Tiecelijn. Jaargang 2
(1989)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
De psycho-logische structuur van Reynaerts publieke biechtIn Van den vos reynaerde wordt Reynaert schijnbaar tweemaal finaal in de hoek gedrumd, eerst door Grimbeert, aan wie hij zijn later befaamd geworden lekebiecht lefbekt en later door de verzamelde vijandigheid aan het hof. Zoals elke Reynaert-lezer weet, ontspringt Reynaert tweemaal de dans, zodat hij nu nog vrij loopt en de wildste fantasieën voedsel geeft. Door zijn lekebiecht (v. 1430-1690) weet de vos de das -alweer eens- voor zich in te palmen, vooral omdat neef Grimbeert het bittere en onbeschaamde sarcasme van zijn oom als goedbedoelde eerlijkheid ervaart. Grimbeert is wàt verwonderd als de van zonden bevrijde vos toch een haantje meepikt wanneer ze op weg naar het hof langs een klooster komen. Misschien dacht Reyn wel dat hij toch veroordeeld zou worden en wat betekent in zo'n geval de kleine numerieke vergroting van het ontelbare kwaad door hem al bedreven? En inderdaad, Reynaert wordt tot de strop veroordeeld. Even droogt zijn speeksel op in zijn bek, want ontsnappen lijkt nu wel helemaal uitgesloten. Toch verlaat de tegenwoordigheid van geest hem niet. Na een onbeschaamde uithaal naar Hersinde, die hij van medeplichtigheid beticht -het verlokkelijk wapperen met haar staart misschien- bij de door de preutse Isegrim aangeklaagde verkrachting (v. 1990-91), drijft hij het zo ver zijn aartsvijanden aan te zetten tot bekwame spoed om de galg alvast op te richten. Als hij bemerkt hoe Isegrim, Bruun en Tibeert lustig aan het ‘springen ende loopen’ (v. 2035) zijn, vangt hij met een knap gecomponeerde biecht aan. Die toespraak houdt uiteraard geen steek, en kan hem niet redden; ze staat dwars op elke morele en juridische logica, maar ze werkt en wel volgens de consequente dierlijke anti-logica van Reynaert zelf. In wat volgt, wil ik proberen de weliswaar a-logische, maar wel degelijk psycho-logische verantwoorde opbouw ervan aan te tonen. Het hele verhaal dat door Reynaert ten gehore wordt gebracht (v. 2052-2657) is m.i. mooi opdeelbaar in drie delen: (1) de fase van de voorbereiding, (2) het komplot tegen Nobel, (3) de gegevens over de schat. Commentaar nu bij elk van die delen. | |
[pagina 19]
| |
Doortrapte deemoedReynaert krijgt het woord van Nobel om ook aan het volk mee te delen wat hij op zijn kerfstok heeft. De op weerwraak verlekkerde menigte hoort het toch beter uit de mond van de beschuldigde zelf, dan alles later te vernemen via de pers, niet? En Reynaert begint, droef-ogend, helemaal in de trant van een oprechte biecht. Hij roept God ter hulp en steekt een litanie van schuldbekentenissen af. Hij bouwt op (bijna) aannemelijke wijze een beschuldiging op, die hem (bijna) vertederend maakt. Hij spaart zichzelf niet, al legt hij wel voldoende de nadruk op de rol van de omstandigheden die hem hebben verleid. Hiermee heeft Reynaert zijn eerste voorbereidende stap gezet; hij heeft door zichzelf in absolute woorden aan te klagen een geschikt psychologisch plateau geconstrueerd, van waarop hij zijn strategische apologie kan beginnen. Wie kan Reynaert nog scherper treffen dan hij zelf pas gedaan heeft? Zelfverloochening werkt altijd ontwapenend en dat weet de vos als geen ander (v. 2052-92). Allicht krijgt nu al een of ander week aangelegd dier de tranen in de ogen. Maar Reynaert zet een tweede stap met zijn meelijwekkend verhaal over bloedvijand Isegrim, die hij als dé grote misdadiger en voortrekker van de criminaliteit voorstelt. Reynaert weet het zo te draaien dat hij als het ware door familiale banden verplicht -Isegrim began eene sibbe tellen (v. 2099)- met Isegrim op pad ging, moest gaan dus. Steeds liet Isegrim hem de restjes terwijl hij zelf het volle pond voor zijn rekening nam. Reynaert kleedt zijn betoog anekdotisch in -de historie van de bake en het kalf, je weet wel- en vergeet daarbij geen ogenblik de zelfvernedering en het zelfbeklag te koppelen aan het incrimineren van Isegrim. Het effect van deze mededelingen laat zich raden: de toehoorders -vooral Nobel- worden meer en meer emotioneel uitgehold. Naarmate de sympathie voor Isegrim daalt, moet die voor Reynaert in evenredige mate toenemen (v. 2095-2133). En dat weet Reynaert blijkbaar maar al te goed. Hij beseft dat hij de publieke woede aanvreet met zijn zelfbeklag. Hij ziet dan ook het ogenblik gunstig om een derde zet te doen. Hij weet zijn publiek ontvankelijk voor de schijnbaar achteloze toevoeging over zijn persoonlijk bezit aan goud en zilver (v. 2135). De vermelding snijdt (uiteraard) geen hout maar komt, eens te meer, op het psycholo- | |
[pagina 20]
| |
gisch geknipte moment. Uit de prompte reactie van Nobel blijkt dat de vorst een haakse bocht neemt. Half-ingenomen voor Reynaerts gedetailleerde eerlijkheid beveelt hij de biechteling de herkomst van de schat toe te lichten. En Reynaert, ja, hij weet hoe hij alleen nog wat handiger moet spelen om de aandacht van zijn nakende dood af te wenden en om te zetten in 's konings angstige zorg om het eigen vel. Reynaert drukt nu door, vooral als Nobels eega hem bezweert de volle waarheid te spreken. Reynaert doet dus weer een pas naar voren door de vermelding van de schat te verbinden aan het primair lijfsbehoud van het koninklijk paar. Nog is Reynaerts precaire situatie niet vergeten door de koningin, want ze gebiedt hem te spreken bi der selver vaert...die u siele varen sal (v. 2155-57). Maar de weegschaal van de emotionele sterkte is helemaal omgeslagen in Reynaerts voordeel. En vooral, de aandacht kan nu, op hoger bevel, afgewend worden van zijn eigen vel. Reynaerts voorbereiding is klaar, zijn deeg is aangemaakt; in wat volgt zal hij het pas goed bruin bakken. | |
Het relaas van een royalistReynaert legt een knoop in zijn stem. Hij moet overtuigend en eerlijk overkomen en weet bij wie hij het gemakkelijkst kan scoren. Hij neemt de koningin op haar woorden en herinnert zelf deemoedig aan zijn toestand van terdoodveroordeelde. Hij voert die aan als onweerlegbaar argument dat hij niets dan de waarheid kàn spreken. De aanloop van zijn komplot-verslag is niets anders dan een trouwe, uiterst hypocriete echo van het moreel gemotiveerde bevel vanwege de koningin om de waarheid te spreken. Daarom gaat Reynaert nog een tijdje door op hetzelfde ‘moreel hoogstaand’ niveau. Hij gaat zover te stellen dat hij de aanslagplegers niet zou verraden op grond van familiale overwegingen als de angst voor de hel hem er niet toe aanzette niet langer te liegen (v. 2195-98). Begrijpelijk dat de koning op zijn beurt een droge keel krijgt en aandringt op klaarheid. In het nu volgende komplot-verslag hanteert Reynaert -met uitgestreken baard maar koel berekendeen aantal psychologische strategieën. | |
[pagina 21]
| |
Uiterst handig neemt Reynaert een afgemeten dreigende toon aan. Hij bespeelt het zo feilloos werkende middel van de morele verontwaardiging. Als amorele schurk bij uitstek verontwaardigt hij zich over het gewetenloze gehalte van wie hij onmiddellijk ontmaskeren zal. Zijn eigen morele status stijgt aanzienlijk terwijl hij de komplotteerders zwaar belastert. Dat is het onmiskenbare effect van die irrationele truc. Of zoals Reynaert oreert: Die lachter hevet, scaems! (v. 2226). Een gedurfde uitspraak voor wie Reynaerts ware inborst doorziet, maar daar zijn de omstaanders al een tijdje niet meer aan toe. Het tweede door Reynaert aangegrepen middel om zijn eigen schuld te maskeren is het tippen van een aantal boven verdenking staande lieden. Weinig riskant is het voor de redenaar aan de galg zijn eigenste vader mine heer mijn vader (v. 2240) aan te geven, want de oude vos is al lang dood. Maar het sensationele nieuws dat Tibeert en vooral Bruun -twee baronnen toch die nog onlangs naast de begeerde promotie grepen door het mislukken van hun koninklijke opdracht- in een gecombineerde inspanning Nobels dood wilden, mist zijn uitwerking niet. Naast Isegrim, die eigenlijk al alle krediet heeft verloren, krijgen nu de twee resterende gezanten de volle lading. Koning en koningin houden zozeer de adem in dat het ongerijmde van Reynaerts verhaal hun ontgaat. Een staatsgreep, dat zou nog kunnen, maar dat een dronken edelman het uitgerekend aan Reynaerts bedgenote meedeelt, dat moet Nobel toch wel te denken geven. Bij dit alles is het wel opmerkelijk dat Reynaert in alle opzichten geen nadere gegevens prijs geeft over de schat, maar wel precies aangeeft wie Nobels hoofd wou. Dit verwijst tevens naar de derde techniek door Reyn heel consequent aangewend. Hij hoedt er zich wel voor voorbarig in zijn feitenarsenaal te duiken. Zijn vaagheid is dus tegelijk suggestief -ze roept de vraag op naar concrete omstandigheden en motieven- én selectief. Vooral raadselachtig blijft Reynaert wanneer hij het heeft over de plaats waar zijn vader -van wie hij de schurkachtigheid heeft overgenomen (v. 1394-95)- de schat ter bekostiging van de huurlingen begraven had. De vos beperkt zich tot universele verwijzingen als onder eenen haghe (v. 2420) en in een hol verholenlike (v. 2421). Tegenover die vaagheid staat wel dat Reynaert heel lang uitweidt over de zorgvuldigheid waarmee zijn vader de schat wegborg. Hij suggereert tevens dat het veilig | |
[pagina 22]
| |
wegbrengen ervan een moeilijke en langdurige klus was. Alle details die Reynaert wel vrijgeeft (de grootte van het leger, de afkomst van de manschappen, hun motivering, enz.) moeten de ernst van de mislukte putch onderstrepen. Dat hij daarbij van de gelegenheid misbruik maakt om zichzelf als het uitverkoren en onfortuinlijke slachtoffer te profileren tegenover het opportunisme van Bruun en Isegrim, hoeft geen betoog. Reynaert besluit zijn uitvoerig relaas van de feiten op de volgende kernachtige wijze: (2487-90) Heere Isengrijn ende Brune die vraet
Hebben nu den nauwen raet
Metten coninc openbare,
Ende arem man Reinaert es die blare!Ga naar voetnoot1
Het zal de opmerkzame lezer opgevallen zijn dat nog geen gewag is gemaakt van de ‘kikvorsfabel’. Dat Willem daarmee de middeleeuwse voorliefde voor allegorieën parodieert, is een feit. Dat Reynaert zijn verhaal illustreert met beeldsprakerige symboliek die op zijn betoog van toepassing is als een tang op een varken is dus wel opvallend maar daarom nog niet onbegrijpelijk. Tenminste niet als je er rekening mee houdt dat Reynaert zichzelf wil schoonwassen van alle schuld. Logisch kan de parabel alleen zijn in de onuitgesproken gedachte dat hijzelf de garantie was voor vrede en vrijheid, tot zijn jammerlijke arrestatie wel te verstaan. Psycho-logisch een afknapper voor Nobel en co. Vandaar dat de fabel toch wel weer past in de speciale logica-strategieën die Reynaert heel doordacht koestert om in een goed blaadje te komen bij het adellijke gehoor. | |
O heerlijke schat...Dat hij daarin geslaagd is, blijkt uit de onmiddellijke reactie van koning en koningin. Na zijn gefabuleerd verhaal over de door Reynaert verijdelde aanslag op het adellijk paar, nemen ze de beschuldigde mee buiten de rechtsplaats (buten te rade, v. 2493). Een merkwaardige daad, inderdaad, die alleen maar kan betekenen | |
[pagina 23]
| |
dat ze zich overgeven aan Reynaerts fantasie. Het betekent tevens dat het publieke gedeelte van de rechtszitting een einde genomen heeft. Reynaert voelt hoe hij zijn toehoorders in zijn macht heeft en slaat onverbiddelijk toe. Hij past een hem uiterst vertrouwde techniek toe en weigert schaamteloos en onomwonden (v. 2497-99) verder te gaan en zijn waardevolste gegevens prijs te geven. Hij overvalt de rechtsprekers met de boude eis alle gronden voor het aanhangige rechtsgeding ongedaan te maken (v. 2506-13). De koningin zelf neemt hier Reynaerts verdediging op zich en dat zegt niet weinig over haar interesses. Reynaerts hooggeëerde toehoorders blijken dus vatbaar voor zijn argumenten. Het moet immers gezegd dat Reyn niet aan zijn proefstuk toe is. Een paar duizend verzen vroeger had Reyn ook al de formele steun geëist van een vooraanstaand baron, vooraleer de verlangde details bekend te maken die Bruun in het honigparadijs zouden doen belanden. Reynaert gaat dus pas in op het verzoek de vindplaats van de schat vrij te geven nadat hij quite is ghelaten (v. 2549). Reynaert -opnieuw een vrij man en door Nobel himself in ere hersteld- praat nu honderduit. Zijn oorspronkelijke vaagheid-van-eens-en-ergens maakt plaats voor een stroom details op topografisch gebied: een bron, Kriekepit, braakland, zeven berken, exacte plaats van de schat, het smeedwerk. Uiteraard heeft Reynaert niets te verliezen nu de wind hem gunstig toewaait. Hij voelt in alle haren van zijn pels dat de genegenheid hem te geloven groter is dan ooit: begerig kwijlen Nobel en zijn gade. De vele details zijn er dan ook alleen op berekend zijn geloofwaardigheid op te drijven. Nobels ultieme poging om alsnog Reynaerts verhaal te loochenen, smoort hij zelf in de kiem door de bange Cuwaert als getuige te laten dagvaarden. En die beseft op dat ogenblik waarschijnlijk als geen ander dat de bevrijde Reynaert hem -als jij Reynaert nu in de kou zou laten en de vos zou desondanks toch vrijkomenlater wel zou weten te vinden. Vandaar zijn snijtandenklapperend beamen van Reynaerts verdichtsel. Jammer genoeg weet Cuwaert nog niet op welke ironische wijze Reynaert hem zal bedanken in het staartgedeelte van het Middelnederlandse vosseverhaal.
Yvan de Maesschalk |
|