Het volksboek Vanden, X, esels
(1946)–Anoniem Tien esels, Vanden– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 44]
| |
Den thiensten esel
Desen vertwijfelden Esel hier ten lesten ghestelt,
Verhuert zijn wijf en meyskens tot sonden om ghelt.
[1] Nae dyen dat ick mynen boeck ghetranslateert hadde [2] / wt den Enghelschen in Duytscher spraken / ende daer [3] af een eynde gemaeckt hadde: so quam te mynent [4] Thantwerpen opde Lombaerde veste / daer ick als doen [5] ter tyt woonde / een schoon vrouken (want sij daer [6] bekent was) die dit boecxken van die neghen Esels hoorde [7] lesen: so seyde sy tot my / Ick bidde v maeckt dat [8] oneffen ghetal vanden Esels effen / ende settet den tienden [9] Esel daer by / ende houdt hem een plaetse in uwen [10] boeck. Want ick kenne eenen onbeschaemden Esel / [11] ende is een man die ionge meyskens coppelt / ende vercoopt [12] die / ende leuert die dat zij te valle comen / ende [13] leeft daer af / ende crijcht daer af [seer veel] ghelt 1) [14] ende cleederen. Ay laecen wat leuen / wat Esele is datte? [15] Ja dat meer is / zijn eyghen boel ende lief vercoopt hy / [16] ende leuertse / ende coempt 2) totten cooplieden / ende [17] tot andere 3) rijcke weeldekens / Ha mijn heeren / ickGa naar eind17 [18] weet wat nieus / hier is comen een nieuwe cameriere /Ga naar eind18 [19] eenen nieuwen nijpere die eerst binnen ghecomen is / [20] die sal ick ons voortbringhen 4). Dan coempt 5) hy thuys / [21] ende seyt / Lief ick ben tauont te gaste ghebeden / doet [22] v beste cleederen aen / ghy moet met my gaen. Daer [23] maect nu die Esel goet chier op haer sonden. Als hy dan [24] zynen buyc ghevult heeft met costelijcke spijsen / ende [25] zijn blaese met goeden wijne / dan so staet dese onbeschaemde [26] Esel op vander tafelen / ende seyt / Lief [27] vertoeft hier wat / ick moet gaen bestellen sommighe [28] dinghen / ende hy en coempt 6) niet wederomme. Dan [29] maecktmen die vrouwe vrolijck ende droncken / ende [30] dan soo verliesen sy ghemeynlijck den sluetel van haren [31] contoore. Ouerdenckt by v seluen watter dan gebuert.Ga naar eind31 [32] Als hyse alomme dus ghebrocht heeft / ende dat sy | |
[pagina 45]
| |
[33] bekent is ghewordden / dan brenght hyse een weke / [34] twee / drij / oft vier te Louen onder die Clercken / [35] van daer tot Bruessele onder die penneleckers vander [36 ] Cancelrien / daer hyse alomme vercoopt ende verhuert [37] om goet chier te makene op haer leelijcke onmanierlijcke [38] sonden. Dan reyst hy wederomme met haer te Mechelen 1) [39] onder de houelinghen / ende maect al omme goet [40] chier op haer / ende vercooptse / ende crijcht alsoo ghelt [41] ende leckerlijcken den cost in leecheyt op haer sonden / [42] ende brengt dan ten lesten mijn Jofvrouwe vuylpoorte [43] wederomme thuys. Ach vrienden wat dunckt v / en is [44] dese niet waerdich Esels ooren aen zijn hooft te dragene? [45] Ja niet alleene Esels ooren / maer hy waer weerdich te [46] sitten 2) op een kaeck / ende datmen hem daer metGa naar eind46 [47] stront 3) beworpe / ende datmen hem ghinghe sleypen [48] achter straten op alle hoecken vander steden / ende dede [49] hem daer alsodanighe scandalisacie / dat hy mocht bekentGa naar eind49 [50] worden / want 4) daer en is geen roffiaen so slim int [51] lant / die zijn wijf wilde laten coppelen al wetende. Ay [52] lacen wat aermer 5) ongoddelijck leuen is ditte? Wat 6) [53] werdt aldusdanighe Esel medeelachtich van veel vremde [54] sonden? daer die Prophete Dauid seer af vreesde / segghende: [55] O Heere wilt my doch reyn maken van mijnenGa naar eind55 [56] heymelijcken sonden / ende spaert uwen knecht van [57] vremden sonden. Maer lacen dese Esel is tienmael ergher [58] dan die simpel beeste / want die leeft doch ymmers na [59] dat haer die natuere ghegeuen heeft: maer dese Esel een [60] redelijcke creature wesende / leeft teghen nature / teghen [61] redene / ende teghen die wet Godts / vermeerderende [62] ende vergaderende daghelijcx meer ende 7) meer die een [63] sonde op dandere / verweckende op hem den grouwelijcken [64] toorn des almoghenden Gods ende Heeren. Ende [65] hy sal hem seluen brenghen inder hellen by sinen prince [66] der coppelaren Asmodeus / die welcke is der oncuysheyt [67] een godt ende prince / die hem loonen sal met die [68] eewighe pijne. Hierom o onsalige Esel bekeert v in tijts / | |
[pagina 46]
| |
[69] ende wilt v dootsondich leuen ouerdencken met penitencie [70] / op dat die vreeslijcke sententie Gods inden laetsten [71] tijden ouer v niet en gae: Gaet ghy vermaledijde intGa naar eind71 [72] eewighe vier / dat den duyuel van beghinne bereyt is [73] met sinen engelen. Ghy sondige vaten denct hoe eyselijcken [74] dat die stem der basoenen clincken sal door dieGa naar eind74 [75] herten der sondiger menschen: Staet op ghy dooden / [76] ende coemt voor den strenghen rechter ten ordeel 1). [77] Daerom zijt voorsichtich eer dat v den dach des Heeren [78] ouerualt onuersienlijcken: ende wilt vlijtelijcken aenmerckenGa naar eind78 [79] den stock van mijnen Refereyne / dwelck hier [80] nae ghestelt is: [81] Elck beter zijn hoeft 2) / Gods gramschap sal vlien.
Refereyn
O vyandelijck saet, hoe wordy ghesaeyt, nu,
Hoe gaet die weerelt aldus verdraeyt, nu,
Een yeghelijck wil toch keeren zijns selfs ghebreken,
Met desen sonden is menich gheplaecht, nu,
5[regelnummer]
Ende laten hun 3) seluen heel onbekeken,
Die balcken die in haer ooghen steken
En sien sy niet, des sy Gode gheclaecht, nu.
Niet merckende, noch achtende, niet een haer,
Recht oft sy waren heel suyuer en claer.
10[regelnummer]
Dit ghebreck en is nerghens dan onder die 4) lien,
Elck beter zijn hooft, Gods gramschap sal vlien.
Hoe mach een mensche soo dwaes ghesint, zijn.
Ende in hem seluen so seere verblint, zijn.
Dat hy derf ghehinghen dese wercken,
15[regelnummer]
Dat zijn wijf goet chier maect by elcken tallen percken?
Verlaet dees Eselsooren, God sal v stercken,
Ende wilt beteren v sondich leuen.
Grondeerdy v sonden ghy mocht wel beuen,Ga naar eind18
Ick seg v certeyn dattet svijants verleyen is,
20[regelnummer]
VVeeldich voedy tlichaem dat een verbeyen is
| |
[pagina 47]
| |
Van drucke contrarie der sielen, wilt aensien,
Elck beter zijn hooft, Gods gramschap sal vlien.
Tfy sweerels 1) dal vol alder allendicheyt,
Tfy glorie, tfy weelde, tfy wtwendicheyt,
25[regelnummer]
Tfy tschoonste, tfy wellust, tfy sweerelts hoomoet,
Tfy broosch leuen, tfy alle behendicheyt,
VVat sals ghewerden, wie salt v maken vroet.
Douerdenken in mijn hertte groote vreese doet:
Ansiende 2) die daghen die nu voor ooghen zijn:
30[regelnummer]
VVaeromme ghy seer neerstich waect metter spoet,
Om te vliene datter schijnt int smaken goet,
VVaer door datter veel bedrogen zijn, soo ghy muecht sien.
Elck beter zijn hooft, Gods gramschap sal vlien.
Betert v quaet leuen, het dunct my tijt zijn,
35[regelnummer]
Blijfdy in sonden slapende, tsal v verwijt zijn,
Ghy die daer deerlijck met sonden zijt beclast 3):
V vrouwen vercoopende, het dunct my in spijt zijn
Den Heere der heyrscharen, des suldy vermalendijdt zijn 4)
Soo verre ghy v tot penitencie niet en rast.Ga naar eind39
40[regelnummer]
Op ws wijfs sonden ghy daghelijcx brast.
Die meyskens ten val bringhende 5) tallen stonden,
Die selfde vercoopende, ick en derfs vermonden.
Dus seg ick noch wiltet metter hertten bespien,
Elck beter zijn hooft, Gods gramschap sal vlien.
Prince
45[regelnummer]
Men siet tallen weghen, tvolck meer gheneghen
Ten quaden dan ten goeden, dat is van natueren.
Die vijant vander hellen die heeftse beleghenGa naar eind47
Soo vast datse hun 6) nauwe en connen gherueren.
O Prince hoe sullen zijt noch som besueren,
50[regelnummer]
Die daer draghen hornen 7) ende Eselsooren,
Inden helschen gloet willen sij versmooren,
Die in deser manieren haer leuen leyen.
| |
[pagina 48]
| |
Ghy vuyle Esel hoe derfdy den tijt verbeyen:
55[regelnummer]
Denct op dat eynde, ende op Gode midts dien.
Elck beter sijn hooft, Gods gramschap sal vlien.
Nota
Die van ioncfrouwen wil sijn bemint,
Die sy sprekende stom, en siende blint,
Huesch van monde prijsen sy bysondere,
60[regelnummer]
Hierom al wordden clappaerts benijt, tgheeft my gheen wondere.
|
|