Thirsis Minnewit. Deel 2, editie Weduwe Gysbert de Groot
(2012)–Anoniem Thirsis Minnewit– Auteursrechtelijk beschermdStem: Jongmans trekt uytter Muyten1.
Hoord toe, men sal u zingen
Seer wonderlijke dingen;
Hoort, Dochters, Man of Vrou,
Vryers, Ga naar voetnoot+ 'k heb wat nieuws voor jou:
Een heel raar stuk, noit meer gehoort
Dat ik u sal brengen voort;
Vrienden, lagt niet te styf Ga naar voetnoot+
Om dit wonderlijk bedryf. Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 127]
| |
2.
't Geen ik u sal verhalen
Is binnen onse palen Ga naar voetnoot+
Tot Amsterdam geschied;
Luistert na dit aardig Lied,
Al van twee Liefjes soet en sagt,
Die in 't midden van de nagt
Samen sogten wat vreugt;
Maar ik wed het haar wel heugt.
3.
Dees Liefjes, zoet van sinnen,
Genegen tot het minnen,
Quamen wel over een
Dat sy souden met haar tween
Speelen het soete spel der min,
Daar hadden sy behagen in,
Als 'er maar op dat pas Ga naar voetnoot+
Voor haar gelegentheyt was.
4.
Zy doorzochten veel wegen
Veel straten en veel stegen,
Tot dat sy quamen, klaar, Ga naar voetnoot+
Op de Heilige-Weg, voorwaar.
Zy sagen ront, maar niemant niet
Waar door zy konden zyn verspiedt,
En snapten met een veeg Ga naar voetnoot+
Tegen over in een steeg.
5.
Daar hadden zy 't na wenschen
En waren uyt de menschen.
't Was: ‘Hier, jou malle gek,’
Soenen was daar geen gebrek,
Tegen een hek, dat was 'er stut:
Agter het selve was een put
Daar sy niet op verdacht
Waren in de nare nacht.
| |
[pagina 128]
| |
6.
Door het langdurig mallen
Sijn sy daar in gevallen,
Perdous Ga naar voetnoot+ van boven neer
In de Put met groot gebeer, Ga naar voetnoot+
En riepen zo lang brand en moort
Tot de Buuren quamen voort,
Maar niemand van haar al
Dogt op dit wonder voorval: Ga naar voetnoot+
7.
Zy sogten als de Blinden,
Maar konden haar Ga naar voetnoot+ niet vinden,
En hoorden wel 't geluyt,
Maar men wist niet wat 't beduyt.
Op 't lest vonden zy dit zoet paar
In de Put, was dat niet raar. Ga naar voetnoot+
't Was: ‘Help Vrou, help Man,
Hellept die wat helpen kan!’
8.
Met stocken met het haken,
Men wist niet hoe men 't maken
Sou om dees Liefjes zoet
Te helpen metter spoed.
Den een haakten hem in de broek,
Het Meysje in haar Schorteldoek, Ga naar voetnoot+
't Was: ‘Hou vast, hellept jou,
Of je moet verdrinken nou.’
9.
Zy hollepen malkander,
Den een hollep den ander,
Tot dat sy op het laast
Uyt de Put geheel verbaast
Quamen uytkruipen als een kat
Van 't hooft tot de voeten nat,
| |
[pagina 129]
| |
Syn Silver-knopen t' zoek,
Op sijn hielen hong zyn Broek.
10.
Daar stonden zy te drillen,
Bey met haar natte billen.
De dochter wierd gevraagt
Hoe haar 't spulletje behaagt.
Zy wierden lustig uytgelagt,
Maar zy seyde: ‘Goede nagt’,
En hy sloop met zyn Lief
Weg, gelijk een hoender dief.
11.
Wie, drommel, sou dat raden
Dat men soo kon versaden
Syn geyle minne-lust!
Ik hou veel liever myn rust.
Daarom, Dogters en Jonkmans al,
Spiegelt u aan dese val
Soo raakje niet om veer, Ga naar voetnoot+
In de Put van boven neer.
|
|