Thirsis Minnewit. Deel 2, editie Weduwe Gysbert de Groot
(2012)–Anoniem Thirsis Minnewit– Auteursrechtelijk beschermdStem: Als 't Begint1.
Wel ik moet u wat verklaren
Hoe een Juffrouw is gevaren
- Hier de schoonste al van de Stad -
Die 't verzoek van veel Heeren had.
En om dat sy was seer ryke
En had veele geld en goedt,
Niemand was ook haars gelyke,
Dagt sy steeds in haar gemoedt. Ga naar voetnoot+
2.
Doen zy haar niet konden bekooren,
Hebben sy een raad beschooren
En veel Heeren al onder een,
Haar te brengen al in 't geween. Ga naar voetnoot+
En zy hebben daar ontboden
| |
[pagina 68]
| |
Een Schoorsteenveger blank Ga naar voetnoot+
En gekleed al na de mode
Als de beste Heer van 't Land.
3.
‘Als gy aan hebt deze kleeren’,
Spraken al de Edele Heeren,
‘Met drie knechts agter uw gaan, Ga naar voetnoot+
Spreekt dan deze Juffrouw aan.
En zoo gy haar dan kunt kryge
Uyt liefde tot de Trou,
Wy sullen wel stille zwyge.
Daar is Gelds genoegh voor jou.’
4.
‘Wel goeden dag, myn Jonkvrouwe
En myn Edele schoon karsouwe!
Blyft hier een weynigh staan,
Ik moet u wat vragen gaan.’
‘Wel myn Heer, u soete woorden Ga naar voetnoot+
En u ooghjes als kristaal
Die souden my wel bekoorden Ga naar voetnoot+
En uw schoonheyt altemaal.
5.
Segt wanneer, Ga naar voetnoot+ bent gy gekomen?
Ik heb u hier noyt vernomen.’
‘Juffrou, met premisse dan,
Want ick kom van Rotterdam.
Daar ben ik soo ryk en machtig
En ik heb veel geld en goed
En een hoogen staat, seer prachtigh.
Ik bid om uw Troutje soet.’
6.
‘Wel myn Heer, u soete woorden
Die schyne myn te bekoorden
En daar toe u hooge staat,
Die de myn te boven gaat.
| |
[pagina 69]
| |
En wout ghy die woorden houwen
Die ghy daar tegen myn spreekt
Om dan soo met myn te trouwen?
Myn dunkt, gy de spot maar steekt.’
7.
‘Wel overschoon Jonkvrouwe,
Ik schenk u terstont myn trouwe.
Neemt desen Ringh te pand
En steekt hem vry aan u hand,
Soo willen wy t' samen paaren
Door de liefde tot den Trou
En wy zullen met malkaaren
Leven soo als Man en Vrou.’
8.
De Schoorsteen-veger die ginck trouwen
En men sagh de Bruyloft houwen
En hy pronkte ghelyck een kat
Als hy aan de Tafel sat.
Hy bekeek zyn mooye kleeren
En zyn overschoon Jonkvrouw
Die hy door andere Heeren
Had gekregen tot zyn Vrouw.
9.
Savonds als hy zou gaan slapen
Om met Juffrou vreugdt te rapen,
Hy des smorgens vroeg op stont
En met een lachgende mont.
Toen gingh hy al na die Heeren
En hy trock daar aan seer gou
Syne Schoorsteen-veegers kleeren
En trat weer na zijn Juffrouw.
10.
De Schoorsteen-veeger ging weer roepen
Tot voor zyn deur al op de stoepen
En hy belden aan de deur,
| |
[pagina 70]
| |
Daar de Dienares quam veur.
Die sey: ‘Wat wilt gy hier hebbe?’
Maar de Schoorsteen-veger stout
Die sey: ‘'k Moet myn Vrouw wat seggen,
Die ik gisteren heb getrout.’
11.
De Juffrou stont seer verslage
Als zy hem sagh, en docht: Wat plage!
Laat ik maar slechs zwygen bot Ga naar voetnoot+
Want zie, ik ben bedot.
Laat ik hem maar koopen kleeren
- Ik bender doch mee getrout -
En laten hem by andere Heeren
Mee slechs gaan in rooder gout.
|
|