Thirsis Minnewit. Deel 2, editie Weduwe Gysbert de Groot
(2012)–Anoniem Thirsis Minnewit– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Stem: Als 't Begint1.
'k Heb den bras Ga naar voetnoot+ van 't luyzige Ga naar voetnoot+ vryen.
Meysjes, ik packer myn spilletjes op! Ga naar voetnoot+
Truytjen is wel een geestige Pop
En ik hebze wel meugen lyen,
Maar de Kermis is gedaan. Ga naar voetnoot+
'k Heb den bras van 't Vryen gaan.
2.
'k Setten 't myn Truytje opper conscientie Ga naar voetnoot+
En ik zey: ‘Jy moeter aan’, Ga naar voetnoot+
Maar zy zey: ‘Gy meugt wel gaan,
Trouwen dat is 'er maar penitentie. Ga naar voetnoot+
Als de Bruydt is in de Schuyt, Ga naar voetnoot+
Is 't vleyen en beloven uyt.’
3.
'k Sei: ‘Myn Lief, myn blaasje met boonen, Ga naar voetnoot+
Myn gezuyckerde Ryst en Bry,
Datje wist Ga naar voetnoot+ wat dat ik ly,
Om u schoone karnate koonen!
Ik zucht, ik ween, ik klaag en snik,
Schiet al myn ingewant aan stik.’ Ga naar voetnoot+
4.
Maar de Meyt en wou me niet hooren
En zy zette haar mond zoo scheef
Of 'er een Vis-teef Ga naar voetnoot+ op haar keef Ga naar voetnoot+
En doe gaf ik de moet verlooren
En ik dachte, 't is al te mal,
Die niet en wil, die niet en zal.
| |
[pagina 43]
| |
5.
'k Sette myn herte op goê gronde: Ga naar voetnoot+
Ik zettent Hylicken uyt myn zin
En ik denk 'er zoo veel om de min
Even als om een gedroogde Koe-stronde. Ga naar voetnoot+
Ik zetten het minnen en Vryery
Met al dat resje aan een zy.
6.
Vryers die er gaan zuchten en treuren
Dat s' er uyt sien als een magere Sprot
Of een beschimmelde Rommel-pot:
Denkt niet om de leuren en scheuren Ga naar voetnoot+
Die de Meisjes u brengen in 't hooft,
Datze je sinnetjes niet en berooft.
7.
'k Sag er gisteren een dieder zyn leden,
Handen en voeten en hooft en staart,
Heele Jaartjes hadde gespaart,
Om een moy Meysje, die hy met Eeden,
Vieriglick vryden en hadde bemint.
Schoon hy al klaagde: ‘Ach Troosje, myn kint!’ Ga naar voetnoot+
8.
En hy kreeg de zak deur zyn loopen; Ga naar voetnoot+
En hy storte een tranen bron,
En hy klaagde zoo veel als hy kon,
Storte Tranen met heele stoopen, Ga naar voetnoot+
't Was met deerenis aan te zien,
Al was een Mensch zoo hart als een stien.
|
|