Thirsis Minnewit. Deel 2
(2012)–Anoniem Thirsis Minnewit– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Stem: Als 't Begint1.
Wel ik moet uw wat verklaren
Hoe een Juffrouw is gevaren
- Hier de schoonste al van de Stad -
Die 't versoek van veel Heeren had.
En om dat sy was seer rijke
En had veele geld en goed,
Niemand was ook haar gelyke,
Dagt sy steeds in haar gemoed. Ga naar voetnoot+
2.
Doen zy haer niet konden bekooren,
Hebben sy een raad beschooren
En veel Heeren al onder een,
Haer te brengen al in 't geween. Ga naar voetnoot+
En sy hebben daer ontboden
Een Schoorsteenveger blank Ga naar voetnoot+
En gekleed al na de mode
Als de beste Heer van 't Land.
3.
‘Als gy aen hebt dese kleeren’,
Spraken al de Edele Heeren,
‘Met drie knegts agter uw gaan, Ga naar voetnoot+
Spreekt dan dese Juffrouw aan.
En zoo gy haer dan kunt kryge
Uit liefde tot de Trouw,
Wy zullen wel stille zwyge.
Daer is Gelds genoeg voor jou.’
| |
[pagina 74]
| |
4.
‘Wel goeden dag, mijn Jonkvrouwe
En myn Edele schoon karsouwe!
Blyft hier een weinig staan,
Ik moet u wat vragen gaan.’
‘Wel myn Heer, uw soete woorden Ga naar voetnoot+
En u oogjes als kristaal
Die souden my wel bekoorden Ga naar voetnoot+
En uw schoonheit altemaal.
5.
Segt wanneer, Ga naar voetnoot+ bent gy gekomen?
Ik heb u hier noyt vernomen.’ Ga naar voetnoot+
‘Juffrou, met premissie dan,
Want ik kom van Rotterdam.
Daar ben ik soo ryk en magtig
En ik heb veel geld en goed
En een hoogen staat, seer pragtig.
Ik bid om uw Troutje soet.’
6.
‘Wel myn Heer, uw soete woorden
Die scheine myn te bekoorden
En daar toe u hooge staat,
Die de mijn te boven gaat.
En wout gy die woorden houwen
Die gy daar tegen myn spreekt
Om dan soo met mijn te trouwen?
Mijn dunkt, gy de spot maar steekt.’
7.
‘Wel overschoon Jonkvrouwe,
Ik schenk u terstont myn trouwe.
Neemt desen Ring te pand
En steekt hem vry aan u hand,
Soo willen wy t' samen paren
Door de liefde tot den Trou
| |
[pagina 75]
| |
En wy zullen met malkaaren
Leven soo als Man en Vrou.’
8.
De Schoorsteen-veger die gink trouwen
En men sag de Bruiloft houwen
En hy pronkte gelijk een kat
Als hy aan de Tafel sat.
Hy bekeek zyn mooye kleeren
En zyn overschoon Jonkvrouw
Die hy door andere Heeren
Had gekregen tot zyn Vrouw.
9.
Savonds als hy zou gaan slapen
Om met Juffrou vreugt te rapen,
Hy des smorgens vroeg op stont
En met een lachgende mont.
Toen ging hy al na die Heeren
En hy trok daer aen seer gou
Sijne Schoorsteen-veegers kleeren
En trat weer na zyn Juffrouw.
10.
De Schoorsteen-veeger ging weer roepen
Tot voor zyn deur al op de stoepen
En hy belden aan de deur,
Daar de Dienares quam veur.
Die sy: ‘Wat wilt gy hier hebbe?’
Maar de Schoorsteen-veger stout
Die sy: ‘'k Moet myn Vrouw wat seggen,
Die ik gisteren heb getrout.’
11.
De Juffrou stont seer verslage
Als zy hem sag, en dogt: Wat plage!
| |
[pagina 76]
| |
Laat ik maer slegs swijgen bot Ga naar voetnoot+
Want zie, ik ben bedot.
Laet ik hem maar koopen kleeren
- Ik bender dog mee getrout -
En laten hem by andere Heeren
Mee slegs gaan in rooder gout.
|
|