Thirsis Minnewit. Deel 1
(2012)–Anoniem Thirsis Minnewit– Auteursrechtelijk beschermd[Hoort toe, gy Meysjens al]1.
Hoort toe, gy Meysjens al,
Ik moet u myn noot eens klagen,
Myn droevig ongeval.
Het zijn verdiende plagen.
Ik bender getrouwt met eenen Lost, Ga naar voetnoot+
Ik kryger meer slagen als goeden kost.
Og, waar ik er van verlost.
| |
[pagina 72]
| |
2.
Wat helpt mijn spytigheyt Ga naar voetnoot+
En alle mijn hoofse treken: Ga naar voetnoot+
Ik bender eylaas verleyt,
Ik heb ‘er geen eer van spreken.
Ik spoude Ga naar voetnoot+ van een Ambagt Knegt,
Die was mijn te pover en te slegt.
Maar hadt ik hem nu opregt!
3.
Het moest een Jonker zijn
Of een Cadet, wilt weten,
Die ik ‘er sou trouwen fijn.
Ik bender fraay mee bescheeten:
Want als hy my vrijden, ‘t scheen een Heer,
Maar ‘t waren eylaci geleende kleer.
Wat dunkt u van die Sinjeur?
4.
Ik had ‘er nog wat vergaart,
Als ik by Mevrouw dienden,
En uyt myn buyk gespaart,
En drinkgelt van goe Vrienden:
Drie hondert gulden, het is schoon gelt!
Dat heeft hy versopen en verspeelt.
‘t Is met myn nu slegt gestelt.
5.
Nu sit ik heele dagen thuys.
Een yder mag het wel weten:
‘k Heb gelt nog Brood in huys,
Myn Kinderkens sonder eten.
Stroo Jonker Ga naar voetnoot+ die suypter den koelen Wyn,
Met water soo moet ik vrolick zyn.
Droog Broot is nu Marsepyn.
| |
[pagina 73]
| |
6.
Dan komt hy nog vol en sat
En slaat het nog alles aen stucken:
Mijn arm en Beenen plat.
Het salder met ons niet lucken.
Dat duert soo alle Nagten schier,
Dat optrecken voor zijn playsier.
En ik sit int getier.
7.
Wat zal ik gaen maken, o Heer!
Den fielt heeft het al versopen:
Mijn Tabbert en beste kleer
- Met een rokjen moet ik loopen,
Eylacen, als ‘t is een bittere kouw -
Mijn goude Ring, die ik op trouw
Kreeg doen ik eerst wiert zijn Vrouw.
8.
Nu denk ik eerst op den tijt
- Waar isse eylaas gevaren -
Doen ik diende voor Keuken Meyt.
Ik wist doen van geen sparen.
Mijn dogt, ‘t zou dueren nog meenig Jaer
Dat Juffrouws Keuken zou volgen naer.
Maar ‘t is ‘er nu verre van daer.
9.
Och, had ik het vlees terstont,
- Gesooden, gebraden, wilt weten Ga naar voetnoot+ -
Dat ik ‘er gaf aen den hont,
Ik sou het met honger wel eeten.
Ik lekte daer duym en ving’ren aan
Dat ik heb laten bederven staen!
Wat baat mijn dit nu te saem.
| |
[pagina 74]
| |
10.
Ach, had ik het bier en wijn
Dat ik ‘er wel liet verschalen,
Ik sou ‘er mee vrolijk zijn
En lustig mijn hert ophalen.
Wat helpt mijn wenschen en geschrey,
Had ik maer een korsje van een Pastey,
Ik dronk ‘er eens water by!
11.
Oorlof, gy Meisjes al,
Komt spiegelt u aen my in ‘t ronde,
Soo komt gy nooit ten val,
En dael als ik te gronde.
Ik wilde gaen trouwen boven mijnen staet:
Ik bender bedrogen, maer 't is te laet.
Maer wagt u van Jonckers praet.
|