Thirsis Minnewit. Deel 1
(2012)–Anoniem Thirsis Minnewit– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
[Het geschieden op een tijdt]1.
Het geschieden op een tijdt,
Een man in sijn oude jaren
Is geworden Heremijt
En liet alle weelde varen;
Heeft de werelt met haer pracht
Maar voor slaverny geacht.
2.
Twee Soons liet hy in de stadt,
‘t Derde heeft hy mee genomen
En hy seid’, hy soude dat
Noyt by Vrouwen laten komen:
Hem dogt, ‘t geen men noyt en siet,
Dat bekoort het herte niet.
3.
‘t Kindt dat bleef soo by sijn Vaar
En quam nimmer by de luyden
En at met hem menig Jaar
Niet dan Wortels ende Kruyden,
Vaste driemaal in de week
En dronk water uyt de Beek.
4.
Maar alsoo ‘t eens quam te pas
Dat daar in een van de Dorpen
By de Boeren Kermis was
En men na de gans soud’ worpen, Ga naar voetnoot+
Soo dat al de soete Jeugt
Dat quam sien met volle vreugt.
5.
En een Priester wel bekent,
Een Man van seer goede zeden,
Woonde aldaar ook ontrent, Ga naar voetnoot+
Heeft dees Heremijt gebeden
En door sijnen Bood’ belast Ga naar voetnoot+
Dat hy soude zijn sijn Gast.
| |
[pagina 19]
| |
6.
Dese Gast, aldus gebe’en,
Ging de sake overleggen
En liet sigh (alsoo het scheen)
Van den goeden borst geseggen Ga naar voetnoot+
En naar een soo diep gepijs
Trok hy met sijn Soon op rijs.
7.
Hansken sag vast hier en daar Ga naar voetnoot+
Soo sy over wege gingen,
En al wat hy wiert gewaar
Achte hy voor wonder dingen,
En sijn Vader leyd hem uyt
Wat dat dit en dat beduyt.
8.
Op ‘t lest sag hy by geval Ga naar voetnoot+
Een hoop steedsche Vrijsters speelen,
Die daer in het groene dal
Geestigh gingen sitten queelen
Ende maakte soet geluyt
By de loovers, onder ‘t Kruyt.
9.
Hanske zag haar schoon Cieraat, Ga naar voetnoot+
‘t Quantjen bleef ‘er op staan merken
En hy prees haar soet gelaet.
Hy voelt sijn gewrichte werken, Ga naar voetnoot+
Woud, soo ‘t scheen, niet verder gaan,
Maer is stille blijven staan.
10.
‘Vader’, seyd’ den Jongen Helt,
‘Hoe mach ‘t soete schepsel hieten?
Ik en heb u noyt in ‘t velt,
Sulke Vogels konnen schieten
| |
[pagina 20]
| |
En naer ik ‘t gediert besien,
Soo behoort men ‘t gonst te bien.’ Ga naar voetnoot+
11.
De man seyd: ‘ ‘t Geen dat gy siet
En soo in het veldt hoort schreeuwen,
Dat sijn Gansen, anders niet,
Erger dan de stoute spreeuwen,
Een snoot en een oolyk Ga naar voetnoot+ goet,
Daar af gy u wagten moet.’
12.
‘Vader’, seyd’ den Jong gesel,
‘Laet my by die Gansen blijven,
Ik wil met die dieren wel
Mijnen Jongen tijt verdrijven;
Ik en vreese geen verdriet,
Zy en zijn zoo grouwsaam niet.’
13.
De man voelde sijnen grondt, Ga naar voetnoot+
Dochte: wat sal dit beduyden?
‘ ‘k Meende’, seyd hy binnes-monts,
‘ ‘t Kint kon niet dan groene Kruyden,
Maer die lecker Ga naar voetnoot+ als hy is,
Kent meer als het groene lis.’ Ga naar voetnoot+
14.
Doch sijn Vader stiet hem voort
En ging van de wege treden; Ga naar voetnoot+
‘t Kindt, in sijn gemoet gestoort,
Volgt hem na met trage schreden
En seyd: ‘Vader, mag het zijn,
Koopt doch eens een Gans voor mijn.
15.
Mijn dunkt, ‘t waar mijn een Pleysier
| |
[pagina 21]
| |
Dat ik mogt een gans genieten;
Al waar ‘t al mijn leven schier,
Het en soud’ mijn niet verdrieten.
Vader’, seyd d’onnosel Hans,
‘Lieve, koopt my doch een Gans.’
16.
De Man stont geheel verstomt,
En seyd’: ‘Wat laat narre Kluijsen! Ga naar voetnoot+
Al dat doch van katten komt,
Is soo ‘t schijnt geneyght tot Muysen
En hoe nau men ‘t Jeugt besluyt, Ga naar voetnoot+
‘t Schijnt sy wilder echter Ga naar voetnoot+ uyt.’
17.
Na dat Hansken met sijn Vaar
Van de Feeste was gekomen
En een yeder van malkaar
Sijnen afscheyt had genomen,
Was de guyt het kluysjen moe
En liep na de Gansen toe.
18.
Achtien Jaer was Hansken oudt
Als hy van sijn Vaar gink loopen.
Hansken had den bras Ga naar voetnoot+ van ‘t Wout,
Hansken woud’ een Gansken kopen,
Hansken hadde geenen deegh, Ga naar voetnoot+
Voor dat hy een Gansken kreeg.
|
|