| |
| |
| |
Joy Ladin
Psalmen
Vertaling: Joost Baars
[I]
*
niet door jouw schuld, niet slavernij
van bijen aan nectarlabyrinten,
niet de groene bladerbrij
die zich uitschudt als warrig haar, niet
de vege tremor in mijn bloed
of de fantoomtred van de afwijking
spokend door mijn ruggengraat om daar
naar stukjes zelf te grijpen
zoals jij grijpt naar stukjes zelf
zoals de zeemonsters die je schiep
toen je zat in scheppingszaken,
voor ontploffingen in straten vol
met kinderen die je, in een flits,
lijkt te zijn vergeten. Nee, ik kan niks
van ook maar een seconde licht
mijn lichaam binnendringt,
| |
| |
dagelijks dauw, impregnerend
met hoop, lust, behoeftigheid
een lijf dat het niet interesseert
zelfs als je veel te dichtbij staat,
druppels vol rook, vol aroma,
| |
| |
| |
[II]
*
Je laat me schrikken zoals het konijntje in mijn blik
van mij schrikt. Ik sta verstijfd,
bruin oog op jouw naderende silhouet gericht.
Soms scheur je me aan snippers,
je tot krakens toe mijn ribben, altijd
kijk je hoe ik bloed en bloesem,
nieuwsgierig, van een afstand,
als was ik een pluizig plukje schrik
verstijfd tussen submissie
en de drang om weg te schieten
een of andere dood doen schrikken
Je geur zit in mijn kleren, mijn boeken,
het speelgoed van mijn kinderen,
mijn twee of drie schaamdelen
aan pijn uitstralen, mijn organen
van behoeftigheid en schik. Waarom toch uit zijn
in iets kleins en onbeduidends
dan te mogen worden uitgewist?
Waarom bemoei je je met ons
| |
| |
als je bestaan gebonden is
behalve absolute vrijheid
tot de bot- en waarheidsplinters,
die altijd meer tot stilstand neigen
| |
| |
| |
[III]
*
De voetstappen van de Heer
wat me te doen staat, trek mijn huid aan
en doe een poging tot mens,
wetend dat jij allang weet
wat er scheelt tussen het schepsel dat ik ben
en het schepsel waarvan jij dacht
dat je jezelf er naar binnen zou blazen
op de avond van de zesde dag. Ik weet,
je zal mijn naaktheid teder bedekken,
dat ik mij iets moet voelen
want naaktheid is het beeld
waarin ik ben geschapen, het beeld
te kijk door je doorkijkvoile
van verlegen jonge sterren
die heel stilletjes zingen
wat jouw beeld binnenin hen zingt.
door de tuin binnen mijn huid.
te worden gezien. Ik doe zo mijn best niet
iets te zijn waar je op hoopt
als ik hongerig tussen de blaadjes door spied.
| |
| |
Niet tegen je praten kan ik niet
maar je kunt op de vingers narekenen
van de hand die je niet hebt
hoe vaak je hebt geantwoord. Soms misschien
met al je staatsie. Eén zweem,
over het grimmig continent van je verlangen
naakt en onbeschaamd, een beeld van jou
bij het beeld waarin het is gemaakt.
| |
| |
| |
[IV]
*
tot schikkingen, slangen en tweelingen
en een vrouw zonder gezicht
aan leegte daar. Ja, leegte maakt
mijn antwoord op jouw vraag,
een plek die klein en rein is,
die stormt noch snikt, een verweesde mond
met lippen van stilte gemaakt. Ja, ik versta
jouw stilte in de aanblik van een vrouw
die jou ineen doet krimpen
omdat je haar gewist hebt
in haar streven vorm te vinden,
in de pijnlijke lettergrepen van jouw schittering
die haar lijken te vragen
naar niets. Ja, ik weet dat niets
waarin jij kan spreken zonder stuk te gaan,
in mij al iets is stukgegaan,
iets van mijn lichaam in mijn ziel, een
| |
| |
of het verschil gehandhaafd
tussen jouw nabijheid kloppend
van jouw afwezigheid. Ja, ik weet het, jouw afwezigheid
betekent dat je mij te na gekomen bent
om te begrijpen wat je vraagt
van de pijnsterren verschilt
die jij maar niet wil laten schikken
tot een teken van genade.
| |
| |
| |
[V]
*
niet door jouw schuld, en niets door
mij niet te vergeven, geen onrecht, geen lijden,
van geen betekenis, niet eens het feit
dat jij een hart stak in mijn borst
dat jouw avances niet kan weigeren
in de aders al hun bloeien stopt
waarmee jij per se door wil gaan
met de wereld die jij per se wil
steeds na weer een deconstructie
van hoop en radeloosheid,
waar pieken in ravijnen zinken,
van jouw onzeglijke letters, de wordingsstroom -
ben jij je van die pijn bewust? -
het steeds weer schrijven van je naam,
een les die ik niet kan voltooien
om je lettergrepen in het donker te verklanken,
dat jij mij maakte om vergiffenis
als mijn hart zijn bloed rondpompt
| |
| |
door aders die de loten zijn
van jouw levensboom die prijkt
in dit rottend vlees van mij,
terwijl jij nept, wijkt, je gezicht verbergt
tussen de borsten van het tijdloze,
jezelf weer in mijn armen leidt.
|
|