Miek Zwamborn
Klokspijs of belmetaal -
inleiding op De A en de O
In The Bell, deel acht van de legendarische film Andrei Rublev (1966) gemaakt door de Russische filmmaker Andrei Tarkovsky is hoofdrolspeler Andrei getuige van het gieten van een grote koperen kerkklok voor Tsaar Ivan de Verschrikkelijke. Vlak voor zijn dood heeft de meesterklokgieter het gietrecept aan zijn oudste zoon Boriska overgedragen. Deze staat nu aan het hoofd van de grote opdracht: tegengewerkt door de arbeiders, die de jongen niet vertrouwen, kiest hij de locatie voor de kroes, selecteert de juiste leem, geeft instructies voor de mal, voert de temperatuur van de smeltovens op en geeft uiteindelijk het eindsein voor het gieten van de klok. Met vertwijfeling op zijn gezicht en zenuwachtige passen rent hij heen en weer. De stokers aan de ene kant van een houten stellage stampen met gloeiende staven de erts aan. De blazers aan de andere kant bedienen met vereende spierkracht de balg waarmee de ovens aangewakkerd worden. De scène eindigt met het gieten: de gietkanalen worden volgegoten en even lijkt er op de vloer van de fabriek een boom van vuur te liggen.
Na het afkoelen verzamelen mannen zich met hamers in de gietkuil. De klok lijkt een bobbelig gedrocht geworden, totdat door de kracht van de slaghamers de harde leem wegbreekt en de doffe glans van het metaal tevoorschijn komt. Boriska legt uitgeput zijn hoofd tegen het metaal. Hij wist niets van gieten: hij heeft louter op zijn intuïtie gehandeld, gebluft. Achter zijn rug doemt het ingegoten portret van de tsaar op.
Ik moest aan de film denken bij het vertalen van de ‘De A en de O’ van de Duitse dichter Marcus Roloff. De cyclus is gebaseerd op Petite cosmogonie portative van Raymond Queneau. Roloff heeft uit de vertaling van Ludwig Harig getiteld Taschenkosmogonie (1963) elk elfde woord overgenomen en daarmee deze cyclus zoals hij zelf zegt ‘gladgeschaafd, ingelast en opgerekt’.
In tegenstelling tot voorgaande vertalingen die ik maakte, lijken deze verzen hoe langer ik er aan werk meer en meer in losse delen uiteen te vallen. In elke nieuwe versie stoten betekenissen elkaar sterker af. De woorden van Queneau springen uit de gedichten los, kaatsen af van Roloffs ‘legeringen’ omdat ze niet van dezelfde samenstelling zijn. Voor elk metaal bestaat een eigen soldeersel dat eerder smelt dan het aan elkaar te lassen materiaal. Heeft Marcus Roloff zijn brander te lang aan laten staan? Zijn de woorden verschroeid of oververhit geraakt? Of gaan de verzen vreemd in een