Terras. Jaargang 2015 (08-09)
(2015)– [tijdschrift] Terras– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Tonnus Oosterhoff
| |
[pagina 64]
| |
te snappen waarover ik ga.’Ga naar voetnoot1. Het gigantische gedicht leest makkelijk weg, nergens krijg ik het gevoel dat de tekst de leessnelheid wil hinderen, integendeel! Ik herken talloze zinnen uit de wereld om me heen, haast alle woorden, herken registers, toontjes, de kleine afwijkingen in die toontjes; het ritme is, ik weet geen beter woord, lekker. Voor ik het weet ben ik bladzijden verderop; dat gebeurt me als poëzielezer niet vaak! Wanneer er wordt aangebeld en ik een half uur later vergeten ben waar ik gebleven ben, dan is er geen man overboord: ik sla het boek op een willekeurige plaats open en heb alweer plezier, het plezier in mijn eigen behendigheid in parkour lezen. In een nawoord bij N30 zet Mettes kort uiteen wat hij aan het doen is geweest en geeft daarmee een leesaanwijzing. ‘Waar een zin is, is altijd een wereld. (Dat geldt niet per se voor op zichzelf staande woorden.) En waar zinnen met elkaar botsen vindt zoiets plaats als een tekstuele burgeroorlog.’ Burgeroorlog klinkt zwaarwichtig, ik voel het als spelen, met zinnen botsautootje spelen: de schokken en de vonken die dat geeft zijn de kick van de lezer. Zomaar een passage als voorbeeld, hoofdstuk 23, blz. 133: Wij zijn het ruimhartigst van Europa. | |
[pagina 65]
| |
Pancakemix; scharreleieren. Ik download mp3's van 'n kutband waarvan ik de naam op 't T-shirt van een aantrekkelijk meisje heb zien staan. Wat je je goed moet realiseren is dat, als je een woord in de mond neemt, je niet een of ander stuk gereedschap hebt opgenomen dat, als het zijn werk gedaan heeft, argeloos in een hoek kan worden gesmeten, maar dat je je geëngageerd hebt met een manier van denken die van ver komt en tot ver voorbij jou reikt. Loser. Ik noteer wat van mijn reacties: ‘Wij zijn het ruimhartigst van Europa.’ Een ‘typisch Nederlandse’ zin uit de krant of van de TV: de bevolking of onze regering hebben weer eens het meeste geld naar een rampgebied gestuurd. Omdat er niet ‘geven’ staat maar ‘zijn’ komt volksaard in beeld. ‘Het Rode Kruis verzamelt de lijken en begraaft ze.’ Dit zal wel na een aard- of zeebeving zijn. Er is een duidelijk verband met de vorige alinea: ‘Wij’ hebben blijkbaar ingezameld voor de tsunami. Maar deze tweede zin heeft een andere informatieve waarde. Er wordt alleen maar een gebeurtenis (of een handelswijze) in beschreven, niet tevens op de borst geklopt. ‘Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende.’ Vanwege het cursief blijkbaar een citaat, vermoedelijk uit het Nieuwe Testament. (Ik zoek het na. Klopt! Paulus. Brief aan de Hebreeën 13, vers 14.) Er is een verband met het ‘ruimhartig’ uit het vorige blokje: wij moeten christelijke deugd beoefenen; wat we hier op aarde bezitten lazert niet, we zijn immers bezig voor later, voor de Hemel, het Nieuwe Jeruzalem... Tegelijk slaat de zin een beetje op de rampslachtoffers, die door aardbeving en tsunami hun woonplaats zijn kwijtgeraakt. ‘We vermaken ons prima.’ Spreektaal: kan achterop een ansichtkaart staan, maar ook aan de telefoon gezegd worden door de dochter op zomerkamp. Ik kan de zin sarcastisch interpreteren als ik hem combineer met de voorafgaande: wij Nederlanders vermaken ons prima, terwijl, of zelfs omdat, het Rode Kruis elders van ons geld lijken verzamelt. ‘En de dag begint met een zonsopkomst (deze vernieuwde tederheid vernietigt ieder houvast).’ Schrijftaal. ‘En...’ laat weten dat er een bewering aan vooraf gaat. De tussen haakjes geplaatste passage over tederheid suggereert, vooral omdat hij niet met een hoofdletter begint, dat hier iets niet definitiefs wordt gezegd, alsof er uit een aanteke- | |
[pagina 66]
| |
ningenschrift is overgeschreven. Zou ‘vernietigen van houvast’ een soort negatieve, pesterige leesaanwijzing zijn? Vrees niet, heer Mettes, ik ben alle houvast al lang kwijt! Wat ‘tederheid’ met ‘zonsopkomst’ te maken heeft ontgaat me. Volgende zin, zelfde alinea: ‘Deze planeet / de meest zwevende, / (...)’ Eveneens uit een aantekenschrift of elektronische kladfile. De slash-tekens en de stippen tussen haken doen vermoeden dat het uit een langere gepubliceerde tekst overgeschreven is, maar mijn geheugen geeft geen clue, Google evenmin. Nieuwe alinea, nieuwe zin: ‘En niettemin duidelijk: ‘O!’ Ook dit moet een zin zijn die uit een groter geheel komt, de situatie is onbekend. Het kan uit een vertelling komen over een moeder die op haar sterfbed haar doodgewaande zoon herkent, maar ook minder dramatische taferelen zijn voorstelbaar. Witregel: ‘Pancakemix; scharreleieren.’ Ingrediënten, boodschappenlijstje, onderdeel van een recept. De kok wil het gezien de mix zichzelf niet te moeilijk maken en is vaag milieubewust. Vanwege de witregel ben ik minder geneigd om een verband met het duidelijke ‘O’ en de planeet van zoëven te leggen. ‘Ik download mp3s van 'n kutband waarvan ik de naam op 't T-shirt van 'n aantrekkelijk meisje heb zien staan.’ Duffe nerd heeft misschien een dwaas plan om in contact te komen met dat meisje. ‘Wat je je goed moet realiseren is dat, als je een woord in de mond neemt, je niet een of ander stuk gereedschap hebt opgenomen dat, als het zijn werk gedaan heeft, argeloos in een hoek kan worden gesmeten, maar dat je je geëngageerd hebt met een manier van denken die van ver komt en tot ver voorbij jou reikt.’ Er komt geen associatie met de vorige zin. Dit is een abstracte vermaning. Raar dat er ‘argeloos’ staat in plaats van ‘achteloos’, een gebruikelijker bijwoord bij ‘in een hoek smijten’. Lastig je voor te stellen wie dat tegen wie kan zeggen. Maar als het iets betekent, moet het afkomstig zijn uit een gesprek tussen intellectuelen. Filosofen? ‘Loser.’ Reactie van een gespreksgenoot op de spreker/schrijver van de vorige zin? Of is de spreker zelf zat van zijn nerdy gezeik, terwijl hij zinloos kutbandmp3s downloadt? ‘“Hier” zeggen we en we bedoelen de zinnen rond ons lichaam; “hier” is (het woord) tot waar we (onmiddellijk) begrijpen.’ Vergelijkbare abstractie en thematiek als de voorvoorgaande zin, maar een ander vertoog. Opnieuw aanwijzingen van voorlopigheid, doordat er dingen tussen haakjes staan. Een moeilijk leesbare passage in een manuscript? | |
[pagina 67]
| |
‘Je bent nog nooit zo.’ De zin wordt niet afgemaakt. Veel situaties en voltooiingen vliegen als mogelijkheid langs. ‘Je bent nog nooit zo stom geweest, ...lang van huis gebleven, ...dicht bij de dood geweest.’ ‘Net een.’ Een nog onaffere zin! Hier zijn minstens zoveel situaties voorstelbaar. Het meest voor de hand liggend een onvoltooide vergelijking: ‘Net een eend!’ of zo. Dit is een waarschijnlijker voortzetting dan ‘Net een voldoende!’ of ‘Net een nieuwe band, fiets gestolen...’ Waarom zou je van ‘Net een.’ een vergelijking willen maken? Omdat het woord ‘net’ waarschijnlijk het meest in dit kader voorkomt: conventie.
Door deze associaties hier te noteren geef ik waarschijnlijk een scheef beeld van het leestempo waartoe N30 uitnodigt. Wie het boek zelf ter hand neemt zal merken: de (bij-)gedachten remmen het leesproces niet, ze lichten op als vonken terwijl de lezer voortraast door de tekstruimte van Jeroen Mettes, naar meer, meer, en verderop. | |
Hoe werkt Mettes?Een tekst die nergens over gaat, nergens vandaan komt, nergens heengaat, maar desondanks tweehonderd bladzijden lang boeit en een indruk van grote rijkdom achterlaat. Hoe heeft Mettes het voor elkaar gekregen? Zou iedere boerenlul of zelfs een machine die een algoritme gevoerd heeft gekregen in staat zijn een tekst als N30 te produceren? Of spelen er meer elementen een rol? Wat maakt dit werk zo levend? Waarom fascineert elke bladzijde? In het volgende probeer ik de werkwijze van Mettes nader te onderzoeken door zijn werkwijze na te bootsen.
De eerste indruk die ik kreeg: dit is flarfpoëzie. Flarfdichters stellen hun gedichten samen uit internetzoekresultaten. Ik ben geen kenner van het genre, maar heb een tekstje samengesteld aan de hand van een rigide recept van pionier Michael MageeGa naar voetnoot2.: ‘Flarf is een collagetechniek die Google zoekresultaten gebruikt, met name de van websites en weblogs afkomstige citaten die Google op haar resultaatpagina's laat zien. In het begin was de toepassing grillig en vond ongeveer zo plaats: je liet Google op twee termen zoeken, bijvoorbeeld “anarchie” en “broodje tonijn”, en | |
[pagina 68]
| |
met behulp van de door Google gevangen woorden, frases, zinnen (je bezocht nooit de originele websites zelf) zette je vervolgens een gedicht in elkaar.’
Aldus - zelfs de volgorde van de resultaten hield ik aan - kwam ik tot dit resultaat: | |
IBij de bakker koop ik geen brood meer, kan het niet betalen. Tonijn kan op vele manieren worden klaargemaakt, afhankelijk van je smaak. Grootstedelijk hip en jong grut mag dan volledig prat gaan op alles dat biologisch, organisch en rauw is, een volledige rups in je broodje... Niemand die voor dat soort anarchie gepleit heeft. US navy test volledig geautomatiseerde tonijn voor spionage. Ok, van alles over anarchie of een richting daarvan.... van hun milieu en hun broodwinning: in het huidige kapitalistische systeem zijn... Axe Anarchy Eau De Toilette Man 50ml. Met zoveel initiatieven lijkt er stilaan een ware antitonijnhype in de maak. Heeft dat soort acties wel zin? Als de tank tot het randje is gevuld rek ik mijzelf uit tot mijn stuitje kraakt en stap uit het zadel. Een magere kassière met steil donker haar bliept ongeïnteresseerd.Ga naar voetnoot3.
Het fragment heeft duidelijk N30-trekken. Blijkbaar gaan zinnen, als men het toeval zijn werk laat doen vanzelf botsen en soms slaan er vonken af, vormen zich geestige verbindingen zoals ‘Een volledige rups in je broodje... Niemand die voor dit soort anarchie gepleit heeft.’ Er vinden registerwisselingen plaats, en elk fragment nodigt uit tot het creëren van betekenisomgevingen. Veel van wat we in het begin van hoofdstuk 23 tegenkwamen is dus ook hier te vinden. Als fragment I ergens in N30 verstopt zou staan zou het niet uit de toon vallen. Mij heeft flarf altijd tegengestaan, net als de collagetechniek cadavre exquis van de surrealisten. Ik pleeg de beoefenaars van deze genres te wantrouwen en een stille verachting toe te dragen. Waarom? Omdat ze een ‘makkelijke weg’ menen te mogen nemen naar originele resultaten. Dit zegt veel over mijn opvatting van creativiteit, het typeert me als dichter van het oude stempel: er moet geworsteld worden, bewerkt, mislukt, gefaald, hertracht, beter gefaald, voor men zijn meesterteken in het zilver van een gedicht mag druk- | |
[pagina 69]
| |
ken. Ook in mijn eigen werk maak ik gebruik van de confrontatie van registers en disparate concepten, net als de flarfers en de surrealisten, maar ik meen als ‘echte kunstenaar’ zorgvuldiger te werken, ernstiger. Ongetwijfeld spelen angst en jaloezie hier een rol: juist omdat hun resultaten soms zoveel op de mijne lijken brengen mijn vijanden met hun juttersvondsten me tot tandenknarsen. Jeroen Mettes draait er niet omheen dat hij losweg volgens de flarfmethode werkt. In het essay ‘Politieke poëzie, enige aantekeningen’Ga naar voetnoot4. legt hij uit hoe N30 ontstaan is: ‘Meestal is wild geciteerd uit wat ik aan het lezen was, waar ik naar luisterde, waar ik in verzeild raakte, etctera. [..] Zoekmachines zijn regelmatig gebruikt ter generatie. Hoofdstuk 20 is daar een zuiver voorbeeld van.’
Knip- en plakwerk heeft het basismateriaal geleverd van N30 en tot op zekere hoogte ook de structuur bepaald. Maar ik wil er, als vertegenwoordiger van het worstelend dichterschap, niet aan dat het gedicht de intensiteit had gekregen die het nu heeft, indien Mettes het hierbij had gelaten. Stel dat ik het flarfexperiment I van zo-even in een (langdurige) vlaag van waanzin zou uitbreiden van tweehonderd woorden tot vijftigduizend, dan zou het verschil met N30 duidelijk worden: er zou een levenloze tekst ontstaan, met vonken few and far between... De lamlendigheid van het recept zou met elke volgende bladzijde meer voelbaar worden. Wie me niet gelooft mag het zelf proberen. | |
IIHet strand ziet eruit als de achtertuin van een asofamilie. ‘Je moet doodongelukkig zijn om mooie dingen te maken.’ Wat is me toch veel in de schoot geworpen, bedenkt het uit de boom vallende appelvrouwtje. De Leidse stadsbode Pieto lijkt op Ingmar Heytze. Alle domheid trekt in dit ene gezicht, alle liefde in dat andere. (We trekken gezamenlijk van identiek, nee individueel, nee persoonlijk, naar anoniem. Vanachter schermen roepen we naar de wereld en haten, maar met naam en adres zwijgen we en vrezen. We worden uit onze naam verdreven en verschuilen ons. Gemaskerd onthoofden wij, we willen alles gratis.) Je wilt laten zien dat je even snel als Doutzen kunt herstellen van een zwangerschap. Alleen was jij niet zwanger/ was het bij jou een miskraam. | |
[pagina 70]
| |
Als je ruzie wilt moet je haar iets liefs geven of zeggen. Aap uit mouw (foto) Type: welriekende hoerenloper. De dood van X wordt gezien als verlies voor de sport in het algemeen en de bokssport in het bijzonder. Burger in zijn barnsteen de auto. Vonnis: U bent schuldig aan moord. Omdat u geen benen meer hebt hoeven die niet naar de gevangenis, maar om dat te compenseren krijgt de rest van uw lichaam een jaar extra. Kipchoge, geboren nabij een graanopslag, Kipsong - buiten geboren, Kipketer - geboren op de veranda, Kiplagat - geboren bij zonsopkomst. [..]
In fragment I liet ik me leiden door het recept van Magee: de Google resultaten van ‘broodje tonijn’ en ‘anarchie’ vormden de tekst. In II is de inhoud iets minder willekeurig: iedere schrijver (en menig niet-schrijver) maakt notities van dingen die hij of zij belangrijk vindt en hoopt te gebruiken, als geheugensteun voor toekomstige publicaties of simpelweg om eigen gedrag of denkwijze beter te begrijpen. Bij mij is dit noteren tweede natuur geworden, agenda's, schriften, laptops, mobiele telefoons dienen allemaal als kladblok. Tekst II is een stukje uit zo'n notitieblok. De zinnen/ passages staan simpelweg neergeschreven in de volgorde van binnenkomst. Parataktisch, geen narratief, geen onderlinge verbanden tussen de zinnen, tenzij het idee zelf uit meerdere zinnen bestaat, zoals bijvoorbeeld de gedachtenspinsels beginnende met ‘We trekken gezamenlijk...’ tot ‘... gratis.’ Anders dan bij flarfproducten of cadavre exquis wordt in losse notities de auteur als persoon zichtbaar. Voorbeelden: het ‘Dagboek’ van Jules Renard.Ga naar voetnoot5., ‘Een stem uit het koor’ van Abram Terts.Ga naar voetnoot6. Deze boeken, opgebouwd uit fragmenten van allerlei aard, vormen geen betoog en geen verhaal, en toch, of daarom juist, heb je het idee dat je de schrijver beter leert kennen dan wanneer een strakkere vorm was gekozen. Misschien is er een parallel met de schilderkunst, waarin de kunstenaar ons meer nabij komt in schetsen en voorstudies dan in het uitgewerkte schilderij.
N30 is grotendeels ook zo'n kladblok. De schrijver noteert van alles wat, al is het maar even, betekenis heeft, het dagelijkse rumoer om hem heen bijvoorbeeld, dat van tv en radio:
‘Ally McBeal valt in een wc-pot vlak voor hij wegzapt en meteen zapt hij terug.’ ‘(Hij dacht aan Bouchra, die in die tijd in een tv-huis zat met een stel anderen, omdat ze beroemd wilde worden, eerst in groepsverband en daarna het liefst solo.)’ | |
[pagina 71]
| |
‘“En op deze hele lichte manier snijd je alle grote vragen van het leven aan zeg maar, morele kwesties en zo... Is dat ook je bedoeling, zeg maar, als schrijver?”’ Observaties op straat: ‘'n Bejaarde vrouw steekt 'n kroket in haar mond.’ ‘Oké wijfie, doei doei.’ ‘De agenten achter me - het is mooi weer - vergelijken hun ringtones: The Pink Panther, The A-team....’ Opmerkingen over kunst en literatuur: ‘Man kann nicht Künstler sein und an die Geschichte glauben.’ ‘De grote Amerikaanse modernisten bijvoorbeeld zijn voor mij Pound en Stein, niet Eliot en Stevens.’ Veel citaten uit Deleuze, de Bijbel. Grappen: ‘Waar heb je je gevoelens voor het laatst gezien?’ ‘Klootzak, ik heb er aanleg voor hoor. Je hebt de foto's van mijn moeder toch gezien?’ ‘Dat was je adoptiemoeder!’ Verwijzingen naar politiek: ‘borst nuanceert mening zelfdodingspil’, dikwijls een sardonische toon: ‘Nee fijn dat de revolutie gesteund wordt door Shakespearespecialisten!’ Lichaamsobservaties: ‘In het hart van het voorjaar, op het grijst van de dag, half lichaam / half omgeving.’ ‘Hand onder trui, vingers checken (tikkend) de ribben, wachten(d) op antwoord: gerommel.’ Relatief veel referenties aan zelfmoord. Maar hier vertrouw ik mezelf als lezer niet, wetende dat Mettes kort na het maken van N30 een eind aan zijn leven heeft gemaakt. Erotiek, verzonnen, verlangd, vervormd, geobserveerd. ‘Ze is lief, wel een beetje oranje in dat shirt, maar lief.’ ‘Het is ook míjn relatie hoor!’ ‘Durf ik een banaan te pakken uit haar ijskast?’ ‘Ze zei: “Niet bang zijn. Ik hou niet van je, maar...”’ De schrijver is vaak unverfroren autobiografisch: ‘Dit heb ik geschreven toen ik op de bank lag in de Kreijenbeek en Du Perron en Gadamer en Deleuze las, of in bed, in ieder geval in het huis waar nu andere mensen wonen.’ En een enkele keer schrijft hij, ontroerend, zijn eigen naam. Al lezend ga ik Jeroen Mettes voor me zien, heel het intense, briljante, misschien sombere, waarschijnlijk magere, verliefde, slome, superkritische, ultralinkse ventje dat hij moet zijn geweest. Hij komt binnen, zo levend en compleet als Montaigne in de Essais. | |
[pagina 72]
| |
Flarfachtig knip- en plakwerk, gebruiken wat voor de schrijver van belang is. Hiermee is het hele verhaal van N30 nog niet verteld. De duizenden zinnen zijn niet alleen maar gevonden en ordeloos genoteerd zoals in mijn kladblokfragment. Mettes is op verschillende niveaus aan het componeren geweest. De hoofdstukken zijn dikwijls ongelijk van vormgeving, toon en inhoud. In hoofdstuk 6 wordt zuiniger van witregels en inspringingen gebruik gemaakt dan in bijvoorbeeld 23 (waar ik mijn eerste voorbeeldfragment uit haalde). Dit maakt duidelijk verschil voor de leeservaring en de manier waarop de zinnen botsen. Hoofdstuk 12 is naar Mettes' eigen zeggen geschreven tijdens het kijken naar cnn en heeft een dagboek-feel. In 22 krijgt elke zin de eerste persoon meervoud als persoonsvorm. Er wordt zelfs eenentwintig keer met ‘Wij zullen doorgaan...’ begonnen, een ironische litanie. In het zeer lange slothoofdstuk 31 lijkt de dichtheid van (politiek) geweld, nooit afwezig in het gedicht, nog verder toe te nemen. Dus tussen de hoofstukken, maar ook daarbinnen, is er veel variatie. Die lijkt te zijn ontstaan terwijl de schrijver de tekst steeds weer nakeek, kamde, veranderde. Hij legt in het al genoemde ‘Politieke poëzie’ getuigenis af van dit proces van ‘toe- en invoegen, verplaatsen en splitsen; [..] elk hoofdstuk heeft een seizoen nodig van dagelijkse revisie [..], die gepaard gaat met een voortdurende instroom van collectieve achtergrondruis.’ De vonkenregen ontstaat door de variatie in betekenisniveau en op het registerniveau, maar volgens de dichter ook door iets dat moeilijker te identificeren is, maar voor hemzelf van groot belang was: ritme. In verscheidene van Mettes essays duikt dit concept op als de kern van zijn poëtica. ‘N30 is begaan met het heden: niet met de beschrijving van actuele feiten maar het ritme en de intense diepte waarin de feiten aan ons verschijnen.’ ‘Dit zijn geen fragmenten, geen beeld van een gefragmenteerde wereld of persoonlijkheid, geen voorzichtige incantaties rond de Leegte. Die bestaat niet. Dit is een beweging. Een brood kopen, een vlucht vogels, een vallende bom - zij beelden niets uit of af, niet letterlijk, niet figuurlijk. Er is een Idee, maar dat is niet meer dan een ritme, zoals het kapitalisme niet meer is buiten een zuiver functioneren.’ Hij blieft dan ook geen lezers die interpreteren, maar hoopt op mensen die muziek horen in een alinea als ‘Zon. Sushi. Volvo.’ [..] Wie hoort de glijdende geilheid? Rijdende auto donker, vocaal chiaroscuro van het woord ‘sushi’. De onbeklemtoonde /i/ staat in het midden van donkere klinkers en krijgt daardoor een bijzonder out of focus, als een kortstondige flits of schittering - een obscuur licht. Het gaat er niet om een verhaal te herkennen, maar om aan elk verhaal te ontkomen: de wagen verdwijnt in glans, auto's en rauwe vis hebben niets gemeen dan hun articulatie in de taal die hen samenbrengt en doet vervagen.’ | |
[pagina 73]
| |
Als ik deze passages goed begrijp maken een klinkend én een betekenis- aspect samen het ritme uit, en door dit ritme te vinden, of te reproduceren, meent Mettes de wereld niet te interpreteren, niet te beschrijven, maar te schrijven. | |
IIIRegent 't? De avond barst. Achteraf bedenk je hooguit dat je het aan had kunnen zien komen... ‘Nou ik zag laatst toen ie op z'n kamer een andere broek aan deed dat heel z'n benen onder de littekens zaten en dat er nog allerlei verse snijwonden in z'n been zaten. Toen ik vroeg hoe die aan die wonden kwam ging ie doodgewoon ff uitleggen en voordoen hoe dat ie zichzelf verminkte.’ Ach, hou vast, koude wind, aan mijn gezicht! Hij is veertien; hij moet voor z'n moeder zorgen. ‘Wat wil je nou eigenlijk? Beklaagd worden? Verpleegde?’ ‘Alles komt uiteindelijk vanzelf goed’, maar ook: ‘Ik ben zwak en hulpeloos’, ‘Het leven is een tranendal’, ‘Niemand houdt van mij’ etc. Verlangen heeft nog nooit iemand gelukkig gemaakt. | |
IVHet volk is een; als het niet een is, is het geen volk. Dat de met HIV besmette hoofdpersoon zoveel mogelijk jonge meisjes probeert te ontmaagden maakt het schandaal compleet. De staat zelf denkt niet. Ik heb slechts de lijn gezocht van een lied dat ik meende zwak te kunnen horen. Iedere meting verstoort het systeem op onvoorspelbare wijze. Hoe kunen er twee of meer oneindigheden zijn? Ze leeft nog. Ik ben bang om me helemaal te geven. Het meeste is graffiti. Wat maakt onheilsprofeten zo gelukkig? Voor hen ligt de wereld als de tuin van Eden, achter hen blijft een woeste wildernis. Er is geen ontkomen aan. Tijd = geweld. Dat deze zin iets betekent is nonsens. Even wachten hoor, ik moet naar de wc. De overname van die gouden koets was mijn greep voor opa. Is het een goed idee je lichaam te verkopen? Als het niet bestaat kun je | |
[pagina 74]
| |
het ook niet verkopen. Conclusie. WOORDEN ZIJN GEEN WANTEN. Het is koud in Alaska en er zijn beren die eens in 't jaar je stadje binnen komen lopen. Je kunt je dus beter opstellen als meewerkend dan als lijdend voorwerp. Volgende. Twijfelen aan de werkelijkheid is een zonde tegen het leven. De migratie van vogels. Nee! Laten we in een zwerm sprinkhanen veranderen en neerdalen op de aarde en het land kaal eten. Beide fragmenten zijn geheel uit zinnen van het gedicht opgetrokken. Maar slechts één mag als resultaat van Mettes' proces van ritmische en inhoudelijke revisie gelden, want in het andere heb ik simpelweg de laatste regels van een aantal bladzijden achter elkaar gezet. Welk van de twee is N30? Is het zichtbaar? Toen ik de fragmenten met deze vraag aan een paar Mettes-liefhebbers voorlegde ging van sommigen de voorkeur uit naar III, dat liep het beste, was het ‘spannendst’. Iemand hield een pleidooi voor het ritme van ‘Regent 't? De avond barst.’: ‘Nattigheid en barsten hebben niets gemeen dan hun articulatie in de taal die hen samenbrengt en doet vervagen’, sprak hij de dichter na. Er waren er ook die voor IV kozen, juist om de conceptuele contrasten, III zou te lyrisch zijn. Welnu, IV is the real thing, namelijk het begin van hoofdstuk 19. In III staan de laatste zinnen van de bladzijden 137 tot 152 (uit hoofdstuk 24) achter elkaar.
Het resultaat van mijn experimentje, ik zeg het eerlijk, stelt me teleur. Natuurlijk hoopte ik dat mijn ingreep in III het ritme, voor Mettes zo'n wezenlijk element, evident zou verbreken. Maar is ‘de intense diepte waarin de feiten aan ons verschijnen’ hier minder intens of diep dan in IV? Ik ervoer dat niet, mijn onvrijwillige proefpersonen evenmin. Als het ‘echte’ fragment duidelijk had afgeweken van het door mij en het toeval gefabriceerde, dán had ik mogen hopen het schrijfprocedé op het spoor te zijn. Ik zie twee mogelijke oorzaken voor mijn falen: de eerste is dat mijn opzet te grof is om onderscheiden in ritme mogelijk te maken. Gelukkig wordt Jeroen Mettes' werk ook in academische kring reeds als belangrijk erkend en zal het misschien op subtielere wijze benaderd worden om het geheim te ontsluieren. Wellicht is de computer waarop hij schreef bewaard gebleven en zal men ooit via digitaal sporenonderzoek vaststellen hoe het revisieproces en de ritmering bij het ontstaan van N30 verliep. Want het gedicht heeft een geweldige puls en is zelfs zonder Mettes' credo te lezen als emulatie van een ritme dat we ook in het leven ervaren. De andere mogelijkheid is dat ik het in de verkeerde richting zoek. Is het bij dit werk wel toelaatbaar de hand van de auteur op dit gedetailleerde niveau te willen zien? Ik stel me, conventionele poëzielezer die ik immers ben, achter een gedicht een kunstenaar voor die à la Gerrit Kouwenaar overzichtelijke werken maakt in een beproefd en doorkneed vocabulaire, versie na versie na versie, tot volmaaktheid | |
[pagina 75]
| |
erop volgt, een volmaaktheid waarin elke komma telt, elke afbreking een betekenis heeft. Maar misschien moet ik me via N30 mijn eigen vooroordelen als lezer bewust worden en beseffen dat deze niet passen bij Mettes' onafzienbare tableau? Een vergelijking: Johannes Vermeers ‘Het meisje met de parel’ en Jackson Pollocks ‘Convergence’ zijn zo volstrekt verschillende kunstwerken, dat het onmogelijk is om er in dezelfde termen over te denken en praten. Bij het eerste mag men bewonderend fluisteren hoe de schilder erin slaagde om met twee likjes verf het oorsieraad tot leven te laten komen, maar bij Pollocks gigantische ontploffing zal het de kijker worst wezen of een druipsel linksom of rechtsom loopt, dat maakt niets uit voor het zinderende effect... Toch smeet Pollock zijn verf niet machinaal op het doek, zijn drippings hebben wel degelijk een signatuur, een handschrift, zijn het resultaat van oneindig veel keuzes die hij alleen kon maken. De kunstcriticus Robert Hughes stelde vast: ‘There are no successful Pollock forgeries: they all end up looking like vomit, or onyx, or spaghetti, whereas Pollock - in his best work, at any rate - had an almost preternatural control over the total effect of those skeins and receding depths of paint. In them the light is always right. Nor are they absolutely spontaneous; he would often retouch the drip with a brush.’Ga naar voetnoot7. De vergelijking Kouwenaar/Vermeer - Mettes/Pollock brengt nog een ander aspect naar voren, namelijk wat afmeting doet met een brein. Een schilderij van twaalf vierkante meter speelt een volkomen ander spel met de kijker dan een doekje van veertig bij dertig centimeter. Bij het eerste is er geen focus op het geheel mogelijk, het oog moét dwalen, zich hechten, en loslaten, er is geen andere optie voor ons visueel systeem. Net zo is N30 geen tekst die focus toelaat; in ruil daarvoor krijgt de lezer een ervaring van voortdurende trilling en zindering. Bij Kouwenaars greatest hit ‘Zo helder is het werkelijk zelden’Ga naar voetnoot8. daarentegen draagt juist elk element bij aan scherpstelling, concentratie. De assonantiereeksen van e, a, en ij maken bijvoorbeeld dat de woorden waarin de zeldzamer klanken oe (‘bloedplas’) en ou (‘rouwmantel’) optreden extra aandacht krijgen, net zoals de oorbel en de grijze ogen bij het meisje in het Mauritshuis. |
|