worden. In zijn poëtische Cycle des exils herstelt hij verloren gegane verbanden, verbindt losse eindjes en gaat op zoek naar de samenhang van toevalligheden. Hij maakt kortom een collage van een fragmentarisch verleden dat hij zo tot een poëtisch heden ‘vermerzt’.
Zoals de titel van de cyclus aangeeft, staat de ballingschap, of liever het ontheemd zijn, centraal in de boeken. Beurard-Valdoye zelf gebruikt hiervoor de term itinerrance, tevens de titel van een dichtbundel die hij publiceerde: een samentrekking van itinéraire (reisweg, traject) en errance (omzwerving). De reeks begint in 1985 met Allemandes, waarin hij zich buigt over het lot en de nalatenschap van de Franse hugenoten die vanaf de 17e eeuw naar Pruisen vluchtten. Diaire (2000) is opgebouwd rond de figuur van Jeanne d'Arc; Mossa (2002) is een reis langs de Maas, van bron tot Rotterdamse monding, waarin van dorp tot dorp en van gehucht tot gehucht woorden, namen en gebeurtenissen worden opgeroepen uit het collectieve geheugen. In La Fugue inachevée (2004) keert Beurard-Valdoye terug op Duits grondgebied, in het voetspoor van Rimbaud, Hölderlin en Bach, maar ook van de verbannen collaborateurs Pétain, Laval et Céline. Le Narré des îles Schwitters (2007), waar het hier vertaalde fragment uit afkomstig is, beschrijft de omzwervingen van Kurt Schwitters in Noorwegen en Engeland nadat hij Duitsland en het nazi-regime ontvlucht heeft. Het (voorlopig) laatste deel, Gadjo-Migrandt, zal gewijd zijn aan de Europese Roma, een volk dat in feite niet ontheemd kan zijn en desondanks in het moderne Europa zijn plaats moet vinden, en aan de Duitse intellectuelen uit de kringen van Bauhaus en het Black Mountain College die voor de oorlog naar Amerika vluchtten.
Een van de eerste dingen die bij het ter hand nemen van deze boeken opvalt, is hun omvang, voor poëzie gigantisch: 320 bladzijden voor Le Narré des îles Schwitters, voor Mossa zelfs zo'n 600. Deze overvloed, waarin je als lezer soms bijna kopje onder gaat, komt voort uit de doelstelling van het genre, de narré - je zou het kunnen vertalen met verhaling - zoals Beurard-Valdoye dat voor deze cyclus gedefinieerd en uitgewerkt heeft: ‘Noch fictie, noch verhaal, noch biografisch essay: de verhaling. De verhaling als middel om in de huid van plaatsen te kruipen - een machine die tijd in ruimte verandert.’
La grande et la petite histoire, zoals men in het Frans zegt, de officiële Geschiedenis en de plaatselijke of persoonlijke anekdote, laten hun afdruk in de ruimte achter. De afwezigheid is een aanwezigheid, net zoals het spoor, de ruïne, het fragment dat zijn. Patrick Beurard-Valdoye laat de historische ruimte in zich resoneren, deels door archiefonderzoek en een uitgebreide documentatie, deels door hem ter plekke met haast archeologische precisie in zich op te nemen, zodat die aanwezigheid, die resonantie, door de dichter heen in de tekst zijn neerslag kan vinden. De zeer wisselende vorm van de narré (verzen, ritmisch proza, opsommingen, enz.) wordt vervolgens bepaald