Onder Verbeetering. De laatste Basuyne, of't Verrysen der dooden,
Waar in ook gehandeld werd van de wind-actie. Het vyfde deel.
1.[regelnummer]
DAar komt een Engel in de Lugt, En maakt myn wakker met Trompetten,
ô Godt myn hert dat brand van hette, Dit is gewis een quaad gerugt,
Zou dit de Jongsten dag wel zyn, Daar onse Dominees van spraaken,
Die ons hier al uyt 't graf doet waaken, ô Godt meedoogd u over myn.
Ik vind me tot der dood ontsteld, En in de uyterste benaautheyd,
Myn beenen beeven van verflaautheyd, 't Is of de Zon en Maan versmelt,
Nu zal ik loon na werk ontfaân, Nu zal myn overdadig zuypen,
Myn bitter in de oogen druypen, Nu zal ik gantsch verlooren gaan.
Ik heb geleeft gelyk een beest, en dee gestadig niet als Zonden,
En leefden staag en 't allerstonden, als was'er Dood nog Hel geweest.
ô Wind Verkoopery van Lauw, gy hebt mê in de grond bedurven,
Nu heb ik Helsche straf verwurven, Nouw ben ik Eeuwig in het Nauw,
2.[regelnummer]
ô Godt dit is een bangigheyd, En zal dit zoo voor Eeuwig duuren,
Zo is myn Snoô Geboorrens uure, in Eeuwigheyd vermalledyd,
Og. Ouders gy hebt groote schuld, u Zal ik myn Elende wyten,
Ik zou u wel aanstucke byten, Door Raserney en ongeduld,
Ik was een Dogter Ryk gekleet, en ging met Peerlen om myn handen,
En most het al om u verpanden, en gaan uyt dienen als gy weet,
Toen gy ter sluyk te Land' uyt toog, Met Prinse Lords en groote Heere,
Dat myn ter Dood deê altereere, Dat ik van spyt myn Gal schier spoog,
Nu Heere gy weet al myn doen, De ongewoonten deê myn doolen,
Ik laat de zaak aan u bevolen, En zal my zo ten oordeel spoên,
3.[regelnummer]
Daar Rys ik bang ten graaven uyt, Om zoo voor 't oordeel Godts te treeden;
Adju tot in der Eeuwigheede, Myn hert klemt toe, myn spraak is UYT.
|
|