| |
De heer Law in zyn sondaags pak.
Poetelyk geinventeert en retorykelykgecomponcert, o Jan Babtista Houwaard.
Dit 's alles grillig zoo gy ziet
Op maat, of zonder maat, 't is meer geschiet.
Babels Gebouw.
Ey liefje ziet 't huis gewonnen
Met Acties, is 't niet wel verzonnen?
Maar moet, helaas! wat groote spyt,
Weer scheren gaan; hy is 't boekje quyt.
Houwt dog maar moet, o Vromen hals,
Uw kaart wel Rooms, dog dit is vals
Gy doet maar na u beter wten,
Daar zynder meer als gy bescheten.
Dedication an Ter Hern, Hern, Hern Her Her, ter Grosser Bughandler, ter Docter, ter Mufser Smous or Jooden, jo Actionist in der Nagt, &c. &c.
Ter Her zal mig nigts eubel nemen,
Ig nom dis vrynschaf joo mes vlys,
Dis offer ofs een ooder spyts,
Was koms ter Her, dis pligt onsnemen.
Ja zags g'u Her der Herren,
Niks mes ein Bokghen hare pruig,
Aw blauwe Rog jo als dy Nerren.
Ba, gade gy nuw zoo ter sluik
Her Quager hebt gys tbeser by
Moor komt voor al nix in der ly,
Uw Pruig, Rog, kouzen, en auw schoenen
Was has een ander door mes doenen.
| |
| |
Aw Grauvens Vrauw verstoode wel,
't Gebruig daar van, is veel ter vel
Dis voegts geen schynheilige quant,
Wie slimmer als zoo'n Moffe sant.
Was kans eens Doutser, jo een's Gravens weib
Ik wofter ploogen, jo hets nigts om 't leib.
Sis Graven stam ter Duibel magt mig hoolen,
Ik 's win ik 's wolst besstoolen,
Ter Her, ter Her, verstoode wel
Se scheiser aus au Excelenci.
En groets ter Her mits reverenci.
HANS REGS AUWS
Verstoode Smouws.
| |
De Heer Law in zyn Sondaags Pak.
MY lust, o groote Law, u wonderdaân te zingen,
Die vele wel vermaakt, dog meerderen doet springen;
Wat hebt gy Ryken; en dus zelf het Vrye Land,
Zoo goddeloos misleid, dat elk zyn goet Verpand.
En Koopluy, Winkeliers, 't Gemeen al zoo te drukken
Dat's alle meest in 't nauw ellendig gaan op krukken.
O groote Law, wat zytge een pest van vele Landen,
Uw grootheit op groenhout, is waardig te verbranden.
Wat hebt gy pestige adders overal,
O goddeloos gebroet wie brengt gy niet ten val.
Ik schrey, o Holland, eertyts wonder boven wonder,
Helaas gy zyt gedrukt, ellendig legt g'er onder,
Door Law; gy waart weleer de toeverlaat der vroomen,
Zoo'n schelmse Koopmanschap waar zytge toe gekomen,
Een koopkraam in der nagt, waar zyt gy toegebragt?
Zelf hoeren te verstoren wie heeft dit oit bedagt.
Wat zietmen Rotterdam krioelen in den duister,
Weleer de glory ja de glans van Hollands luister.
Uw Beurs, uw Koopmanschap, en dat nu in der nagt,
O dolle dolligheit van yder waart veragt.
Wat doet dog Laws gebroet, wel eertyds andre Helden,
Die wet en Burgerregt, en alles wou doen gelden
Gy Adam, ja gy guit die eertyts deugt woud schynen,
Wat zietme u wiltzang nu, in damp en rook verdwynen
Gy Rottensdam, en 't heele land, gelyk een held der helden
t' Herstellen, ey zoo'n wonder vind men niet of zelden
Dog nu o Laf heit al te groot
Die eertyts gaan wouw in de doot;
Voor Hollands welstand, nu o schande te verlaten.
Wat mens zouw Law en zyn gebroet niet haten.
't Is al van Quimcampoix; geen koopmanschap die gelder,
De winkeliers staan stil, ei zeg dog eens wat zelder
In't laatst af komen, in de boonen kaal en naakt.
O Burger Vaderen die daar voor hoed en waakt
Beschermt u Stad en Land voor zulk een slag van guiten.
Gy Law, gy pest, die dus 't gemeen maar aanzet om te muiten,
't Is waar g'hiet ryk, kond gy Parys, Parys, maar eens verlaten:
Maar gy en kunt niet, u vernuft wat kan 't u baten,
Gy gouwe Tor, gy zit gesloten in een kouw,
Wat hebt gy dog, heel Vrankryk u te Nauw.
En wist, 't is waar, het gout en alles frais te doen herscheppen,
In schryf papier, wie dorst daar oit van reppen
Maar raakt het u gy maakt een babels naam.
Wie is als zoo'n held wie is daar toe bequaam,
Tot u vergelding word g' ook als een groote Koning
Met Gardens zelfs bewaakt, bewaart in uwe Wooning,
Men zegge wat men wil, dat gy was waard gerabraakt,
Is waarheit; maar ook waar, dat g'een dolle Roelands naam maakt.
Men schryve op uw zerk als gy'er eens legt onder:
Dit 's Law die groote Law veel slimmer als de Donder.
| |
Op Rotterdams nagtnegoty.
OGerrit zaag g'eens op, was zouwt ge zyn verwonderd,
Dat g'u geboorte Stad, zoo laf zoo Lauws gebragt,
Geen Koopmanschap by daag maar nu wel in der nagt.
Waar komt dit vuil van daan uyt d'afgrond op gedonderd.
Dees pest van Land tot Land te fel ons onerrompeld,
Waar is uw luister been waar zytge toe gebragt,
Wat stond gy eertyds pal, van wie wierd gy veragt?
Geen Koning, nog geen Vorst, u oit heeft onder dompelt.
Stad als een rots eens pal dit wreede Monster dier,
Wie kan uw dere, zeg wat blixem of wat vier,
Gy hand vol Lands, o pronk en glory van de Weerelt.
Gy Bataviers eertyd zoo roemryk en vermaard,
Waar is u luister heen, uw glory wat 's die waart,
Doet als in Phlips tyd, zoo houd g'u meer bepeereld.
Terwyl na het afdrukken van het Register dit Klugtspel en Vaars ons is ter hand gekomen, hebben wy geoordeeld om dit Werk compleet te maken, dat daar by te drukken, en dit Register van dese nog uytgekome Platen te laten volgen:
56 a | Vastenavonds Vreugde Krans. |
56 b | Verresen Fredrik Hendrik. |
56 c | Verklaringe van de April-Kaart. |
56 d | April-Kaart. |
56 e | Enkhuyser Haven. |
56 f | De Actie-wereld op het eynde. |
57 g | De Wereld in Mascarade of de menschen door de dolle handel bedorven. |
EYNDE.
|
|