Het groote Tafereel der dwaasheid
(1720)–Anoniem Tafereel der dwaasheid, Het groote– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| ||||
De Wind Negotie,
|
KAREL, een Actionist. |
MENGO, zyn Knegt. |
Een OMROEPER. |
Het Spel speeld in een Straat voor Karels Huys, en dat van 't Invendutie Huys, het geen der tegens over staat.
N: B: Zo imant eenige Werkluy weet, gelieft ze hier te recommanderen, tot Uytrecht aan N.N., want zullen daar in 't kort gebrek zyn; voor al terwyl men van zints is deze aanstaande Koopstad aan Vianen te trekken.
Eerste tooneel.
Karel, Mengo.
Karel.
HY! Mengo.
Mengo.
Hier myn Heer.
Karel.
Spreek Schelm, hebt gy myn Paard
Nog niet gezadelt; is myn goed ook wel bewaard
En naar Vianen deze deze morgen al vertrokken?
Mengo.
Voor zeker,
Karel.
Het is goed, zeg hebt gy al getrokken
De intrest van 't Papier 't geen ik u gisteren gaf?
Mengo.
Ik wensten 't wel, maar Heer dat gy my voor die kaf
Wat Duymkruyd uytschoot, 'k zou gelooven
Dat 't beter voor my waar.
Karel.
Ik zal u hier en boven
Twé Acties geeven, dat je 't vat, als men de Vaard
Begint te graaven; ô! 't Papier is nu veel waard.
Mengo.
Maar waarom doch je goed gezonden naar Viaanen?
(Zo ik 't u vraagen mag,) ik vrees dat die Acties, tranen
Nog zullen kosten, och ik bidje maak besluyt,
En zo het wezen kan schey met dees Acties uyt;
Gy zult met dat gebruy nog voor den Duivel vaaren.
Karel.
Draag gy geen zorg, 'k zal myn beurs heel wel bewaren,
'k Heb meer dan twé Miljoen die ik tot nog bezit.
Mengo.
Ja aan Papier, en vyf zes Kinderen.
Karel.
Wat 's dit,
Dat kan niet maaken nog tot nadeel my verstrekken.
Mengo.
Vier schoone Paarde die uw Koets de stad door trekken,
En als de Blixem zullen vliegen over 't Land,
Zo slegts een Actie komt te raaken in de brand.
Karel.
Hoe! spot gy Mengo?
Mengo.
Neen, zo waar niet by myn leeven,
Maar 'k wou gy my wat gaf.
Karel.
Ik zal u slaage geeven
Indien gy zyt belust, verstaje dit Sinjeur;
Waar is myn Pruyk?
Mengo haalt alles het geen hy vraagd uyt het huys.
'k Zal eerst wat Actie geur
Van uytgebrand Papier door deze locke smeeren,
En dan wat Poeijer.
Karel.
Repje wat, en kryg myn kleeren;
En veegd myn Schoenen af.
Mengo.
Zie daar,
Nu benje als een Pop.
Karel.
Myn Hoed, nu Mengo, waar
Is nu myn Rotting, Stok, myn Deegen?
Mengo.
Elleweke,
Wat is de Hovaardy der Acties vol gebreeke;
Met u verlof myn Heer, wilt gy dat ik Katryn
Met 't eeten zo lang wagt tot gy weerom zult zyn?
Karel.
Waarom?
Mengo.
Waarom myn Heer, wel zoekje dat te weten?
Als men lang Beurstyd houd, zo diend men ook te eeten,
Want die veel geld wind, komt het op geen eeten aan;
Wat lust myn Heer van daag, gezoode, of gebraân?
Karel.
Dat raakt my niet, Katryn die zal dat heel wel stellen,
Waar moeit gy u al meê, 'k mag aan myn oor dat lellen
Niet leiden Rekel, daarom zwygd, en spreek geen woord,
Doet slegts uw pligt, ik zal 't wel schikken zo als 't hoord.
Tweede tooneel.
Mengo.
IK vrees dat dees handel nog zo gruwelyk zal stinken,
Een yder zo hy kon zou niet als Goud opdrinken,
In plaats van Bier, of Wyn, voor my ik wenste wel
Dat ik beleeven mogt het einden van het spel;
Doch 't graave dat men hier zal aan de Vaard beginnen,
Zou 'k wel gelooven; want my komt nog iets te binnen
Van zeker Molenaar tot Soest die my eens zei
Hoe hy de Scheepen vol gelade uyt het Y
Zag komen door den Eems regt Zeilend haar de Wallen
Van dees aloude Stad, den Adel ten gevallen
Dus doende werd dat volk van Bisschoplyke Staat
Hoe langs hoe grooter en haar kaalheid raakt verzaad
Door heblust aan het geld, 'k zie reets hun Wapens draagen
Met Diamant bezet, met Goud rondom beslaagen
Op 't alderçierelykst, ô Uytrecht! gy zult zyn
Een schoone Appel; maar, van binnen zal 't fenyn
Verburgen wezen, 't geen u Adel haast tot beeven
Zal brengen, als zy zien het geld zo weg gegeeven,
En dat voor 't Graaven van een onvolmaakte Reê:
Wie weet door wanhoop hoe veel datter in de Zee
Nog zullen springen, en bedroefde Weeuw en Weezen
Nalaten tot 's Lands ramp, 't geen meenig reeds doet vreezen;
Men zal geen Baaken hier gebruyken; neen, den Dom
Zal zelfs die wezen, hy is hoog, men zal rontom
Veel ligtjens hangen aan den Toorn, om de klippen
In dees volmaakte Vaard gemakkelyk te ontslippen.
Derde tooneel.
Een Omroeper, Mengo.
De Omroeper.
HY Mannen, Mannen hoord,
Men zal by Jogchem vander Voord
Vendutie houden, van veel, Kleeren,
Een yder zal hier na begeren
Het kunnen krygen naar zyn zin,
Te nege uuren zal 't begin
Van de Verkoping zyn gehoude,
Veel nieuwe Kleere, maar ook oude
Al wie wil koopen, Kristen, Smouds
Die kan daar krygen nieuws, en ouds.
Mengo.
Wel vriendje hoor eens, 't geen gy roept, ik zou schier vreezen,
Dat het meest Actioniste kleding zal weezen.
De Omroeper.
Wel daar zou ik geen valze Eed op wille doen datje 't vat.
Mengo.
Ik zou 't ook gelooven; want de Krediteuren zitten haar kort na 't gat,
Want zy moeten haar verlies hier prompt dibiteeren;
Maar te Amsterdam scheld men 't kwyt, een Man met eeren
Kan daar, schoon hy 't heeft met Frederik Hendrik bestaan;
Daar toe zyn veel Metzelaars, en Timmerluy na Vianen gegaan,
Om die stad in 't kort aan Uytrecht te hegten,
Dus doende hoeve de Schippets om de vragt van de menschen niet te vegten.
De Omroeper.
Na ik kan hooren Vriend spreekt gy vry stoud.
Mengo.
Ze zeggen dat den Dom nog een el vyf zes zal hoger zyn geboud,
Om de Vuurbakens aan de Zee en Baay uyt te winnen,
Ik heb het uyt myn Heers mond.
De Omroeper.
Die Heer is buyten zinnen.
Mengo.
Dat kon waaragtig wel waar wezen, hy is een groote Actionist.
De Omroeper.
Hoe heet uw Heer.
Mengo.
Hy heet Karel.
De Omroeper.
Karel loshoofd.
Mengo.
Ja die is 't,
De Omroeper.
Hy is my zeer wel bekend, goed, vriend; hy k wam my straks te gemoed loopen,
Hy is na de Man gegaan om wat kleren zo 'k geloof te koopen;
Of te verwisselen tegens wat anders.
[pagina 30]
Mengo.
Kan men daar kopen, en verkopen, dat 'slgoed.
Myn lieve Omroepertje wilje myn Mak'laar zyn, 'k heb goed.
Dat ik graag zou verkopen, kon ik een vinden,
Die beter als ik stond by de Papier Vrinden,
't Zyn Acties goede Maat, 'k zal daar voor aan jou
Twé Acties geeven, die heel goed zyn op ter Gou,
Of vier op Uyttert, zeg, wat zeg je? nu wilt spreeken,
Ik mag myn hoofd niet met die prullen meer breeken;
Nu zel je ligt zegge hoe komje aan die schat,
Ik heb zes Jaar by myn Heer gewoond, en nooit geen duydt huur gehad;
En om dat ik langer niet voor zyn gek meer wou wezen,
Zo gaf hy my ruym een riem Papier aan Acties; laatje beleezen
Myn lieve Mengo, zyt myn Knegt, gelyk als voorheen,
Zo sprak hy, laat je getrouwe Heer niet alleen,
En op die zoete woorden die hy my gaf ben ik gebleeven.
De Omroeper.
Geef my de Acties, ik zal ze de Kleerverkoper voort geeven.
Mengo.
Ik ga mé myn zoete maat, gy krygd de darde van 't geld,
'k Wou voor de zwaarte van 't Papier my splint wierd geteld.
Zy gaan na de Kleerverkopers Huys en blyve van verre staan.
Vierde tooneel.
Karel.
ô SPyt! ô smaad! ô schand! wat zal my overkomen?
'k ben al myn Acties kwyt, myn goed is my benomen,
Lastdragent Uyttert, ach! hou Mengo! Mengo hou!
ô Booswigt! snoode guyt! word gy my ook ontrouw?
Ik zal voortaan van Heer, voor Knegt nu moet speelen,
ô Vaarde Graavers! kom jy zo myn geld ontsteelen,
En delft het in de grond, myn eer, myn schoone goud.
Vyfde tooneel.
Mengo, Karel.
Mengo, lagchende.
HA! ha! ha! ha!
Karel.
ô Schelm!
Mengo.
Ha! ha! ha! wie had dat ooit vertroud?
Ik heb pekuniam nog voor 't Papier bekomen,
Vind ik u hier myn Heer?
Karel.
Booswigt.
Mengo.
Wel wie zou kunnen droomen,
Dat dit myn wellekomst zou zyn? ik wil van uw af.
Karel.
Geeft eerst myn Acties weer.
Mengo.
Wel hoe zyt gy zo straf
Ik heb myn Acties die gy my gaf gaan verkoopen,
En ben doen al myn best het huys stil door gedroopen,
Met dit klyn beursje.
Karel.
Mengo, ach!
Ik vaar even eens als gy, wyl ik geen winst meer zach,
En men het graave van de Vaard nog komt uytstellen
Zo dagt ik, ik schey'er uyt, 'k wil my niet meerder kwellen
Met deze zottigheit, en zogt myn Acties doen
Weer te ver wisselen, voor myn lang vermiste poen,
En heb het ook verk oft, daar gy het ging verkopen,
Doch kreeg geen geld, maar ben heel schielyk heen gelopen,
Terwyl die Karel die 't verkopen wou by 't goed
Van oude kleeren; ach! in 't kort, den arme bloed
Is vast gezet; ik vrees dat men hem op zal hangen.
Wyl hy gespot heeft met de Regters door myn Acties te ontfangen,
Mengo.
Hoe! zal hy hangen? dat is beestig, laaten wy
Dees stad ontvlugten, hy is voor Koopluy te onvry,
Wat Mensch zou van verstand, ô smaad hier wille woonen?
O Uytert! Uytert! zult ge u zo ondankbaar toonen?
Karel.
Hebt gy het laasten goed gezonden van de Vaard
Wel na Viaanen?
Mengo.
Ja, ja, dat 's wel bewaard.
'k Ben daar verzekerd van, maar 'k vrees gy zult nog loopen
Gevaar, zo Uytert komt Viaanen eens te koopen.
Karel.
Wat zou zy koopen? zy verkoopt al wat zy heeft,
Zo maar Vianen haar niet boven 't hoofd en streefd,
En zo het al zo kwam, dan weêr wat aârs verzonnen,
Kom Mengo, laat ons gaan, eer men raakt overwonnen,
'k Hou my niet zeker hier in Uytert.
Mengo.
Denk myn Heer
Dat het verlies van geld is nog de beste leer;
Maar als men goed verliest, en eer, nog daar en boven,
Raakt ons voorgaande Deugd, en Lof geheel verstooven.
EYNDE.