| |
Mercurius Koolverkooper in de Quinquanpoix, en Oogmeester onder de Actionisten.
Kool, haal Kool! Repje wat! want hier is uytgelezen
Kool! 't Is geen Savoje, maar anders als voor dezen:
Door 't koopen van dees Kool word iemand schiclyk ryk.
Za lustig, repje wat! want naauw is myns gelyk:
Zy is niet zwaar te torizen of te dragen,
Bestaat alleenig maar, in lof papiere bladen,
Gints woond een Man, die laast genomen heeft
Zuyderkool. Ey ziet eens hoe heerlyk dat hy leeft,
Nat meer is hy wist nauw korts aan de kost te komen,
Nu krygt hy daags, daar hy 's nagts van komt te droomen,
Gelukkig Eeuw; voor veel' de Schouwburg staat heel stil
Terwyl dat haar Acteurs nu niet meer speelen wil.
Den Amstel ende schiê, verstrekken hem tot wooning,
Die eerst Soopjes tapte, leeft nu als eene kooning,
De Main is gelukkig. Dewyl haar wooning is verheven,
Om heerlyk als een Prins, in al grandeurs te leven,
Wel koopter niemand wat, uyt Zuyde of de West.
Welkom, welkom, Eyza een ieder doed zyn best,
En hebt gy niet veel geld, je hoeft niet weg te loopen,
Gy kan de Zuyerkool, voor vier zesthalve koopen,
Laast was'er een, die kwam met 't zelfde niet te loor,
Hy gaf Premie, en wierd daar door een groot Zinjoor,
Veel ander Exempels, zoud ik u konnen toonen,
Die 't kopen van de Kool, aan menig kwam te loonen,
O bloed; wat ziet men thans al hokus bokus spul,
Door 't nemen van dees Kool, zy worden mal en dul,
Jongens die af en aan, tousjours maar komen loopen,
Worden over ryk, ja zonder eens te koopen,
De Koffyhuyzen, daar men Kool verkoopt mafoy,
Die worden voort genaamt, naar 't franze Quinquenpoix,
In 't franze Albion, daar is het spul begonnen,
Jan Law de vinder is, en heeft 't eerst verzonnen,
Dees Kool die was van al te Missisippis smaak,
Zo dat nu Grand Lovis, en al zyn volkje raakt,
Voor honderd duyzende van slapper'ellementen,
Maar wat de Zuyd aan gaat, die staan op vaster stenten,
O bloed die hebben voet zo veel my is bekend,
Om voorje Kool te hebben van 't anders wereld end,
Ten minst men maakt u wys een hope geld 't ontfangen,
Dog laat u aan die strik, niet al te licht verhangen,
Ziet vrienden ziet wel toe, 't is Kool die slenken kan,
Neemd gy ze al te veel, zo vaard g' als laast een Man,
Die had zo veel gekogt, als hy met macht kon laden,
En kon zyn gierigheid naauw aan dees Kool verzaden,
Nu zit hy vast beroofd, en weet by lo geen raad,
Eerst leefde hy Grandeurs, en nu maar montjes maat,
Ik heb gezegt 't is Kool, die wonderlyk kan slenken,
Van duyzend op twee honderd wie duyker zou dat denken,
Za vrienden lustig dan, a za loopan, loopan,
Wel denk die Kool voor vast eens weer om groeijen kan,
Wel hoe verslapt het werk, wel komt gy aan het teemen,
Laat g'uw hoofde hangen, en durf geen kool meer nemen,
Waar duyker wil dit heen, za lustig voor het lest,
Neemd wat Zuyder kool, of wilt gy z' van de West,
Ik zalje voort, ja straks met alle macht geryven,
Wilt g' ouw of nieuwe zo de laatste kan gy schryven,
Hoe veel dat gy begeerd, daar toe hebt gy nog tyd,
Om je Kool verkoopen tot heele groot profyt,
Eer datze word betaald of hoeft betaald te worden,
Wel benje dan verzuft hoe sta je dus als Jorden,
Wel durfje niet, dees Kool die veel belooft en 't zal
Houde, 't en zy een ramp of ander ongeval,
Haar treft haar Kool by gort en zal bylo niet mind'ren,
Maar indienze slenkt. Wie duyker kan dat hinderen,
't Is hasart; wie koopt 'er s' is maar op twee honderd
Ha za! za, loop aan, en sta dog niet verwondert,
Schoonse agt of negen, ja meerder eer mogt gelden,
Dees slenking luistert toe, sal ik uw voort gaan melden
De grond, waar op dees Kool, gestadig groeijen gaan,
Is wind, ja los, en kan gevolglyk niet bestaan,
Indiense maar eens kwam, om in haar kragt te bloeijen,
Gy zagt de Westerkool, als uit haar magte groeijen,
Wel koopt'er niemand wat, wel aan neem by me zool,
Lust gy, geen Zuid of West, zo neemd dan Rotte Kool,
Ha! dees is zo heerlik, als gy oit kan verzinnen,
Hier staat een moje plok, al buyt hazard te winnen,
Daar word een Plantery, van Kool gehouden dan,
S'is voor eenig' dat 's vast, maar niet voor ieder Man,
Want eer de Plantery, eens was ter deeg begonne,
Zo was zy vol, wie hamer had dat ooit verzonne,
Zy handelen met kragt al met de staarten vast,
't ls alles om de Kool, aan 't slenken leid de last,
Val aan wie koopt 'er wat, je hoeffe niet te slypen,
Za lustig repje wat, of wilje van de Pypen,
Dat is van Gouze Kool, za komt met hopen dan,
En koopt dan van dees Kool, zo veel gy krygen kan,
Za rokers van Tabak loop aan al by gants Duiken,
Men zal dees Kool, voortaan in plaats vernis gebruiken,
Om dat de Pypen dan, voor 't breken zyn bevryt,
Zo Perkement en Trommel makers, 't is uw tyd
Nu kan gy vast voortaan, gerust en vreedig leeven,
Of anders om de Kool, uw aan 't Kool kopen geven,
Wat is 't een Gulde tyd, de Slagers van het vee,
Boeren en Vetvoeders, leeft nu in volle vreê
Van Kalverschieters, Bullwysers, kond gy verwerven,
Dat geen van uwe Rund, door ziekte sal gaan sterven,
Wie koopt 'er dan geen Kool, ik zweerje vast by Gort
De Kool is schoone Kool, als al de Kool van Dort,
Wel kinkels koop dan Kool, en blyft in geen gebreken,
De Merw bewaart uw thans, dat niemand nu kan steeken
Den Brand al in uw Dak, het zy Berg Huys of Schuur,
't Is alles om de Kool. Wel is de Kool dan Duur,
En zo g'uw Geld beklaagt, die gy eerst kwam te geven,
't Is alles om de Kool, de Rotte moeten leven,
De Pype breken niet, de Duyker dat 's wat Raars,
Gaat heene om de Kool, en eet wat Merwer Baars,
Dit is een lekk 're vis, of houwze voor haar selvers;
't Is al maar om de Kool, wel ziet eens by de Delvers,
Dees zal u om de Kool, gelooft myn vryelyk dan,
So veel beloven thans als immers jemand kan,
Wie koopt 'er dan geen Kool, of zo gy wilt verkeren,
Al op een goede hoop, by al de grootste Heeren,
't Is al maar om de Kool, zeg op dan met malkaar,
Zo koopt dan schoone Kool, al van de Ojevaar,
Ha bloed! dat 's ander waar, zo gy maar komt te gissen
Daar zal z'op verzekere, dan kan het vast niet missen,
Nog zal 't om de Kool, het al beleenen gaan,
Wel bloemers herten dan dat Koolen gaat wel aan,
Wie koopt'er dan geen Kool, za za! wel wil wat koopen.
Wel zo by lut val aan, en dat met heele hoopen,
'k Heb nog meerder Kool, schoon gy die voor genomen heeft,
'k Laat niemand thans verlegen, ik zweer zo waar ik leef,
Schoon dat dees Plantery, van Kool, al was geschreven,
| |
| |
Eer dat de tyd was om, om de Kool daar toe gegeven,
't Is niemandal, koopt Kool, ik hebze in overvloed,
't Is Hoornze Kool, ô bloed! die is zo wonder goed,
Gy wint'er voord al aan, als gy ze maar kond hebben,
Wel spreekt de Directeur, die zal het u voort zeggen,
Want 't ander is om Kool, gy krygt geen eenen Duyt,
Hy heeft de Kool alleen, voor de rest is maar gefluit,
Wel wilje dan die Kool, je kanze koome haalen,
Acht dagen hy vergund, eer gy ze zal betalen.
De deugd des Kools, is vast van jeder bekend,
Of wilt gy andere, zo koopt van Purmerend,
Hier word een volle maand, of daar omtrend gegeven,
Eer dat ze word betaald, gy kander heerlyk leeven,
't Is alles om de Kool, al dat'er word gedaan,
Of zo gy Monnicke zoek, val aan, val aan, val aan,
Hier zal me trafiqueren, en brave Schepen bouwen,
't Is alles om de Kool, wil dat maar wel onthouwen,
Wie zoekt'er dan geen Kool, alzo de Directeurs.
Door 't vente van dees Kool, braaf vulle haare beurs.
Soekt gy Alkmaarze Kool, die kanne Koole venten,
Die Kool die is gezond, maar zlapper elle menten,
Men zal een Haven maken, ô Bloed! dat is zo goed,
't Is alles om uw Geld, ziet wat of Kool al doed.
De Medeblikker Tuin, die wille Navigeren,
't Is al te zimp'le Kool, wel wil wat beeter leeren,
Uw Kool die is niet goed, maar van te ligt alloy.
Enkhuizen volgt daar aan, de bank de bank mafoy,
Daar door zo kan uw Kool, niet al te weelig groeijen,
Haal Kool, wie koopt 'er Kool, wel wilje lustig spoeijen.
De Swynen komen mee, en brenge Kool te koop,
De Kool die word te geef, za haalze by de hoop,
'k Weet niet langer kans, om al de Kool te kruiden,
Naarden Plant mee Kool, als ook dat Deftig Muiden,
Helpt Vader Jupiter, myn Wagen word te vol.
Daar komt nog Hasselt aan, als ook dat schoone Zwol.
Wel koopje dan geen Kool, of vreesje voor de Rampen,
Betaald maar een percent, hy zo daar komt nog Kampen,
Dees Kool die is bylo, beziet het wel niet kwaad,
Haar Stad die is heel schoon, in florizante staat,
't Is alles om de Kool, wat dat zy uyt gaan schryven,
Wie wilder dan geen Kool, men zalje voort geryven,
Val aan, val aan, hy zo! wat wilje zeg gelyk,
Ha ha! za za! ik zie 't, gy wiltze van Steenwyk,
Die Kool, is wonder schoon, en wilt het vry onthouwen.
De Zeeuwe komen ook, wil die uw geld vertrouwen.
De Middelburgers thans, die vente mee haar Kool,
s' Is schoon tot goeje winst, dat zweer ik by me zool,
Daar staat een puyk van winst, te krygen op de handen,
Haar kielen steven vast, al na de vreemde landen,
't Is alles om de Kool, zo sprak nog lest maal Jaap,
De Veerze stappen aan, hier is ook Kool de kaap,
Wel wilder niemand Kool, of durftje 't niemand raden,
De Kool die is bezwaard, als gy zyt overladen,
De Kool, is voor gezet, als van een hooge toors,
Denk dat gy krygen kan, heel ligt de Zeeuwze koors,
Die koors die is te kwaat, en laat zig nauw verdryven,
Wie koopt 'er dan nog Kool, en dat voor wynig schyven,
't Is Kool puyk van de best, schoon dat s' in het eerst niet kwam,
't Is Vlaardinger Kool, of anders van Schiedam,
De Stigtse zynder al, maar de Emders komen loopen,
Om met de Woerdenaers, haar Koole te verkoopen,
Wel wilje dan geen Kool, of heb je niet bedagt,
De Koole weet gy al, die 'k heb ter markt gebragt,
Maar zo gy wist haar deugd, en over groote kragten,
Ik wed gy geen minut, te kopen zoude wagten,
Wel luistert dan maar toe, ik beginder straks al aan,
En Missizippi thans, moet in de voorrang staan,
Den haan gewoon, op zyn schatten thans te brallen,
Die zag door overdaad, zig in een schuld gevallen,
Onnoemelyk ten minst zo als men 't noemen mag,
Aan 't verhelpen 't gantze Ryk gelegen lag.
Jan Law, een Schottenaar, die lei daar op zyn zinnen,
Bedagt een slimme vond, om geld met macht te winnen,
Hy schreef van stonden uyt en met een groot verstand,
Als dat zy hadd' ontdekt, een groote streeke land.
Aan de Missizip Rivier, of 't geenze zoo gaen noemen,
En gaat daar op het werk, met alle magte roemen,
Men nood een ieder vast om in te schryven dan,
De Koning doed daar toe, al wat hy doene kan,
Hy schonk haar veele land, het kon hem niet verscheelen,
Hy trekt daar door veel geld, en 't land kwam hem verveelen,
Een ieder om veel geld, dees tyden op te doen,
Die gonge al haar best, zig naar Parys toe spoen,
Gierigaart en de Vos, die komen by den ander,
Een jeder tragt een winst, te zien al van malkander,
En dat al in de straat, genaamt de Quinquanpoix,
Geschied dezen handel, zo wonderlyk moy,
Als dat 'er veele thans, ja in een dag, zes zeeven,
Meer als een Prince staat, met alle macht beleeven,
Maar ach och lacy thans, wanneer men maar zal gaan
Aan 't Negotieren, 't is alles voort gedaan,
De fondzen die zyn weg, de schatten zyne heene,
Die Kool verwekt helaas niet als een droevig steene,
d'Engelze nog jalours op 't schatrend frans geluyd,
Bedenken mee een fonds gegrondvest op de Zuyd,
Haar Kool die was in 't eerst beneen haar Capitalen
Men ziet s' in korten tyd ver over duyzend haalen,
Wat dunkje van die Kool; sta uw die koop niet aan,
't Is we! in waarheid Kool, en 't magger voor bestaan,
Men ziet ze thans in 't kort net als kauwoerde groeijen,
En zonder eenig vrugt of eens te mogen bloeijen,
Wel wee gy brittenland, en uw Pilaren vast,
De Adels en 't gemeen, die lyden grooten last
't Kool kopen dat heeft uit, de hoop die is verdweenen,
Haar kassen die zyn leeg, de fondzen zyne heenen
ô Ongelukkig land, aldaar men Kool verkoopt,
Men leefder thans alleen, maar van de zimple hoopt.
Gy dapp're Bataviers en uitgelezen helden,
Men zal het eeuwig vaak aan uwe na Neef melden
Dat gy hebt opgerecht nog grooter plantery,
Van Actie Kool, als haan en britten alle bey,
De Westers Maatschappy van alle u Landschappen,
Die wilde thans gerust het visje handig knappen,
Verkogte schoone Kool, al voor een moje tyd,
En maakte door haar Kool, al heele groote profyt,
Maar al op losse grond en zonder vastigheden,
't Is al een losse schim wanneer men 's gaat ontleeden,
Den Amstel wierd ook vaak met macht gebeden aan,
Om 't Koole plantery maar eenmaal toe te staan,
't Was nullis op 't request voorts ginge deeze zotten,
En vloogen als de wind, en quame aan de rotten,
Daar was het wellekom myn uitgelezen vrind,
Een ieder was 'er al tot Kolen reeds gezind,
Daar gong het Koolen aan, men laater lustig schryven,
En 't Koolen mogt alleen niet aan de rotten blyven,
z' Hadde niet genoeg aan 't Brouwen van haar bier,
Die is lekker ende goed maar wat is scheur papier.
Maar zacht zy zullen nu, met macht gaan Assureren,
En 't Kool verkopen thans daar door gaan deffenderen,
Haar Kool die is van waard, en tot een hooge prys,
Zo word zy staag verkogt, en ryst nog rys op rys,
Men heeft 'er dikwils vaak, wie hoordend van zyn leven,
Tachentig ende meer voor d'rotte Kool gaan geven,
De Gouwenaers, och laas! die komen mee daar aan,
En geven voort Octroy, om 't Koolen toe te staan,
De Kool verkopery van alle deze Steden,
Die rust alleenig maar, op hoop dog zonder reden,
Want ziet haar Kooldery maar eens met aandagt na,
Is alles vol bedrog, berouw die volgt haar spa.
Steden die haare tol of brug niet kan betalen,
Die ziet men door haar Kool, veel schatte overhalen,
Wie koopt 'er dan nog Kool, z' is alle van een aard,
En door den bank al steeds, met een vernis bezwaard.
Maar neemder die eens af, gy zult geheym ontdekken,
En zeggen rondeman dees Kool is voor de gekken,
Wanneer het geld is weg, al dat gy geven moed,
't Is dan vaarwel Kool oom, enzyt voortaan gegroed,
De steden zullen dan, fray moytjes gaan braveren,
En Heeren Directeurs, al van het uwe smeren,
Dan staat gy moy en kyk, en zy geheel vergist,
| |
| |
't Kool koopen laat ik staan en word een oeulist,
En licht al met een zwink de schellen van uw oogen,
En toonen uw klaar aan, waar door gy word bedrogen,
De Gouw niet aars gewoon als 't hand'len van het vlas,
En Pypenmakery die daar van ouds al was,
Dees wilde haare Stad met voordeel gaan vereeren,
En zal Assurantie doen, als ook te Navigeren,
Een Stad van 't land, en daar zo wel gelegen toe,
Wie geeft daar aan zyn geld, als die het is te moe,
D'Yzel waar aan die Stad en 't wel zyn is gelegen,
Die is het meeste droog, beschoud dan eens ter degen,
Indien het al gebeurd dat zy eens varen woud,
't Is zeker en gewis dat zy eerst graven zoud.
Wel vast daar gaat uw geld voor 't meestendeel wel aanen,
Dit is ten voordeel eerst van haare Stad te staanen,
Waar komt de drie per cent, en al de rest van daan,
Die zy uw vast voor af, tot winst beloven gaan,
Aanziet de Hagenaars, die zullen negotieeren:
Waar in? In Aalshuyden, of aars in Verkensveeren:
Een Vlek, yer gelegen heel diep al in het land,
Dees zullen u verzekeren voor moorden, rooven, brand,
Of ander ongeval, als mede ook beleenen,
Hebt gy nog wat te veel, zo brengt het daar maar heenen;
Want hare Koolery die blykt zo klaar den dag,
En ziet waar haar bedrog voor 't eenendeel in lag.
De tyd waar inne zy een ieder zoud' geryven,
Tot wetend van haar deel, zo zy eerst gingen schryven,
Dees bleef wel weeken drie, en langer opgeschort.
Wel waarom was dat zo? Het was alleen by gort,
Om dat een yder thans met alle macht zou hoopen,
En d'Heeren d'hare kon met groot profyt verkoopen:
Gelyk als 't is geschied, en ook zoo net gedaan.
d'Alkmaarders ook niet luy, die laten 't ook zoo gaan,
Ziet, deze zullen ook Commercie gaanen dryven
In Appelen en Fruyt, daar kunnen z' u van geryven;
Maar niet van ander zoort, gelyk als is befaamd.
Daar volgt een ander Plaats, het Purmerend genaamt,
Dees Stad als in 't gezigt van Saan en Amstel beyde,
Daar Negotieert men sterk al in de Bodem'rye:
Dees Stad, 't is waar, is Zomers steeds zeer aangenaam,
Maar gansch en al tot Negotieeren onbekwaam.
Wat is Enkhuizen tog? waar zal dat henen raaken?
Die zullen voor je Geld voor eerst een Haven maken;
En zoo het eens gelukt, dat 't geen goed eynde nam,
Laat het u verzekeren door die al van Edam,
Daar mag gy 't uwe wel gerust op gaan vertrouwen,
Zy zullen met 'er haast gaan groote Scheepen bouwen.
Wel ziet gy dan nog niet, of scheeld u aan 't gezicht,
Zoo keerd u maar eens om, en wend u naar het Sticht:
Ey ziet dit werk eens aan, zy zullen lustig graven,
En maken van die Stad tot aan den Eem een Haven:
Dat is iets kostelyks, en eischt veel Jaaren tyd,
Inmiddels zes per Cent, dat is een groot profyt,
Dat zal men voor je Geld alle Jaaren gaan betalen;
Maar let eens wel op, waar duykers zullen zy 't halen.
Dog die zoo veel belooft, eer dat hy eens begint,
Is, geloofd het vry, tot betalen ongezind:
Dog ziet met aandagt eens, en wilt ter deeg aanschouwen,
Hoe of die Heeren thans haar woorden konnen houwen:
De Haven zullen zy uitgraven vyftien voed
Beneden Pyl der Stad, en eer zy dien ontmoet,
Zo is het nog so veel dat maakt dan dertig zamen,
En dat is meesten zand, wil dat eens wel beramen,
Waar duyker wil dat heen, 't is alles Apenspel,
Ja alles vol bedrog dat weet een yeder wel.
Wel, blyft gy dan nog blind, en by de neus omlyden,
Wat is te Muyden tog niet als een droevig lyden,
Gy brengt uw Geld daar heen, en zyt in waarheid sot:
Ja waardig dat men steeds met u ten vollen spot.
De Naneefs zullen steeds u voor de gek gaan houwen:
Want die haar Geld in Kool, ja op een schim vertrouwen,
Wat is die beter waard, als simpel, gek en dol.
Indien dat Muyden, Kampen, Hassele, ofte Zwol,
Of andere Plaatzen, u om wat Geld te geven
Vroegen, op Interest, zo waar ik ben in 't leven,
Gy sou 't niet doen; maar wel op Kool, en enkel Niet,
Daar hebt gy Geld nog toe, gelyk men daaglyks ziet.
Foey! schaamt uw wat! uw reëele Koopmanschappen
Die stane meesten stil, en komen gansch te slappen.
Sta af van Midas lust, en segt vaarwel, seer gauw,
Vervloekten handel uitgevonden door Jan Law!
Keer u met uwen doen na Amstel, Spaar en Lyden:
Beziet haar werk eens aan, gy sult u vaak verblyden;
Dat is recht Vaderlands te keeren het bedrog
Haar roen die roemd men steeds; ja onse Naneefs nog
Die sullen haren roem tot aan de Starren bouwen,
Om dat zy d'actiekraam uit hare Steeden houwen,
Leefd, beroemde vaders, leefd! men schryft, op blauw Arduyn,
De Schutters van 't verderf der Batavierse Tuyn:
Zyn Lyders en de Spaar, als ook de Amstelnaaren;
God geeft haar eenwig vreê, en wil haar altoos spaaren.
't GEsternte aan 't Firmament, van Maja's Zoon verschiet
De duysterheid herschept, helaas de Hoofdplanneten!
Van zynen Hemel, rampspellende Commeeten
Syn wolken storten bloed, in voorspoeds beek en vliet,
Bedrog die op élks schade en éigen voordeel ziet,
Heeft naakte Onnoselheid de Leên van een gereeten,
't Vertrouwen weg gejaagt, d'Eer, aan goude keeten
Geklonken, prooy gemaakt van weedom en verdriet
De Goon der aard, verzot op 't Dobbelspel der menschen
Beslooten, ook hoe hoog verheeven, meer te wenschen
En onbehoeftig, 't al te slingeren in hun rob,
De wraak die Lucifer ter hel wist in te donderen
Heeft, zonder Duyvelen of Goden uyt te sonderen,
d'Uytzuypers van 't gemeen verworgt, in eygen strob.
|
|