Quincampoix, Bombario, of Roskam voor de Actonisten vervolgt.
Landgezang.
Het najaar levert buijen,
Stortreegens, stormen, uit het Zuijen:
Den Landkaap, in de heete daagen;
En 't Boeremeisje ken behaagen,
Wekt nu in Stad, op 't Land en waar
Men geldbeminnaars vind, ook daar
De zucht tot schatten wort gepresen,
Door vlaag, op vlaagen, doodze vreezen,
En schrikken, in 't beklemde hart.
De Westewind jaagd pyn, en smart,
En droeve zuchten, naare klagten,
In deeze lange najaarsnachten,
Ter kamer, ook ter slaapkoets in,
Van hen, die op een groots en Koninklyk gewin,
Verlokkert zynde, laaten slippen
Al hunnen welvaart, om door draaykolk, en langs klippen,
Het laaste Scheepje, heen te zenden naar een end
Des waerelds, daar geen goud, maar armoede is bekend.
Gelukkig, die zich niet laat oelen
Van Juffer Geldzucht, en het doelen
Na eindeloos gewin bespot;
Maar, wel te vreede met het lot,
Dat hem de hemel heeft beschooren,
De deugd eenvoudig na wil spooren,
Ook leefd in handel, en in wandel, onbevlekt.
Wie 't landhuis met rietschooven denkt,
En leefd van 't ploegen, en van 't zaaijen,
Van 't pooten, planten, en van 't maijen,
Geen dubbeldzotte waan, geen gekken glory voed,
Is wel gelukkig, ja is driemaal wel gelukkig.
Bataafsche Damon, die nooit nukkig
In wederspoed zich heeft getoond,
Zyn armer buurman nimmer hoond,
Zyn ryker om geen geld wil eeren,
Geen meerder achting heeft voor kakelbonte kleeren,
Dan voor een groove boerevilt,
Zong onlangs van het Actiegild,
In de avondstond, zyn heekelzangen.
't Lust hem dien toon weer aan te vangen,
't Roskammen, daar de jeugd, de knaapen van het land,
Zyn zang beminnen, fris van klank, en vry van trant,
Blymoedig, en gerust van zinnen,
Voor 't Amsterdamsche bloed, al weder te beginnen.
Daar zingt hy, luister Vryers, vang
Zyn noten, luister toe, hy zingt zyn Heekelzang.
't WAs rondom vrolykheid, en vreugde by de Smousjes,
Men zong'er dat het klonk, men spronger op de kousjes,
En zoolen, met Sjacotje, en Mosis in het rond:
Hans deibel blonk in 't goud, in 't carmoisin, in 't bont,
Gelyk een kermisnar, het snatrend Frans gebroedzel,
Kreeg plaaten in de beurs, en zo veel voer, en voedzel,
Dat ieder rotzak scheen een Graaf, of Fransch Marquies.
Het goetje wierd zo grootsch, zo trots, zo prout, zo vies,
't Had zo veel Quinten op de zang, dat Patriotten,
En brave Bataviers, die snorkende Actiezotten
Verfoeijen moesten, en verachten in hun doen.
De Zuid gaf daagelyks aan deez wel een Miljoen,
Aan die twee tonnegouds, men wist'er van geen schroomen,
Wanneer een donkre wolk is over 't hoofd gekoomen
Van de Actichandelaars, en 't Actiekramers jucht,
Dat guit Bombario aanbid, de deugd ontvlugt,
Gerechtigheid verschopt, en stout en styf van kaaken,
Per fas, of nefas wil tot schat, en staat geraaken
Zo dra de goude Zon in Thetis blaauw satyn
Ter rust legt, en op de aard de bleeke maaneschyn,
Den mensch het voetspoor toond, langs graften, steegen, straaten,
Ziet ook dat schoone licht, het Roth weer uitgelaaten
In dollen eiver, om den gulden buit, en proy,
Voor, en in 't Koffyhuis, 't beroemde Quincampoix:
Dat welbekend Toneel, daar de Actienegotianten,
Met lust verschynen, en hun Actiestandert planten,
Ter eeren van den Vorst Bombario, den held,
Die lompe knevels zalft, den ryke slaat uit 't veld,
En assurante Maats, met zotten te bedriegen,
Den buil doet zwellen, by het meesterlyke liegen.
Hoe zwermt het door elkaar, op de avond Actie beurs;
Princesse Quincampoix, met haar schoonschynde keurs
Van Zyde, of Vlaggedoek, bemaald met muizevallen,
|
|