Het groote Tafereel der dwaasheid
(1720)–Anoniem Tafereel der dwaasheid, Het groote– AuteursrechtvrijEerste bedryf.Eerste tooneel.
Europa, De Koopmanschap, Gevolg.
Koopmanschap.
ZAl nooit de droefheit die u 't harte komt te prangen
Vergaan! ô Koningin die 't Waereldlyk gebiet,
Met uw drie Zusteren heerst, hoop op het goed verlangen
Van eene gulde eeuw, wiens zege rykdom giet
Uit haare hoorn, welkers schatten
De wyde Waereld van bestaat,
Ey wilt geen traanen meerder spatten,
Die 't schoone van uw fier gelaat
Verdoofd, en uw albasle leeden,
Die als het houd vermolmt, vergaat,
Daar tiranny van eige baat,
De hel voor dankt door haar gebeden.
Ik moest veel eerder die geen rykdom als den handel
Der goederen heb, betreuren uwe staat,
Doch door de tyd veranderd ligt het kwaad,
En schikt het mensdom door verstand en beter wandel.
Europa.
Myn waarde gunsteling, helaas myn droef gezicht
Durit naauw op kyken, wyl dat Phebus zonne licht
Myn ooge gants verdooft, myn ziel die smagt door smarte
Dies zyn myn traanen tot verligting van myn harte.
Dan 't al herdenken zint vier eeuwen lang geleên,
Hernieuwt my deze tyd, myn droevige elendigheên,
'k Word als een aârds Godin van ieder aangebeden,
En egter worde ik als Slavin op 't hart getreeden,
Herdenk! ô Koopmanschap wat Spanjens dwing'landy
Alreets heeft uitgewerkt met Vrank'ryks tiranny.
Den Zweed, den Schot, en Iér, met al hun bloedig straiden,
En raakte my zo niet als deez bedroefde tijden,
Oud Romens heerschappy, nog Duidslands monarchy
My nooit zo zeer aan 't hart als treurig Neerland ly,
Mijn jongste troetel Kind gekweekt en opgetoogen
Door wreedheit, schoon 't nooit heeft van haare aard gezoogen,
Mijn Kinderen ach die zijn gedurig tegens een,
En twédragt die regeerd, die hun op 't hart komt treên.
In 't droevig Noorden steld den strijd God zijn slagorde,
Welks Land en Zee! ô ramp, bepropt met doôn zal worde.
Den woeden Ruts die wreed als een verwoede Leeuw,
Agt voor een zoet Musiek het menschelijk moord geschreeuw,
En propt den Oceaän met zijne Zee Kasteelen,
Die toegerust uit gaan, op plonderen, rooven, steelen,
En donderd door 't geschut in 't oor der nagebuur,
Die alle schrikkeu voor zijn woedent blixem vuur,
't Geen 't rijk van Zweedeheugd, met droevig nabedenken
En 't geen de trotse moed van Denemark komt krenken
En raakt haar aan 't versland, wijl 't bloed den stroom God verft,
En smoord ter menig een die in zijn golven sterft.
Koopmans.
Merkuur zal u wel haast ondoen van al uw zorgen,
Ligt brengt hy u geluk voor deez aanstaande morgen,
Onlangs heeft hy daar by verwittigt aan Mevrouw,
Dat 't Noorde wat in rust geraakt was, laat de rouw
Uw niet te zeer Mevrouw aan 't Vorstelijk harte raaken.
Eur.
De moord die bruld te zeer en zorgt steets voor haar zaken,
Het geen den Palts, en Trier, en Pruissen deerlijk drukt,
En 't welk dat my de ziel als uit den boezem rukt.
Door dien het mis geloof verblijd, nu Kerk en Landen
Dus blijven overheerd van ydele mis verstanden
En ik moet tot mijn smert Egiptens snood geloof,
In mijne paale zien, het geen door bloed en roof
Geboud werd, wijl de hand des homels opgeheven,
Is vaardig tot den slag, om 't menslelijke leven
Te korten voor hun straf! ach droeve Koopmanschap,
Men ziet het Land nog tot een haaven,
Voor muitzugt die haar dorst gaat laaven,
In 't bloed die 't Kristen martelschap
Omhelzen: het is waar de Vreede
Heerst nu ten deelen in mijn rijk,
Dan ach! wat helpen mijn gebeeden,
Mijn volk is Babels volk gelijk.
Koopmanschap.
Den druk laat die u zo niet prangen,
Maar droog de traanen van uw wangen,
Uw Neerland egter staat nog pal
Die altoos weigerde een voetval
Te doen, voor snoode afgoderyen,
Ons Juda lacht Mevrouw met hunne dwing'landyen,
Gelijk eêr Azie uw Suster stelde roem,
Dat Juda in haar tuin was de aldereelste bloem.
Europa.
My dunkt Merkuur die komt, mijn hart verlangt met vrezen
Na zijne tijding, of die goed of kwaad mag wezen.
| |
T wede tooneel.
Merkurius, Europa, Koopmanschap, Gevolg.
Merkurius.
'Kkom tot u, uiut den naam van Jupyn, die my zend,
Die u geluk toewenst tot aan uw levens end,
Daar by Jupyn van nieuws aan 't branden
Geraakt tot liefde, zo dat alôm,
Beweegt hy 't gantsche Godedom,
De Euroopze vrugtbaarlijke stranden
Herscheppen adem, om de min,
Die hy herdenkt van u Vorstin;
Doen gy met uwe gezellinnen,
Vrouw Flora voor haar bloém gewas
Bedankte: die tot dank genas
Den donder Gods verliefde zinnen.
Europa.
Zegt my de boodschap, waarom gy u herwaarts wend
Meld my ik ben gereed, met vrees en met verlangen,
Zeg my zal ik eens troost ontfangen,
Na lange droef heit en elend,
Helaas! is 't muitgeschil der twédragt al verdweenen,
Of is de Zon van vreugd geheelijk uitgescheenen,
Terwijl dat al 't gelnk zig houd of 't my niet kend,
Ja; komt gelijk ontzind my voor het hoofd te stooten,
Wijl mijn bedrukte ziel met vrees is overgooten.
Merkurius.
Steld u te vreên Vorstin, en buigd u onder 't juk:
Gedraagd u wijsselijk, en laat u 't ongeluk
'T geen u hangd boven 't hoofd, het hart niet doen verschrikken.
Eur.
Gaat voort in uw verhaal, spand men my weder strikken
Onlijdelooze smart, zeg my 't verlangen brand,
Dan neen! Merkuur zwijg stil 't verhaal krenkt my 't verstand.
Merk.
Dit is die zwaare kwaal, die Neerland staat te wagten,
En dit kwest Vrankryk reets, en Engeland, wieus gedagten,
Uws ongeluk vry verder gaan
Als Icarus vleugele zig uitspreide,
In 't kort de tijd baard duizend tijden,
'T geen wijsheit al te duur komt staan,
Want elk wil meerder tijd uitvinden,
Als tijd in tijd is. Als de blinden
Zo zien zy 't geen dat niet en is,
Nog nooit zal komen, dat 's te zeggen,
Dat gek en wys te saamen is
Vereenigt, so dat overleggen
Van opregt wys, nu gaat om brood,
Opregte wysheit die schier dood
Gerekent word, 't geen de Naneeven
De moed geheelyk zal begeeven,
En niet gelooven dat dit Land
Zo wierd benomen van 't verstand.
Europa.
Het schynt gy spot met my, terwyl ik door mijn tranen
Besproei Vrouw Ceres grond, die al haar vrugt en graanen
Door 't ongestuime weer, verlept en raakt tot niet,
Terwyl ik overdenkt het Waereldlyk verdriet,
Hoe kunt gy 't teder hart van my dus wreed toespreeken.
Heeft Jupiter ooit minnelyk teeken
Betoond aan my, dat hy 't nu toond.
Ik die zijn hoofd eê heb omkroond
Met bloemen uit vrouw Floraas tuinen,
| |
[pagina 44]
| |
Wanneer hy over berg en duinen,
My stal en voerde over Zee,
Tot hy voor myne eer deez ree
My weder gaf, tot liefdens blyken,
Waar in ik groote Vorsten ryken
Bezit, maar met veel ramp en druk,
Deez droeve tyden overgooten,
En ach: gy lacht met my, en met mijn ongeluk,
Terwijl dat al 't geluk my komt voor 't hoofd te stooten.
Merkurius.
'T is tyds genoeg geweend, wanneer gy ziet de tijd
En hoord de droefneit die 't gehengen nooit onglijd
Des nazaats: maar zoud gy nadenken,
Af neemen van Merkuur Mevrouw,
Zoekt gy mijn dienst en eer te krenken,
En keuren vals mijn dienst en trouw,
Neen dat een ander eêr uw droefneit komt verklaaren
Voor my Vorstin ik ben te vreên.
Dies wilt uw traanen zo lang spaaren.
Europa.
Ach blyf Merkuur,
Merkuur
in 't wegvliegen
Neen: ik vlieg heen.
| |
Darde tooneel.
Europa, Koopmanschap, Gevolg.
Europa.
O onmedogende verlaat gy mijn bywezen,
En gy Jupyn die uit uw hooge wolke ziet,
En de elemente die steets voor u en uw gebiet,
Met een beangstigheit voor 't droevig uit eind vreesen.
Schuwt gy, ô Jupiter ald us uw Koningin
Verlaat g'Europa, die gy door uw geile min
Geschaakt hebt van het strand, ô liesde
Zwigt gy voor 't Hemels Godendom,
Het blykt want Jupiter blyft stom,
En uit geen enkelt woord, 't geen eêr mijn ziel doorgriefde.
| |
Vierde tooneel.
Europa, De Seine, De Theems, Koopmanschap, Gevolg.
Europa
........ DOch welkom.
Bedroefde Seine die door 't schryen,
Mijn droeve traanen komt benijen.
En gy ô Theems die om mijn ramp zo 't schynt nog lacht,
Om dat gy gants uw staat niet ziet tot niet gebragt,
Doch denk wanneer ik ben van 't Godendom verlaaten,
Dat al uw mogentheit, uw luttel tyds zal baaten,
Want als het misverstand by 't mensdom swanger gaat,
Waar uit krakkeeling spruit, en onversoenbre haat,
'T geen Argus heeft voorzien, vier eeuwen al voor heenen,
Waar in de Zon van rust geen een jaar heest gescheenen,
'T welk rijk en steên nog heugt, als 't treurig Nederland
Door Spanjens Oorlogsvuur, als Trooijen stond in brand,
Weend eerder alle by, met my die vier Vorstinne
Des wyde Waerelds ben, doch te gelyk Slavinne.
De Seine.
Ik die bekleed gaa met veel kleuren,
Niet als een ryke Dogter voegd,
Een armelyk kleed my nu vernoegd.
Nu my geen ander mag gebeuren,
Wat zal ik doen! ô ryks Vorstin,
Men spot met my, wijl mijn gebieden
Naar geen vernoeging was der lieden,
Nu alles leefd in dwaase zin,
Zy zogten schatten, maar hun poogen.
Heeft in hoogmoed hun bedroogen.
Maar 't geen my 't aldermeeste smart,
Is dat ik in den Theems geen hart
Van mededogen kan verwekken.
Ey laat ik van uw hart doch die genade trekken,
Dat my de vroome Koopmanschap
Op nieuws hersteld, op dat 'k den trap
Van mijn geluk weer op kan vyselen,
Die Geldsugt wreedelyk kwam verbryselen.
De Theems.
Hoe soude ik sugten, daar mijn 't harte vrolyk is.
En doode de natuur Vorstinne,
Dat Vrankryk schreid, na dat haar zinnen.
Het regte voetspoor liepen mis,
Voor my ik soek na vreugd, 't heeft reeden:
'K laat sugten schrijen dien het wil,
De bank der Acties sijn op heden
Voordelig, duursaam, en nooit stil.
Koopm.
Hoond gy mijn dienst aldus, ô trotze, en ô wreeden,
Daar al uw welvaart hangt van myn belangen af,
Tergt Jupiter doch niet, eer Mars voor uwe straf,
Door inlands gelds krakkeel, uw Acties komt vertreeden,
Troost eer Europa, die bedrukt door al de elend,
Niet weet gants afgemat, waar sy zig heene wend.
Europa.
Kom laat ons Nederland, wiens smart mijn ziel komt knaagen,
Eens na haar welstant, met ver lege hart gaan vraagen.
Zyt vreedsaam onder een, en denkt gy uit en stam,
Uit Jupiter en bloed, gelijkelijk oorspronk nam.
Eynde van het eerste Bedryf.
| |
Vertooning voor 't tweede Bedryf.EUropa werd van de Maagd van Nederland verwelkomt, die in haar tuyn zit, omringt van de Zeve Provincien, die elk hun eige Waapen draagen, de Koopmanschap leid gebooge voor de voeten van Nederland, de Hoop en Vreede verzelle Europa, de Hoop heeft in de eene hand een Scheepje en in de andere hand een Anker, de Vreede houd in haar slinkerband een Palmtak, en in de regter hand een krans, die zy Europa boven het hooft houd, Mars en Bellone leggen voor haar voeten gekluistert, den Ryn, het Y, en de Maas, vertoonen zig in 't verschiet gants droevig, de Leck houd in de eene hand een leege beurs, en in de andere hand papieren van de Wind Negotie, het geen zy geblinddoekt in een schaal tegens malkander opweegt. | |
Uitleg op de Vertooning
HIer werd Europa van de Nederlandze Maagd
Verwelkomt na haar staat, beklaagende wat schande
Haar Vrankryk heeft gedaan, en hoe dat werd beklaagd
De droeve Koopmanschap, schoon Vreede in haar handen
Den Krans en Palmtak draagt, de Vierschaar egter fier,
Door 't roode goud verblind, 't geen Neerland kan behaagen,
Waar voor zy in de plaats, geeft swart op wit papier,
'T geen menig Weeuw en Weez op 't alderfelst sal plaagen,
Mars grimlacht in zijn vuist, het geen Belloon verbleid,
Schoon dat zy leggen streng geboeit voor Vreedens voeten,
Nu Geldsugt al te wreed s' Lands droeve ziel doorsneid,
Die list en dwaasheit voor haar gesellins komt groeten,
De straffe plette het hooft,Ga naar voetnoot* die sulk een helze vond
Het eersten heeft bedagt, waar 't Land door gaat te grond,
|