[Geks-Kop]
Deez' Schets vertoond het vreemd gewest
Van Gekskop, 't geen men op het lest
Door Missispse en Bubbel - winden,
En Zuidzé stormen kwam te vinden,
Maar menig die van 't vaste land
Zyn heil ging zoeken op dat strand
Vind zig te dérelyk bedrógen,
Eerst blonk het alles schoon voor oogen;
Nu is 't vol giftig ongediert,
't Geen door de scherpe Distels zwierd
En doorns, die dat land omvange,
Vol Schorpioenen, Spinnen, Slangen,
Waar by de Kat en Nagtuil voegt,
Die 't ligt verägten, om vernoegt
In duisterheid van roof te léven.
Wat vrugten kan dat land tog géven
't Geen 't aller meest bestaat in schyn,
Als Valsheid, Droefheid, en Fenyn?
Terwyl de Gekheid daar als Koning
In Quinquenpoix houd hof en woning,
Regerende door kwaâ Praktyk,
Zyn nieuw gebakke Koningh ryk,
Maar ach! waar zal die Vorst belanden?
Het eiland beeft, en op de stranden
Bruld een verwoede zuide - wind,
Waar door zig elk verlégen vind;
En roept het eiland krygt de stuipen,
Zo dat hy die niet wil verzuipen
Moet denken op een snelle vlugt.
Fluks maakt men op dit droef gerugt
Veel wagens naar de nieuwste moden,
Daar de Acties zyn tot 't zeil van nóden,
Om dus van Gekskops malle strand
Te ráken in een ander land,
Van Wanhoop, Droefheid, Armoed', Schanden,
Of liever naar de Nederlanden,
In Kuilenburg, of Ysselstyn,
Of in Vianen, zo 't kon zyn,
Om daar als Uilen 't hoofd te buigen;
Wyl Quinquenpoix tog leid in duigen.
|
|