| |
| |
| |
[Arlequin Actionist (vervolg)]
Zie hier den God Merkuur gevangen
In deeze groote veugelkooij,
Men zal hem morgen op doen hangen,
Ter eeren van de Quincampoix.
Wat zou ik in de waereldt maaken?
Daar elk van Acties praat,
De Koopmanschap versmaad,
En 't nut der beurs verlaat,
Om yder een de beurs te taaken.
Daar nu van veele duizend naaren
Wordt winst voor wind verwacht;
Daar Jood en Beunhaas tracht,
Uit baetzucht alles te verwarren.
zingt en wordt daarna gevolgd van 't Choor.
Wy willen voortaan niet verhand'len
Als van het allerbest papier,
Derhalven mag Merkuur maar wand'len,
En gaan op muiltjes voor pleizer.
Maar Monsieur Scaramoes, ik zie dat gy my kent.
Ik bid u dat gy eens om Marinette zendt;
Want wijl mijn leevens eind in 't korte zal genaaken,
Moet ik mijn testament eer ik kan scheiden maaken.
Dat hoeft niet: want ik zie daar komt zy zelf al aan.
| |
Tiende toneel.
Marinette, Arlequyn, Mezetyn, Gille, Kolumbine, Scaramoes, Kapitano, gevolg van Maskeraaden.
ACh! zie ik Arlequyn in deze kooij niet staan?
Mijn lief, mijn Marinet, terwyl ik nu moet sterven,
Sult gy mijn Acties met Heer Kapitano erven,
En ook met Heer Scarmoes; want ik vergeef hen't guaad
Dat zy my doen, ik heb hen beiden nooit gehaat.
Sal ik, en Gille niet van uwe schat ontvangen?
Gewis, gy zult uw deel met Gille voort erlangen.
Wel, Arlequijn, schoon u de doodt reets was bereid,
Ik schenk u 't leven voor die edelmoedigheid
Maar met conditie dat gy d'Acties voort zult geeven.
Fiat, Monsieur, een mensch moet veel doen om zijn leeven.
Daar is de sleutel, gaa mijn lieve Marinet,
En haal de mand die'k in de bedstee heb geset.
| |
Elfde tooneel.
Mezetyn, Gille, Kolumbine, Scaramoes, Kapitano, Arlequyn, uit de Kooij, gevolg van Maskeraaden.
HOe meen jy dat het nog met de Acties of zal loopen.
Wagt maar een weinig, 'k moet u eerst iets fraaijs verkoopen.
Hy steekt een endje kaers op.
Beschouw mijn vrinden, ziet dit onuitbluslyk ligt.
Een licht dat nooit verbrand, en flikkert voor 't gezicht,
't Word aan de straalen van de Son het eerst ontsteeken.
't Is door de kunst gemaakt, en heeft gantsch geen gebreeken.
Wat geeve ik u daar voor?
Het is een stuiver waard.
Ik heb geen geld: want dat wordt aan het hof vergaârd.
Maar kom, ik geeft'er voor twee Actien op Muyên.
Al de Acties zijn by my heel weinig te beduijên.
Sie daar, dat is mijn leste munt.
Ik hadt een ander 't niet voor deesen prijs gegunt.
Hoe heerlyk staat dat licht te flikk'ren in mijn handen!
Hoe zou hy dwaaien, die geen kaers had om te branden!
Die Arlequijn, ha! ha! is zeeker gansch niet wijs,
Dat hy zulk licht verkoopt, tot zulk een slegten prijs.
Ik geef'er voor terstond twee Actien op Naarde.
Neen geeft 'er drie op Hoorn, die jy tot nog toe spaardo
Ik ben te vreden. Ha my dunkt het lijkt wel dol?
Wel, kom, ik geef'er voor tien Actien op Zwol,
Neen drie op Rotterdam, en zeven op Enkhuizen.
Neen Monsieur Scarmoes, ik laat myn beurs niet pluizen
Dat is te goeden waar, 'k ben daar mê in myn schik.
Maar wil je 'er honderd voor, die 'k heb in Medenblik!
Die steeken ze in de Schuit nu al in 't Jagors zakje.
| |
Twaalfde tooneel
Marinette, Arlequyu, Mezetyn, Gille, Kolumbine, Scarmees, Kapitano, gevolg van Maskeraaden.
Marinette, gooyt een mandje met papieren uit.
DAar is jou erffenis, zie daar is 't heele pakje.
Kom geef'er honderd in Edam, en zeven toe,
Op Utrecht, Delft, Tergou.
Nou wil je 't doen, zo spreek.
Ik zal dat heerlyk licht voor dezen prys dan neemen..
‘Maar ach! het is zo kort. Och; was ik het weer quyt;
Ik ben bedrogen; Maar eer ik het van my smyt,
Zal ik een ander weer, indien ik kan, bedotten.
Ha; ha; ik zie nu dat de waereld is vol zoten;
Het nutste ding, het licht, dat niemant missen kan,
Heb ik by na voor niet; 'k ben een gelukkig man.
Het flikkerd in myn hand, gelijk een star in 't duister.
Wat zou de waereldt zyn, berooft van zulken luister;
Gelukkig land waar in men zulke kaerssen vind;
Want daar geen licht schynt, zyn by nacht de menschen blind.
Kom aan, ik zal u daar myn erffenis voor geven.
ô Kostelyk licht, ô vreugde van ons leeven.
‘Maar och, 't is haast gedaan, ô schelmsche Mezetyn;
'k Dacht dat het langer was, ô Schurk, ô Arlequyn,
Ik zou het niet begeeren,
Zo 't korter wordt, zal ik my aan de vlam bezeeren,
Ei bied maar: want het is nog geld waardt.... och! ik brand
Ik brand mijn poot, och, och, daar leit het uit mijn hand,
Het endje kaers valt in de Actien van Arlequyn, die in den brand vliegen
Sie daar nu wat'er van de Bubbels is te wachten.
Onze erffenis te leur, ach, wie had die gedachten,
Wat zullen wy nu doen; want de Acties zijn niets waard
Wel, helpen graaven in de nieuwe Stichtsche vaart,
Zy danssen een Ballet. |
|