Eerte bedryf.
Eerste toneel.
Lysje alleen: Zingt terwyl zy bezig is met het Koffy-goed klaar te maken.
Wat geeft de Windnegotie vreugd,
Zy doet aan onze Nering deug,
Laat vry een die het niet verstaat
Ik vind daar by myn eigenbaat,
Wat scheeld het my of Rotterdam,
Of Utrecht daald of niet?
Wy warmen ons hy d' Actievlam,
Dies word die tyd van ons geërd,
Want 't is een vuur van Stroo,
Dat helder brand, maar ras verteerd,
| |
Twede toneel.
Joris, Lysje.
Viva de Quinquenpoix! daar zou ik neen op zeggen;
'k Wou dat ik Quinquenpoix in 't Vagevuur zag leggen,
Dan had Monsieur de Droes in lang geen brand gebrek.
Hoe schoonder op den dag, hoe schoonder volk. Wel Gek
Wat zou de drommel daar met Quinquenpoix beginnen?
'k Doe in geene Acties; 'k ben niet gek, maar by myn zinnen;
En vraag jei wat de Droes met Quinquenpoix zou doen,
Het is hem dienstig, want hy kon by 't kargezoen
Van al die Acties, die men naauw zou kunnen laden
In een Oostindies Schip, de zieltjes lustig braden;
Zo waar de Inventie, die hy naar lang overleg
Eerst heeft gepraktizeerd, hem nog tot nut. Maar zeg
Begint dat Actievuur niet door den tyd te smoren!
Hoe na heb jei jou geld door de Actien verloren?
Want al wie niet verliest, die pryst de Quinquenpoix.
Tot dat zy in het end voor Veren, Roggestroo
Verkrygen, om hun bed en rustbank te versieren.
Wel dat is op zyn groots, dan ziet men franje zwieren
Die hen tot bed verstrekt, tot tafel, en tot bank,
Dewyl myn heer de Wind is met hun geld gaan vliegen.
Dat zul jei even wel waaragtig moeten liegen.
De wind die heeft geen schuld, al leg jei 't hem te last;
Maar zeg de Zuidzee heeft het hagje in haar bast,
En heeft de hoop, die hen nog over waar gebleven,
Reeds op haar zat, meê naar haar holle maag gedreven.
En by gevolg alleen het Naberouw voor geld
Ontfangen en gekogt, 't geen hen tot inkomst steld
De Droefheid, Armoede, Angst, en Kommer, en Elenden.
Foei, Foei dan Quinquenpoix! het geen de beurs komt schenden
Met loopjes, daar de droes, hoe slim, hoe fyn, hoe plat,
Nooit aan gedagt heeft, als laast toen hy vrindschap had
Met Jonker Louwmaand, dien hy had te gast gebeden;
Maar deze kaal en kouwd, en onvoorzien van kleden,
Zat vast te beven in het hoekje van den haart.
Hoe? zei de Nikker, zyt gy hier nog niet bewaard
Voor 't snerpen van de kouw? zo moet ik alle hoeken
Van myn geheim vertrek eens op het naauwst' doorzoeken,
Om u een harnas aan te trekken van fyn goud,
Daar nooit de Wintervorst, al is het nog zo koud,
Doorboren zal, om u met ongemak te plagen,
Met gooid hy hier een kist, en daar een heele wagen,
Gints weêr een mand drie vier met prullen op elkaar,
En na lang zoekens wierd hy op den grond gewaar
Een vel Papier, waar op geschreven stond: Ziet Vrinden,
Hier is de Compagnie der Missisippy winden.
Fluks sprong de Droes van vreugd, en sprak: houw daar myn Vrind!
Daar is het groot Project der Koopmanschap van Wind,
Indien gy dit nu maar kunt naar de kunst gebruiken,
Zal haast uw beurs naar geld, uw kleed naar muskus ruiken;
En dus wierd Louwmaand door den drommel zyn beleid,
Grand inventeur du Vent, dog om tot zyn profeit
Door 't Alchimisties vuur Gout uit papier te halen,
En namaals met den wind het alles te betalen.
Foei! foei dan Quinquenpoix! dat onze Vaart bederft,
Waar door de Nering zugt, en zuiv're Handel sterft.
Jei Monsieur kaaklaar heb jei anders niet te zeggen,
Als my op deze wys 't beginzel uit te leggen
Van de Actie-Compagnies, zo heb je hier gedaan,
Want ik heb in den grond uw mening reeds verstaan.
Zo haastig niet myn Kind; ik moet myn Heer hier wagten.
Een man als ik, die alle nagten
Niet loopt naar Quinquenpoix, schoon hy by dag, naar lust
Daar wel een pypje rookt, maar 's nagts houd van de rust.
Zyn naam! zyn man! die is my haast vergeten,
Dog wat raakt jou dien ook, jei zult dien ligt wel weten
Zo dra hy hier verschynt. Geef eens een pyp Toebak,
Zagt myn Heer, al met gemak;
Ik zie daar ander volk, dat moet ik eerst geryven.
| |
Derde toneel.
Windvang, Jonkhart, Lysje, Joris.
'k Zal nog van dezen dag, myn Heer, naar Steenwyk schryyen;
Men moest ons daar geen Nul verkopen, want ik zie
Een merk'lyk voordeel in die schone Compagnie;
Die acties zullen wis en zeker hoger lopen
Als gy u inbeeld, en zo 'k die voor my moest kopen,
'k Zou 't doen, al waar het ook tot twe maal tien percent.
Gy weet, die handeling is my heel onbekent,
Dies doe 't geen u gevalt, en wil my 't hoofd niet breken.
Meugt gy niet lyden dat wy van onz' zaken spreken?
Gy weet, 'k gebruik uw geld, dies is 't niet meer als regt
En 't dunkt my wonder slegt,
Dat, daar ik u geloof, gy niet gelooft wilt wezen,
Maar reek'ning doen; dat 's goed voor Zuffers, die staag vrezen
Dat zy bedrogen zyn, of worden; ik voor my
Ben heel van agterdogt en alle wantrouw vry;
Gy kunt maar van myn geld als 't uwe disponeren,
De tyd zal 't Fecit van die reek'ning ons dan leren.
|
|