| |
| |
| |
[De windhandel of Bubbels compagnien (vervolg)]
Om u door een prezent myn ziels geregenheid
Te tonen, zulk verlies zou my het hart bekoren,
Maar 't geen my spyt. Ik heb't uyt Creveceur verloren.
Dan is het best myn Heer, dat gy de min verlaat.
Wyl die, door 't Creveceur, is strydig met den staat
Van d'Actichandel, en gy sult my seer behagen,
Indien gy aflaat met uw min my meêr te plagen
Helaas! word dan myn min so trouw, so teêr, veragt!
Daar ik tot uw geluk, naar uw bezitting tragt;
Gy sult, indien gy wilt, myn trouwe min ontfangen,
U zelf, en my met u, doen't grootst geluk erlangen;
Gy zult in Rykdom, staat, en eer al 't Jufferschap
Te boven streven, en geseten op den trap
Van weelde en overvloed, al wat u lust, genieten,
En 't zal my, mag ik u bezitten, nooit verdrieten,
Het halve Kapitaal, 't geen my myn hoop voorspeld,
Op te off'ren tot uw vreugd, want de overvloed van geld
Maakt staâg verhoeging in twe jeugdige Egtgenoten.
Of poogd gy myn geluk allenig om te stoten,
Door my u wedermin te weig'ren, en uw haat
Te schenken? want schoon ik een Koning lyken staat
Door d'Actie handeling, gelyk ik hoop, kon winnen,
'k Zou 't alles zonder u veragten, niet beminnen.
Wel, wyl gy uw geluk in myn bezitting steld,
Gedoog dan dat ik ook, geboeid door 't zoet geweld
Van een opregte min; u mag myn hart ontdekken;
Hoe dat het alles my tot droef heid moet verstrekken,
't Geen my van Edeling en van zyn liefde scheid,
Want mijne vreugd alleen is zijn genegenheid.
Maar uw Papa is van heel andere gedagten,
Die wil dat gy uw pligt als Dogter sult betragten,
Om my als bruidegom te ontfangen
Maar 'k weet ook, dat ik nooit in sulk een groot verschil
Myn rust en bly dschap aan zyn oordeel op zal dragen;
Dies zult gy wel doen my nooit meêr uw min te klagen.
Ga heen, eêr dat gy weêr uw geld door my verliest,
En soek een Jufvrouw, die u om uw schat verkiest
Die gy nog winnen zult; 'k ben met myn staat te vreden,
En wens niet anders dan in 't huuwel yk te treden
Met Edeling, die my gelyk zyn Bruid aanschouwd.
Maar 'k heb uw Vaders woord.
Dat hy zyn woord dan houwd,
'k Verzekeru, gy sult het mijne nimmer krijgen.
'k Zal uit eerbiedigheid voor u me Jufvrouw, zwijgen,
Dog egter weet, schoon gy mijn liefde durft versmaân,
Uw Vader is mijn Borg, waar op ik aan zal gaan.
| |
Agtste toneel.
Klarice, Katryn.
Gy zijt dan eind'lyk van dien Kwelgeest eens ontslagen!
Ach! was sulks waar Katrijn! nooit sag ik van mijn dagen
Geen liever dag, als dat Heer Windvang, die zyn naam
Met zyne daden paard, my eens verliet, ik schaam
My zelf, wanneer ik moet zijn spoor'loosheden horen,
En nogtans kan hy 't hart van Vader so bekoren,
Dat die zijn woord alreeds aan hem gegeven heeft,
Schoon mijn gemoed voor zulk een haatt'lyk huuw'lyk beeft.
Zoud gy uw Edeling om zulk een gek verlaten?
Om hem, die eeuwig van zyn Acties leid te praten
Te trouwen; neen Jufvrouw dat sou ik tegenstaan,
Of so 'k in 't end door dwang so 'n houw'lyk aan moest gaan,
Wou ik wel zweren, dat, ver van hem te beminnen
Hy door een Actie zou twee Horens overwinnen.
Zwyg onbedagte! en spreek met meêr bezadigtheid;
Geen Juffer moet om 't een of 't ander onbescheid,
Ja zelfs om lyfen goed, geenzints hare eer bevlekken,
En zo ik ooit door dwang dat huuw'lyk moet voltrekken,
Zal ik hem haten, en, dog met een kuis gemoed,
Myn Edeling alleen bestralen met een gloed,
Van toegenegentheid, maar Hemel! kan't geschieden,
Laat my het zielsverdriet van sulk een Egt ontvlieden!
't Schynt dat de Hemel reeds uw beê met gunst bekroond,
Dewyl zig in onz'lugt een held're Wolk vertoond,
Die haast uw droefheid voor de blydschap zal doen zwigten,
En door het by zyn uw bezwaard gemoed verligten.
Waar van? van Edeling, die daar
| |
Negende toneel.
Edeling, Klarice, Trouwhart, Katryn.
Wat damp van zwarigheid, myn Schone, komt de stralen
Der Tweling Zonnen van uw lief gezigt bepalen!
Wat droef heid treft uw hart, die zig op uw gelaat
Zo blykelyk vertoond, 'k dagt in den dagenraad
Van uw aanlokk'lyk oog myn lyden te verzagten,
Mijn lief! wat deerd u, mag ik van uw gunst verwagten
Dat gy den oorsprong van uw droef heid my ontdekt?
Wyl uwe rouw myn ziel een dubb'len rouw verstrekt.
Myn lief, zo dra ik u voor myn gezigt sag komen,
Wierd straks de plaats van sorg door blydschap ingenomen;
Maar 't schynt, de rouw, die my den boesem heeft bewoond,
Heeft zig op myn gelaat voor uw gezigt vertoond.
Myn Waarde! mag aan my dat groot geluk gebeuren,
Dat ik de reden weet, waarom gy schynte te treuren?
Helaas! wat wréde slag treft dezen boesem nu!
Gaf ik u immer reên om over my te klagen?
Neen Edeling, uw min kon my altoos behagen,
Maar dat ik treur om u, is, dat het onbescheid
Myns Vaders my verbied uw regenwoordigheid,
Wyl hy tot voordeel van Heer Windvang ingenomen,
My dwingen wil, zyn wil en opzet naar te komen;
Ja hy heeft reeds zyn Woord gegeven tot onz' Trouw,
En my geboden, dat ik nu nog nimmer zou
Uw tegenwoordigheid voor myn gezigt gedogen;
Ik zien door den slag niet min dan my bewogen,
't Is waar, dit treft my tot in 't binnenst'van 't gemoed,
Dog ik hoop door de list in zo veel tegenspoed,
Nog eens de Lauwerkroon van onze min te stryken;
Myn Vrind, Heer Trouwhart, gaf my dikmaals klare blyken
Van zijn opregt gemoed, 't geen zorg voor Vrinden draagt,
Dies heb ik, steunnende op zijn gunst, het weêr gewaagd
Om in deez' nood aan hem een toeverlaat te vinden.
Ik weet uw Vader laat zig in 't geheel verblinden
Tot Windvangsvoordeel, om zyn Actichandel, dies
Zal ik deez' avond nog, en sonder tydverlies,
Op Quinquenpoix my aan uw Vaders zy begeven,
Om, dat hy 't hoord en ziet, met Trouwhart, die beneven
My daar als handelaar verschynen zal, dog hy
Gelyk Verkoper, ik als Koper, de een party
Naar de andere te doen, en dus hem diets te maken,
Dat ik me als principaal verstaa op deze zaken.
Myn Vrind, Heer Hoopryk, heeft my ook zyn hulp beloofd,
Dies hoop ik door de list, dat onweêr van ons hoofd
Te wenden, en te doen op Windvang neder storten.
Ook weet ick, 't geen' hem wis de vlerken braaf zal korten,
Dat Dordregt, daar hy heel veel Acties heeft gehad,
De Huur heeft opgezeid, en die door lugte Stad
Het Graaf'lyk Arnhem, daar hy braaf heeft ingeschreven.
Heeft aan haar Compagnie alreeds den schop gegeven.
Myn Schone! schep dan moed, de Hemel zal onz'min
Bekronen met zyn gunst, en wy ons eind'lyk in
Het waardig Egtverbond verheugen en verblijden.
Ei vlei u niet te ligt, mijn Vader te misslyden;
Hy laat zig door den schyn niet ligt verblinden, nog
Vervoeren door de list of streken van 't bedrog.
Verban, uw vrees, myn lief! het moet ons wel gelukken,
Daar wy niets tragten dan de min den dwang t'ontrukken,
| |
| |
Die haat'lyk by haar is, wyl zy het meest van al
Een vrye Keur waardeerd; dit droevig ongeval,
't Geen ons nu dreigd, zal haast onz'tegenstreven tergen,
Zo ik Heer Trouwhart maar durf zo veel moeite vergen.
Zo ver myn kleine magt u kan behulpzaam zyn,
Durf ik u van myn dienst verzeek'ren: 'k zou in schyn
Uw Vriend dan wezen, zo 'k u 't minste dorst ontzeggen,
Te meer, daar gy u hart voor my komt open leggen.
Ik reken 't my tot eer, zo ik u dienst kan doen.
Kan ik myn leven, u die heusheid wel vergoen!
Daar ik my vind zo diep in uwe gunst verbonden,
'k Heb vaak uw dienst beproest, dog nimmer onderwonden
Die, by gebrek van magt, te lonen naar waardy,
Die vriendschap die my staag...
Die komplimenten, als onnodigheden staken,
't Zal tyd zijn dat wy voort, naar Quinquenpoix geraken,
Om met meer zekerheid te vorderen ons werk.
Vaar wel dan schone Zon! vaar wel myn lief! ei sterk
U in uw doefheid, met de hoop van na deez' vlagen,
Die ons, nu de avond schenkt, de blydschap te zien dagen,
Als weer het morgen ligt uit de Ooster kimmen straald,
En onze min, door list, regtvaardig zegepraald.
Vaar wel mijn lief! ik hoop de Hemel zal ons geven,
Dat wy vereenigd naar onz' wens eens mogen leven:
Wees tog voorzigtig in uw wandel en gedrag,
Want zo myn Vader maar het minste straaltje zag
Van list, of van bedrog, was al myn hoop verloren,
En ik zag niets dan zorg en leed voor ons beschoren,
Me Juffrouw, onze list is al te wel beleid,
Om ooit ontdekt te zyn door iemants schranderheid.
't Hoop dat het zo mag zyn tot onze min haar voordeel,
Vaar wel, myn Engeling! verlaat u op ons oordeel,
't Geen met omzigtigheid gepaard, eer lang de min
Zal stellen op 't altaar, daar wy vereend van zin
En hart, voor eeuwiglyk door zuiv're liefde paren,
In spyt en weer wil van alle Actie handelaren.
Einde van 't Eerste Bedryf. |
|