[De rottege blaas-balg]
De rottege blaas-balg, en de Geest van Erasmus zwervende uit zyn Geboorte Stad naar de drie ongeactioneerde Vrysteden van Hd
1. Bedrog komt, met haar Rotte val,
In Neerland eerst de beest te speelen;
Papier-en Windschat uit te deelen;
Ie broejen 't volk, van half, heel mal.
Zy blaast 2 de Rotzak hier in de ooren,
Die snoek en katvis lokt in't net,
Heeft zegens, angels uitgezet,
Een molleval tot stoel verkooren,
Waar in hy blinde graavers vangt,
Heeft touw-provisie mee genomen,
Om alle de dollemans te toomen,
Eer menig deser zich verhangt,
Hy wil gerechtig heid vertreeden,
Terwyl hy de Acties waajen laat;
Waarom Erasmus Geest verlaat
Zyn wieg stad, en spreekt dese reden.
De Geest van ERASMUS spreekt.
3 Helaas! Mercuur waar zwerf ik heen?
k wil myn geboorte plaats begeeven,
Schoon zy my praalryk had verheeven,
Waar is verstand? in welke stéen?
Ik moet van dees malle Acties klaagen,
4 Wees maar wat zoet! myn hander op:
Goe handel krygt niet heel de schop:
Drie plaatsen zich nog deftig draagen;
Het Y, het Sparen, de Oude Ryn,
Wier Waapnen hier aan de eerzuil hangen;
Zoek daar bestendige belangen;
Daar wil ik Directeur in zyn;
Dag niet van Windse Compagnien;
Wat winds is, dat's niet in den haak;
Kom! trekken wy een lyn een zaak,
In dese maatschappy van drien.
5 Laat Rasmus met Mercuur wat maalen!
Met wind wy blaazen narren op,
Die wy (alschoon met magre sop)
Met zoete basterdkool onthaalen.
Ik draag de Sleutels van de kist,
Daar de Actie schat in legt geslooten
Ik geefze niet weer uit myn pooten,
Als, toen de vryheid wierd verquist.
6 Ik kan geen basterd kool verdraagen;
Zy walgd, ja zy bezwaard my veel
k Ga graaven! op dat ik geheel
Hersteld, myn beurs vel geld mag jaagen,
7 Men spiegle zig aan Gentelmans,
Die als Steenbokken van de toppen
Afvallen, die zig lieten foppen,
Met Ofirs Goud, dat's op zyn Frans.
8 Hun schip komt snel weerom gevloogen,
Wyl 't met dat goud niet was belast,
Kool ook nu in die mynen wast;
9 Zie ze in het zuid nat voor uw oogen
Verzuipen. Een die biesen heeft
Een wynig uitstel heeft van leven,
Gelyk'er hier een werd beschreeven,
Die help! roept! maar voor de afgrond beefd.
10 In't zuid de Zon wil eklipseeren;
11 Hun schip wou al te schielyk voort;
Nu helpt het menig uit de poort
Daar van ook 12 't west wou vliegen leeren.
13 Dees oojevaar voor-spellen zal
Der wind buils opkomst en haar val.
L'ACTIEUX SOUFLET, et le GENIE d'ERASME, quitant la Ville, où il naquit pour aller voir les trois Villes non-Actionées d'Hollande
1 La Fraude est arrivée la premiere en Hollande
Dans la Ville, en second lieu, li plus riche et marchande,
Pour soufler dans l'oreille un ruineux Financier,
2 Qui vend pour d'or au sots du vent et sal papier,
Atrape en ses trainaux des brochets tres avides,
Et à ses hamecons menus poissons. Il bride
A force de cordeaux l'enrage ebloui;
Crainte, qu'il ne se pend. A la taupiere assis,
L'avengle taupe il prend, qui creuse envain la terre.
3 Le Genie d'Erasme, irrité au contraire
Va fuir d'où il nâquit, comme leur adversaire
Il de mende Mercure, où trouver gens d'esprit?
Ie plains des Actions modernes il lui dit.
4 Soiez sage! voila ma main en bonne Alliance,
Le trafi n'est encor partout en negligence;
Trois Villes ont encor souci, qui sont situées
Sur L Y. le Sparen, le Vieux Rhin (ainsi nommé)
Et voila leurs ecus pendus en piramide;
Allons en ses lieux-la, qui tiennent tous en bride,
Ie suis leur Directeur, mais point des Actions;
I'y vai negocier comme jadis; allons!
5 Nous jouons du souflet, herbes sont nos commerces;
(Point de viande essentiel) nos vents tous les lieux percent,
6 Voila la Clef du coffre, où est mis le tresor;
Notre gloire vendons comme jadis pour l'or;
Le Canal que ferons aprouve le chimere
Des Actions, dont le dementi remplit la terre,
7 On voit ceux d'outre-mer cheoir de tres hauts sommets,
Faisans le capricorne. Or d' Ofir leur projet,
Le voiage est perdu .8, les vaisseauxgarnt d'ailes(11)
Sans charges retournant derit leur bagatelles.
9 Qui nage dans la mer, sur ses jones en flottant
Alonge le peril. 10 Le Soleil eclipsant
Au sud, veut indiquer, que tous ceux qui naviguent
Pour cette mer n'on en ce temps de gain prodigue;
12 Comme ceux d'occident se trouvent en tombant.
13 La Cicogne predit de tout, bon ou mechant,
La Renommée riant les fols, louant les sages,
Et le moulin flottant decide leurs ravages
|
|