Het groote Tafereel der dwaasheid

[p. *14]

[Uytslag der Wind Negotie]

Siet hier Mynheer de Directeur,
d'Onnooselen brengen in't getreur,
Om listen en bedrog te pleegen,
Door Eygenbaat ten top gesteegen.
Dees Boer gelyk al 't andere soort,
Door hoop op winste aangespoort,
Die geeft nu alle hoop verlooren,
Van winst op Wortelen van Hooren.
Dees Boggel mee Wind-handelaar,
Maakt van zyn bult een lessenaar,
Om Acties in te laten schryven,
En Wind-verkoopers te geryven.
Dees Nar genoeg van Harsens blos,
Die wil inswelgen een Karos.
Siet een mis lukt Student zig reppen,
Om Huysen uyt een pot te scheppen,
Dog vind Speel-kaarten in de pot,
Waar door hem ider een bespot.
Vertoond alleen een Heere knegt,
Van't Wind-verkoopen onderregt,
Die weleer plagteen heer te wesen,
Toen de Acties nog wat sterker resen.
Dees Smous die sterk in Acties doed,
Ontyalt terwyl Paruyk en Hoed,
Zoo bezig is hy met het loopen,
In't heedendaagse Wind-verkoopen.
Dees Iuffrouw methaar brief die segt,
Dat zy in Hoorn veel liever legt
Als in Enkhuysen, om soo schatten
Te winnen, goed voor die 'tbevatten.
Dees Boer die schept veel meer pleysier,
In beesten koopen als papier.
Dees siet als disperaat bedroogen
Zyn Acties in een rook vervloogen.
Dees set een Verre-kyker by,
Naar 'tzien weg-graaven van de Hey,
Waar door men veylmet alle waaren,
Zal in de nieuwe Haaven vaaren.
Dees droevige Actionist,
Sit op een leeg gemaakte kist,
En voelt met groote smert zyn handen,
Door 't branden van de. Acties branden.
Een droevige die door zyn Vrouw,
Getroost werd in zyn druk en rouw.
Dit Dolhuys sluyt een Negotieer der
In wind, en hy verwegt'er meer der,
Hem komen reets twee knapen by,
Dol door de Wind-verkoopery.
Dees twee die trekken naar Viaanen,
Om voor nog meer de weg te baanen,
Welk Stedeken soo als men segt,
Eer lang zal werden uytgelegt.
Kan sonder uytleg zyn begreepen,
Het hinkend Paard komt agter sleepen.
Een Iongen gaatzyn Vlieger schoot,
Waarom. de Wind is al te groot.
Een Moolen al te fel dan't malen,
Raakt-door de Vang, niet te her haalen.
Is een Karos daar een lakey
Staat agter op, daar komt nog by,
Een ander, van zyn Paard gesteegen,
Dat gelt scheyd, en met so een zeegen,
Wenst men het. Heer schap veel geluk,
Soo 't eynd maar niet verkeert in druk.
Een Varken dryvertje gekomen
Van Weesp, aan de Vegtse stroomen.
Hier set men alle kragte by,
In het weg-graven van de Hey.
Dees twee Wind-buylen laas ey hermen,
Staan 't samen in de lugt te schermen.
Hier hebtgy 't eynde van de klugt,
Men bouwt Kasteelen in de lugt.

Toegift.

o Amsterdam beroemd door 't loffely kregeeren,
Der wysemagis traat en agtbre. Borger Heeren,
Gelukkig Magtige en moeder Stad aan het y.
Datgy niet meevervalt tot deese gekkerny.
Enset het twee-paar-tal van u Beurs deuren open,
Tot alle Koopmanyschap, maar niet om Wind te kopen,
Volvoerd so als voorheen uw vast gestaafde vlyt,
Datgy verduren blyst de nimmer stille tydt,
So blyst uw eernaam by alle onder-maansche volken,
Verheven tot in top ver boven't drift der wolken.