waerin zonnenklaer aengeduid is, dat de en, in gen. en dat. plur. in de woorden op el en er uitgaende, sints de oudste oirkonden der dietsche talen noodzakelik is?
Wie zou by het inzien van vyftig verschillende geschriften uit de middeleeuwen nog durven ex cathedrâ beweren, dat de voornaemwoorden du, dy en dyn niet van alledaegschen gebruike by onze voorouders waren?
Leest, leest de werken onzer middeleeuwsche schryveren, en gy zult verwonderd zyn over de onkunde van hen, die regels durfden vaststellen voor rechtschryving (ortographie) en spraekleere, daer zy niet eens wisten te onderscheiden, wanneer der vrouwen, de la femme was of des femmes; der zonnen, du soleil kenden zy evenmin, deshalve konden zy zonopgang en zelfs zonsopgang in plaets van het vloeijende en alleen goede zonnenopgang schryven.
Wy roepen dus herhaerdelik de aendacht onzer lezeren in op de goedkoope uitgaven der Nederlandsche Gedichten uit de XIIde tot XVIde eeuw, van Alberdingh Thym, op Oud-Neërlandsch Rym en Onrym, van J.M. Schrant, op de Nederlandsche Liedeboekjens, van Vanvlooten, zoo als ook op diens bundel: Oude Prozastukken.
Daer wy sedert eenige jaren reeds onze belgische dichters uitgenoodigd hebben de ernstige studie der dichtvormen der middeleeuwen te beginnen, en tot nogtoe te vergeefs of in de woestyne preekten, houden wy ons tot eigenen trooste verpligt te bestadigen dat men sedert eenigen tyd by onze noordsche stam- en taelgenooten die studie ernstig opneemt.
De heeren Heye en Alberdingh Thym, zoo als ook de heer Vanvlooten, laten ons de oneindige afwisseling der oude dicht-vormen in hun oirspronkelik en vernieuwd kleedjen vatten en waerdeeren; en het doet ons tevens een oneindig genoegen, dat jonge, reeds door Lulofs aengetoonde nederlandsche dichters het spoor inslaen, en grieksche en middeleeuwsche vormen met knapheid beseffen, en hunne gedachten er in overgieten.
Zoo heeft onlangs de heer P.A. De Génestet, zyne eerste gedichten in eenen bundel van 160 bladzyden uitgegeven.
Leest er bladz. 141, de Avondzon, en gy zult begrypen, welke pogingen de heer Génestet aenwendt om den anapaest in te voeren. Dat hy vaek een foutjen tegen den taelrhythmus begaet, is by de thans