Het Taelverbond. Jaargang 6(1850)– [tijdschrift] Taelverbond. Letterkundig Tydschrift, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 520] [p. 520] Elisa Mercoeur, Frankryks van honger gestorvene dichteres; door E. Rigaux. Verkwynend dwael ik door Paryzes straten Met kranke schreên en knagend zielsverdriet; Ik, kind des ramps, zag alles my verlaten, Van sints 't geluk de zangeres verliet. Myn ziel voelt haer heur levenskracht verraden, Haer vleuglen drukt, omkluistert reeds de nood; Toch wil zy nog in zangen zich ontladen, Aenvaerdt dit lied en geeft een stukjen brood! 'k Toog zalig door Paryzes ryke straten; My waren zy met loof en bloem bestrooid. Verrukkend klonk op jubelende maten Het reine lied myn gouden lier ontvloeid. Thans zweef ik rond met afgematte schreden, Ik zinke neêr, sints 's hongers wet gebood. Ach, leent het oor aen deez' myn zwakke beden, Aenvaerdt dit lied en geeft een stukjen brood! Nog jongst stond ik in purpre vorstenzalen, 't Geluk had me als zyn lieveling gekoosd, Een lauwerkrans omsierde me in heur stralen, En d'ouder bragt ik roem en goud en troost. Dat alles is als ydle droom verdwenen, Myn redder zy nu slechts de lieve dood; 'k Roep klagend door de wyde ruimte henen, O vriendenry! 'k heb honger, geeft my brood! [pagina 521] [p. 521] O poëzy, eens bruischend door myn aêren! Onsterflykheid, wat blyft er van uw glans! Helaes! een lier met reeds verstramde snaren, En op myn hoofd een geel verwelkte krans! 'k Hoor rondom my myn reine liedren zingen, In 's vorsten zael, die glanst van purperrood; Paryz'naers, hoort, hoe liefelyk ze klinken, En 'k smeekte slechts u om een stukjen brood! Overyssche, Oogstmaend 1851. Vorige Volgende