Het Taelverbond. Jaargang 6
(1850)– [tijdschrift] Taelverbond. Letterkundig Tydschrift, Het– AuteursrechtvrijOp het tweede Nederlandsch Letterkundig Kongres.
| |
[pagina 97]
| |
Het kroost des stams, die Spanjes moordsoldaten,
Te zaam bestreed om God te dienen naar zijn hart,
En Alvaas vloek- en bloedplakkaten
Met reuzenkloekheid heeft getart;
De broeders, die op Salems heilge wallen
Hun vendel plantten als op 't Waterloosche veld,
Waar vreemde trots in 't stof moest vallen,
En vrijheid plaats nam voor geweld; -
Dat moedig volk - voor eeuwig zij 't gescheiden!
Niets strengel ooit den band, nu los gescheurd, weêr zaam;
Een andre geest zij 't deel van beiden!
Een andre leus, een andre naam!
Eer huwe 't vuur en 't water met elkander,
Eer worde Kempes zand en Drenthes heide één stroom,
Dan dat, geschaard om d' eigen stander,
Weêr Belg en Bat van eenheid droom!’ -
Maar naauwlijks was de Tijd met negen jaren
Op 't pad, door de Almacht hem gebakend, voortgespoed,
Of reeds weêrklonk van dichtersnarenGa naar voetnoot1:
‘Waarom, o broeders, zoo gewoed?
U paart natuur - u paren taal en zeden,
U paren Rhijn en Maas en Scheldes vloedazuur -
Waarom voor tweespalts bitterheden
Verzaakt gij 't oude liefdevuur?’
En zie - die taal drong door in veler harten
Al loeg dies, schel van toon, een gramme staatkunde ook:
't Was of 't gevoel van veler smarten
Verdwenen was met d' oorlogsrook.
| |
[pagina 98]
| |
Maar 't grootste deel bewaakte nog de klove,
En sprak: ‘sterv' de oude naam, de naam van Neêrland uit:
Geen liefde die de veete doove!
Geen Bat en Belg wier hand zich sluit!’
Toen trad de taal, die eeuwig taal zal blijven,
Gelijk een middlaress weldadig op, en wist
Op nieuw den broederband te stijven,
Te lang betreurd, te lang gemist.
De taal! De taal! Die gift uit hooger oorden,
De spraak, waar Neêrland zich sints eeuwen in verstond,
Zij moest de onwrikbre schakel worden,
Die Nederland op nieuw verbond.
De taal! De taal, zoo rein van vlek en smetten,
De taal, die Maerlant schreef, en Willems stervend sprak,
Zij wist de borst in vlam te zetten,
Zij hechtte wat de staatskunst brak.
De taal, waarmeê nog Tollens weet te tooveren,
Wier schatten Bilderdijk voor de aarde heeft ontplooid,
Zij wist de harten te veroveren,
Bracht zaam, wat roekloos was verstrooid. -
Zij bracht te zaam, zij deed u herwaart snellen,
Gelijk ze aan Leijes boord u voerde in 't voorig jaar;
De geestdrift, die ons hart doel zwellen,
Wij danken die alleen aan haar.
Haar, die ons tot het beetre weet te prikkelen,
Haar, godlijke uitspraak van 't onstoflijk zielsgevoel!
Haar die heur almacht zal ontwikkelen,
Haar, aller vrije mannen doel!
| |
[pagina 99]
| |
Dus haar op nieuw uw hechte trouw gezworen,
Geploegd haar goudmijn door, haar rijkdom streng bewaakt!
Door wie in Neêrland werd geboren
Zij nooit haar recht, haar eer verzaakt!
In haar blijft elk waarachtig Nederlander:
't Volk, dat zijn taal versmaadt is rijp voor slavernij!
Zoo steune Noord en Zuid elkander
Steeds tegen vreemde bastaardij!
Zoo zullen wij vereend der waereld staven,
Schoon wet en staatsverdrag de scheuring driest vertolk',
Schoon 't één van Neêrland schijn begraven:
De taal alleen is gantsch het volk.
Ja, gantsch het volk, dat in dezelfde klanken
Zijn lief en leed verhaalt, zijn groote mannen roemt,
En voor zijn taal dien God blijft danken,
Dien beider tongval Vader noemt! -
's Gravenhage. |
|