Het Taelverbond. Jaargang 5
(1849)– [tijdschrift] Taelverbond. Letterkundig Tydschrift, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Provinciale Raed van Antwerpen.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tot heden toe heeft bekomen. Nogtans moet gy allen met my bekennen, dat de tael het eerste en voornaemste middel van beschaving is. Hoe wilt gy dat de verlichting tot de mindere klasse der samenleving doordringe, ten zy door de tael; hoe wilt gy dat het volk beschaefd worde, wanneer uwe wetten, uwe voorschriften, uwe onderrigtingen moeijelyk verstaen en begrepen worden door de persoonen zelven, aen wie gy het bestuer van het volk toevertouwt? Doorloopt met my, myne heeren, het grootste gedeelte der landelyke gemeenten onzer provincie. Byna nergens zullen wy een Bestuer ontmoeten waervan al de leden uwe voorschriften zullen verstaen. Verre van my, myne heeren, hierdoor eenigen smaed op de Besturen te willen werpen, ik moet het, tot hunnen lof, en zonder vrees van tegengesproken te worden, zeggen, dat zy meestal, met de beste gevoelens bezield en door gezond oordeel begaefd, met neerstigheid hunnen pligt vervullen. Maer hoe ongerymd is het toch niet, dat hier een burgemeester, daer een schepene, veelal ook het grootste getal raedsleden van een gemeente-bestuer, eene ontvangene onderrigting, van wat aert die ook zyn moge, niet kunnen nazien en beoordeelen, zonder daertoe door anderen ingelicht en onderwezen te worden; - hoe dikwyls gebeurt het niet, dat zulke omzendbrief of inlichting slecht begrepen, onnauwkeurig vertaeld of uitgelegd, op eene geheel verkeerde wyze, uitgevoerd en beantwoord wordt. Men zal misschien antwoorden, myne heeren, dat de hoogere regering al de omzendbrieven en wettelyke verordeningen in de beide talen uitgeeft en aen de gemeente-besturen zendt. Ik beken zulks volgaerne; doch wanneer het er op aenkomt eene toepassing van die wet, verordening of reglement in te roepen, dan gebeurt zulks altyd in het Fransch. Meermalen is my gezegd geworden, dat de heeren Distrikt-commissarissen met de gemeenten, die zulks zouden verlangen, eene vlaemsche briefwisseling zouden houden. Niettemin heeft dit, by myne wete, nergens plaets, hetzy om dat de gemeente-besturen deswegens aen de overheid het beheer hebben willen laten, hierin naer goeddunken te handelen, hetzy om dat die, welke het gemeente-bestuer in handen hebben met genoegen eene fransche briefwisseling houden, niet uit bevordering van pligt en voor het welzyn der gemeente, maer alleen om door eene slecht geplaetste toegevendheid hunne overheden te believen en dienstig te zyn. Ik zal hier niet uitweiden, myne heeren, over het gebruik der fransche tael voor de regtbanken. Dit is eene beklagenswaerdige miskenning voor tael en vryheid, voor de tegenspraek en de verdediging. In het ware belang van al de buiten-gemeenten is het te betreuren, dat de hoogere standen der maetschappy, aen welke eenmael het opperbestuer moet toevertrouwd worden, voor het algemeen niet of ten minste zeer weinig de vlaemsche tael leeren, dat het gebruik der tael voor hen van geen belang schynt, ja, zelfs dat zy op die tael met eene soort van smaed en minachting nederzien. En | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||||||||
deze geneigdheid heeft ook allengs de middelstanden der maetschappy bereikt, zoodanig dat vele ouders er zich weinig om bekreunen of hunne kinderen al of niet hunne moedertael magtig zyn, wanneer zy slechts met smaek en volmaektheid de vreemde talen geleerd hebben. Alhoewel het staetsbestuer sinds eenige jaren, op aendringen van vermogende stemmen, merkelyke verbeteringen ten gunste der vlaemsche bevolking heeft ingevoerd, is het nogtans te betreuren dat meest al de bureelen van belastingen en ontvangst, tolkantooren, en andere van de fransche tael gebruik blyven maken; dat de beambten welke aen die bureelen gehecht zyn, veeltyds de vlaemsche tael niet kennen of ze niet genoeg magtig zyn, zoo dat het niet zelden gebeurt wanneer het een of ander bewysschrift moet afgeleverd worden, dat zulks in het Fransch geschiedt of in Vlaemsch dat ten minste met Fransch gemengd wordt. Zelfs wanneer de aengebodene verklaringen of bewyzen in het Vlaemsch geschreven of gedrukt zyn, wordt het byvoegsel, de vervulling der vormen, in het Fransch gedaen; zoo ziet men by alle akten en overeenkomsten, welke tot enregistrement of overschryving worden aengeboden, de vervulling der vormen in het Fransch uitgedrukt. Wanneer van wege diezelfde besturen eenig dwangschrift wordt uitgevaerdigd, gebeurt zulks voortdurend in het Fransch, hoewel de beambte, die hier mede gelast is, dan ook het Vlaemsch volkomen magtig zy. Dit heeft misschien niet zoo zeer plaets, omdat die beambte de vlaemsche tael versmaedt, dan wel omdat zyne voorschriften hem het gebruik der fransche tael gemakkelyker maken. In het algemeen wanneer het staetsbestuer tot zyne onderhoorigen spreekt, dient het van allen gehoord en begrepen te kunnen worden, en nogtans is zyn ambtelyk of officieel orgaen geheel en uitsluitend in het Fransch opgesteld. De billykheid vordert dat dit blad in de twee talen verschyne en aen alle gemeentebesturen toegezonden worde, ten einde deze hunne onderhoorigen, waervan slechts eenige bevoorregten de dagbladen kunnen lezen, door zondaegsche lezingen zouden kunnen onderrigten van al hetgene hun eenigzins raekt of voor hen belangryk is. Op zulke wyze zouden vele nuttige en noodzakelyke onderrigtingen gekend en uitgevoerd kunnen worden, en dan zou er ook een oorspronkelyke en wettelyke vlaemschen tekst bestaen. Het uittreksel uit het staetsblad, dat thans soms aen de gemeente-besturen gezonden wordt, bereikt niet volkomen, dit doel, daer dit uittreksel gewoonlyk eene groote vertraging ontmoet en slechts na het fransche uitgegeven wordt. De onkosten voor een vlaemsch blad zouden slechts een weinig grooter zyn. Hoewel echter de vlaemsche tael in onze provincie de voorrang hebben moet, zou het nogtans nuttig zyn, de onderwyzers der landgemeenten te verpligten, indien zulks eenigzins mogelyk is, de fransche tael in hunne scholen te onderwyzen, om hierdoor ook, ingevolge de natuerlyke vooruitgang en onweêrstaenbaren invloed der fransche tael, het opkomende geslacht der middelbare en lagere | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||||||||
standen van de maetschappy zoo veel mogelyk op te leiden volgens de noodwendigheden der samenleving. Om alle deze beweegredenen, myne heeren, heb ik de eer u voor te stellen, het volgende te bekrachtigen: 1o Dat het Bestuer der provincie en de heeren Distrikt-commissarissen in alle hunne mededeelingen, briefwisselingen en betrekkingen van allen aerd, met de gemeente-besturen ten platten lande, de vlaemsche tael zullen gebruiken. 2o Dat het provinciale bestuer al zynen invloed gebruike om dezelfde tael in alle gestichten van onderwys en andere, welke door de provincie worden ondersteund, meer uit te breiden en ook om, zoo veel mogelyk, het Fransch in die scholen te doen onderwyzen. 3o Dat de bestendige deputatie gelast worde, by het staetsbestuer den wensch te uiten, dat de vlaemsche tael in de betrekkingen der provincie met het staetsbestuer algemeen gebezigd worde - dat er een vlaemsch staetsblad zou verschynen, waervan een afdruksel, aen elk gemeente-bestuer zou gezonden worden, en eindelyk dat de gemeente-besturen zouden gelast worden het belangryke en het nuttige daervan aen hunne ingezetenen bekend te maken, by middel van zondaegsche lezingen. De heer van Ostaeyen ondersteunt het voorstel met kracht. De noodzakelykheid van deszelfs aenneming is onmiskenbaer, wanneer men inziet dat in meest alle Gemeenteraden persoonen zyn, die in het geheel het Fransch niet verstaen. Dikwyls is men verpligt eene vertaling der stukken te doen maken, hetzy voor eenige leden, hetzy voor den ganschen raed. Deze onnatuerlyke moeijelykheden moeten uit den weg geruimd worden. Spreker wil de vlaemsche letterkunde grootelyks aengemoedigd zien. De heer Wouters ondersteunt ook het voorstel van den heer Keyzers. Spreker dringt vooral aen op de noodzakelykheid om in de administratiën vlaemschsprekende beambten te plaetsen. Hy haelt een voorbeeld aen van een voorschrift, dat door de administratie der tollen afgeleverd is en een belachelyk mengelmoes van Vlaemsch en Fransch aenbiedt. Zie hier dit stuk:
Gelei biljet. Laet volgen de hier onder vermelde goederen, komende uit het magazyn van den heer P.....s te T....., bestemd voor den heer G.....s te P.....l, vervoerd door den heer P.....n.
te weten: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||||||||
SEL RAFFINÉ VINGT-CINQ KILOGR.
Deze zal van geene waerde zyn indien, gelyk het wordt voorgeschreven by art. 169 van de algemeene wet van 26 augusti 1822 en art. 7 van de wet van 6 april 1843, de goederen hierboven vermeld niet worden vertoond aen den ontvanger of de ambtenaren, als ook indien het tegenwoordige gelei-biljet niet aen hun visa wordt onderworpen:
Dit geleibiljet is geldig voor het vervoer gedurende CINQ HEURES te beginnen met den dag en het uer aengewezen by het vertrek van de goederen. den 1 JUIN 1850 De ontvanger. Geverificeerd, overeenkomstig bevonden by den uitslag en het vertrek der goederen. Gezien te T.....t den 1 JUIN 1850, ten DOUZE ure AVANT middag. De heer Van Hoof ondersteunt insgelyks het voorstel. De heer Gheysens heeft ook het woord ter ondersteuning van het voorstel. Spreker dringt vooral aen op de noodzalykheid der vlaemsche tael. Hy valt hevig uit tegen het gebruik der fransche tael die wy nimmer goed verstaen zullen. Hy wil dat de vlaemsche bevolking haer volle regt hebbe. Spreker verzet zich tegen de onderdrukking der Vlamingen; hy zegt dat deze altyd gewoon geweest zyn, geduldig de verdrukking te verdragen; echter denkt hy niet, dat dit geduld zal blyven duren; het vlaemsche volk wil zyne regten hebben; de discussie van de wet op het onderwys heeft zulks bewezen. Spreker wil dan dat men regt doe aen de billyke eischen van het volk, dat men de vraeg van den heer Keyzers inwillige; en des te meer dat men in den raed ook vlaemsch spreke. De heer Gouverneur vraegt of het voorstel van den heer Keyzers het provinciael bestuer wil verpligten of slechts uitnoodigen de vlaemsche tael te gebruiken. Spreker uit zich tegen die verpligting, omdat de onderrigtingen van het gouvernement in het Fransch zyn. Spreker zou dit gebruik willen; doch om gezegde reden zal hy zich tegen hetzelve verzetten. In zyne hoedanigheid van gouverneur heeft hy slechts van het hooger bestuer bevelen te ontfangen en zal hy ook de stemming van den raed niet volgen. Spreker eindigt met nogmaels te vragen of de raed de deputatie en het gouvernement wil verpligten van de vlaemsche tael gebruik te maken. De heer Meeusen zegt, dat die kwestie reeds langen tyd het voorwerp is van eene hevige discussie. Spreker treedt in eenige ontwikkelingen aengaende het gebruik der vlaemsche | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tael. Hy zegt, dat de oplegging van de tael dikwyls het tegenovergestelde te weeg brengt van hetgeen men wil. Hy haelt 1830 tot bewys aen. Spreker denkt, dat het voorstel te uitgebreid, dat hetzelve te gebiedend is; hy wil niet dat de verpligting opgelegd worde, dit zou tegen art. 22 van de constitutie zyn. Voor de byzondere kwestiën heeft dit art. geene palen. Voor de publieke akten is het de wet die het gebruik der tael regelt. Een reglement van den provincialen raed kan dus niets, er is eene wet noodig om het gebruik der tael voor de besturen te regelen. Spreker zegt, dat hy hoopt dat dit voorstel zal aengenomen worden, indien men slechts het gouvernement wil uitnoodigen. De heer Meeusen wederlegt eene gezegde van den heer Gheysens, in welk deze heer sprak van het vlaemsche volk; spreker zegt, dat er geen vlaemsche volk bestaet. Er is slechts een volk, het belgische. De heer Gheysens antwoordt op het gezegde van den heer Meeusen, en zegt dat indien hy de benaming van Vlaemsch volk heeft gebezigd, hy in het geheel geene verdeeling tusschen de waelsche en vlaemsche provincien werpen wil; hy wenscht zoo zeer als iemand de eendragt tusschen alle de deelen des lands. Heeft hy de benaming van Vlaemsch volk gebruikt, zoo heeft hy het gedaen om dat dit de naem is welke de geschiedenis aen dit volk heeft gegeven. De fransche geschiedschryvers, als zy van de oorlogen van Lodewyk XIV spreken, zeggen altyd de oorlog van Vlaenderen, zonder het minste onderscheid tusschen waelsche of vlaemsche provincien te maken. De benaming van belgisch volk is nog jong; men weet dat Cesar van de Belgen gewaegt, doch onder dezen naem duidt hy andere volken aen en schryft hun andere grenzen toe. Men spreekt van de wet ten voordeele der fransche tael. Wat de redenaer voor het gebruik der vlaemsche tael vraegt, dit eischt hy in name der betamelykheid, en dit is eene wet die boven alle andere wetten verheven is. Hy vraegt wat er van een ambtenaer geworden zou, die niets dan Vlaemsch zou kunnen en in de waelsche provincien zou worden gezonden! Deze ambtenaer zou men verwerpen; men zou openlyk tegen hem opstaen. Vragende dat niemand als ambtenaer in de vlaemsche provincien worde gezonden, ten zy hy de vlaemsche tael magtig zy, doet hy niets anders dan de wet der betamelykheid inroepen. De heer Le Grelle ondersteunt het gezegde van den heer Meeusen. De heer Geelhand vindt dat het Vlaemsch in het geheel zyne regten niet geniet. Hy zou willen dat die tael meer voorregten genoot, doch in bywezen der constitutie wil hy slechts den wensch uiten dat die tael in de provincie en gemeente-besturen gebruikt zou worden. De heer Keyzers ziet met genoegen dat de provinciale-raed gunstig is aen het gebruik der vlaemsche tael. Spreker wil niet dat het vlaemsch uitsluitend voor de correspondentie der commissarissen met den gouverneur gebezigd worde. Hy wil zulks slechts voor de correspondentie van het provinciael bestuer met de gemeenten. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Spreker betreurt dat sommige gemeente-raden hunne beslissingen in het Fransch opstellen. Hy denkt dat het gezegde van den heer gouverneur aengaende de vertaling niet juist is. Het is beter en gemakkelyker ééne vertaling in het gouvernement te maken, dan wel in de buiten-gemeenten, waer dan door elk eene vertaling moet gebeuren, die dan zeker niet eensluidend zal zyn. De heer Wouters wil vooral dat de beambten der verschillende administratiën Vlaemsch en Fransch kennen. Hy verzoekt, dat men het gouvernement vrage om het zenden van fransche beambten in onze provincie te staken. De heer Peeters zegt dat sedert 7 jaren dat hy in den raed zetelt, die kwestie dikwyls voorgekomen is, zonder dat zy opgelost werd. Spreker vraegt, dat de distrikt-commissarissen verpligt zouden zyn met de gemeente-administratiën in het Vlaemsch te corresponderen. Spreker interpelleert den heer gouverneur om te weten of deze ambtenaer de commissarissen hiertoe last wil geven. De heer Keyzers heeft het § 1 van zyn voorstel eenigzins gewyzigd. Dit gewyzigde § wordt ondersteund. De heer Le Grelle wilde het oude voorstel bestryden, omdat het te uitdrukkelyk gebiedend is. Spreker uit zich tegen het gezegde, volgens welk de commissarissen zullen verpligt worden Vlaemsch te gebruiken. Hy valt hevig uit tegen den dwang. Hy acht en bemint de vlaemsche tael, maer hy wil ook de vryheid. Spreker denkt dat het genoeg is de overheden vry te laten, het gebruik der vlaemsche tael te vragen. De heer Heylen kan geheel het voorstel niet goedkeuren. Hy wil niet de schikking aennemen aengaende de fransche tael. Spreker zegt dat de tyd om het Vlaemsch te leeren in de scholen der buitengemeenten niet te langdurig is. Hy vindt het onnoodig het Fransch te onderwyzen in de kleine gemeenten waer men slechts eenige fransche woorden en uitdrukkingen leeren kan. Spreker wil dit deel van het voorstel weg laten. De heer Meeusen spreekt nogmaels over de kwestie van het vlaemsche volk. Spreker denkt, dat het nieuwe voorstel nog te gebiedend is; hy zal zich echter tegen de inaenmerking neming niet verzetten. De heer Peeters vraegt, dat de heer Keyzers zyn eerste § wyzige in den zin van het besluit van 1840. De heer Keyzers kan die wyziging niet aennemen. De heer Pycke zegt, dat ver van zich niet in het Vlaemsch te willen uitdrukken, de deputatie die tael altyd bevoordeeligd heeft. De heer Van Ostayen zegt, dat de aenbeveling van 1840, niet ten uitvoer gebragt is, zoodat een gemeente-raed zelfs waer niemand Fransch kan, brieven in het fransch ontving van wege het provinciael bestuer. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De heer Gouverneur wil het gouvernement aenzoeken, vlaemsche ambtenaren in de provintie te zenden. Men gaet tot de stemming over; de in aenmerkingneming wordt besloten. Men verzendt het voorstel van den heer Keyzers naer een kommissie van vyf leden, gelast om in eene aenstaende zitting verslag te doen over haer onderzoek. | |||||||||||||||||||||||||||||
Zitting van 19 July 1850.Verslag der Kommissie gelast met het onderzoek des voorstels van den heer Keyzers, aengaende het gebruik der vlaemsche tael. De heer Dierckx, burgemeester der stad Turnhout, verslaggever, doet de volgende redevoering: ‘Het is de eerste mael niet, myne heeren, dat provinciale raedsheeren de aendacht van den Raed inroepen ten voordeele der vlaemsche tael. Elke mael zyn zy aenhoord geworden met welwillendheid en met begeerte om regt te doen aen gegronde klagten. Het belang dat de Raed der vlaemsche tael betuigt, is zeer natuerlyk. Zy is de moedertael der bevolking die ons heeft gekozen, en welke wy hier vertegenwoordigen; zy is de tael welke wy allen gestameld hebben op den schoot onzer moeder. Maer het is niet alleen een gevoel van genegenheid dat aenspraek maekt op uwe gunstige ondersteuning; het is eene ware behoefte, eene ware noodzakelykheid voor de inwooners onzer provincie, bovenal ten platten lande, waer deze de tael niet verstaende die men ten hunnen opzigte bezigt, alle dagen blootgesteld zyn om schade te lyden in hunne duerbaerste belangen. Het is deze noodzakelykheid welke de Raed heeft erkend en die nu weder onze zorgvuldige aendacht opwekt. Wanneer, by besluit van een vorig staetsbestuer, het gebruik der nederduitsche tael in verschillende provincien van Belgie werd voorgeschreven, gy herinnert het u, myne heeren, welke eenparige klagten tegen dezen maetregel ontstonden. Wy inwooners der provincie Antwerpen, welke door het gebruik der nederlandsche tael bevoordeeligd waren, wy regtzinnige vrienden van elke vryheid, wy voegden onze stemmen by die onzer broeders en met hen juichten wy de afschaffing toe van voorschriften, welke ons als tyrannisch toeschenen. Wy hadden niet voorzien dat het ilotismus (slavelyke vernedering), dat drukte op degenen wier spraek Fransch is, terug ging vallen op degenen onzer medeburgers die het Vlaemsch tot moedertael hebben. Dusdanig, myne heeren, was nogtans de uitslag. En het is om een middel tegen het kwaed te zoeken, dat de provinciale raed in zyne zitting van 1840 een besluit gestemd heeft, dat door den heer Gouverneur en door de bestendige deputie met wysheid uitgevoerd, het aengewezen kwaed grootelyks heeft verminderd. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Men zou kunnen zeggen dat het besluit van 1840 nog bestaet, en dat men zich by hetzelve zou kunnen houden. Daerop, myne heeren, doet uwe kommissie opmerken, dat sedert dien tyd de Gemeentebesturen vernieuwd zyn en het noodig geworden is aen dezelve te herinneren, dat zy vry zyn om in hunne beraedslaging en in hunne briefwisseling de tael te gebruiken welke zy verkiezen. Men mag hopen dat ditmael eene valsche schaemte of eene verkeerde eigenliefde hen niet meer zal aendryven, om eene tael te verkiezen welke zy slechts zeer onvolmaektelyk kennen en die niet verstaen wordt door de groote meerderheid hunner leden. Gevolglyk, myne heeren, vermeent de kommissie, met eenparigheid van stemmen, den Raed te moeten voorstellen het volgende besluit te nemen: 1o Dat de h. Gouverneur, de bestendige Deputatie en de h. Arrondissements-Kommissarissen zullen aenzocht worden, zich voortaen, en by voortduring, van de vlaemsche tael te bedienen, in alle hunne briefwissselingen, zendingen, en betrekkingen van allen aert met de Gemeente-besturen, zoo haest deze daertoe den wensch zullen hebben uitgedrukt. 2o Dat zy zullen aenzocht worden in dezelfde tael te antwoorden op alle vragen, brieven en stukken, hun in de vlaemsche tael toegestuerd. 3o Dat deze schikkingen verpligtend zullen zyn voor alle ambtenaren en bedienden, welker benoeming van het provinciael bestuer afhangt of die onder deszelfs bestier zyn geplaetst. 4o Dat de bestendige deputatie zal gelast worden, aen het staetsbestuer den wensch uit te drukken dat het zich meer algemeenlyk van de vlaemsche tael bediene in zyne betrekkingen met de vlaemsche provincien, en dat de vlaemsche vertaling van het Staetsblad (bulletin officiel) voortaen op tyd en zonder de minste vertraging aen de Gemeentebesturen worde toegezonden. 5o Dat de andére schikkingen van het besluit van 1840 insgelyks zullen worden uitgevoerd, en dat de alsdan uitgedrukte wenschen zullen worden vernieuwd. 6o En eindelyk, dat het tegenwoordig besluit in het memoriael der provincie zal worden gedrukt, ten einde er kennis worde van gegeven aen de gemeenten; en dat de Gemeenteraden zullen vergaderen om over deze zake te beraedslagen. De heer voorzitter vraegt of de beraedslaging over dit voorstel onmiddelyk zal beginnen. De raed antwoordt bevestigend. De heer Le Grelle denkt dat de beraedslaging niet lang zal duren, dewyl deze voorstellen van aert zyn om de vrienden der moedertael te bevredigen. De heer Keyzers, die het oorspronkelyk voorstel deed, heeft alle de zittingen der kommissie bygewoond, en heeft dus over de belangen der vlaemsche tael kunnen waekzaem zyn. De heer Keyzers wil een voorstel doen, strekkende om het Vlaemsch verpligtend te maken in de collegien. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De heer Peeters van Westerloo wenscht dat men by het besluit voege: Dat de bestendige deputatie zal gelast zyn, by het staetsbestuer den wensch uittedrukken, dat er voortaen niemand in de vlaemsche provincien tot een ambt worde benoemd, ten zy hy de vlaemsche tael magtig zy. De heer Gheysens ondersteunt dit voorstel. Hy zou ook wenschen dat de raed voortaen in zyne zittingen de vlaemsche tael bezigde en het gebruik der fransche tael geheel verliet, dewyl deze laetste eene vreemde tael is, dewelke, wat men ook zegge, ons nooit gemeen zal zyn. De heer Gouverneur vraegt of de heer Gheysens daerover een voorstel wil doen. Alsdan zou hy zyn gevoelen uiten. De heer Gheysens zegt dat hy voor alsnu daeromtrent geen voorstel wil doen; maer dat hy dezen wensch uitdrukt omdat, volgens zyne meening, het eene onnatuerlykheid is, van de fransche tael gebruik te maken in een vlaemsch land, te midden eener vlaemsche bevolking. De heer Goris spreekt in denzelfden zin. Hy vindt dat het artikel 51 der provinciale wet ontweken wordt. Dit artikel wil, dat de zittingen der provinciale raden publiek zyn. Welnu, zegt hy, kan men beweeren dat onze beraedslagingen openbaer zyn, wanneer wy in onze zitttingen eene vreemde tael gebruiken, welke het pubiek, welke degenen die ons hier gezonden hebben niet verstaen? Neen, onze zittingen zyn niet openbaer: het zyn echte geheime comiteiten. Wy doen eenigzins gelyk de geneesheeren, die by eenen zieken in consult geroepen worden. Wanneer er geene kamer is waerin zy afzonderlyk kunnen spreken, blyven zy by den zieken, maer alsdan spreken zy latyn, omdat de tegenwoordige persoonen, die zoo veel zyn als hier ons publiek, hen niet zouden verstaen. Men stemt, by oproeping der namen, over de voorstellen der Kommissie. Dezelve worden byna met eenparigheid van stemmen aengenomen.
In de zitting van 10 july had de heer L. Peeters, van Puers, eene petitie nedergelegd, dewelke onderteekend was door verscheidene raedsleden, en voor doel had de Deputatie te gelasten, poogingen by het staetsbestuer aen te wenden om een pensioen voor de weduwe van den betreurden volksdichter Th. Van Ryswyck te bekomen. Zie hier het kort verslag dier zitting: De heer Louis Peeters geeft lezing van de ingezondene stukken, onder welke eene vraeg om de deputatie te gelasten het gouvernement te verzoeken, een pensioen toe te staen aen de weduwe van den dichter Van Ryswyck. De heer Peeters ontwikkelt dit voorstel. Spreker dacht by het voordragen van zyn voorstel dat hy het initiatief van dien maetregel genomen had; nauwkeurige inlichtingen echter hebben hem doen zien, dat dit initiatief reeds door de vlaemsche maetschappy voor Tael en Kunst | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||||||
genomen was. Spreker vraegt dat de raed dit initiatief navolge en een pensioen vrage voor de weduwe. Spreker wil niet in een grondig onderzoek treden van de titels der weduwe tot het bekomen van dit pensioen. Hy zal slechts de werken herinneren door den grooten volksdichter geschreven en die zyn geboorteland eeuwig tot roem zullen strekken. Hy maekt eenige opmerkingen over den toestand der weduwe van den gekenden dichter. De heer Peeters wil echter niet, zoo als de Tael en Kunst, een pensioen vragen voor de weduwe en kinderen, maer slechts voor de weduwe, die dan by middel van dit pensioen hare kinderen ondersteunen zouGa naar voetnoot1. Het voorstel wordt in aenmerking genomen en naer de bestendige deputatie verzonden.
Ten gevolge dezer gewigtige beraedslagingen, en willende een bewys harer dankbaerheid geven aen de provinciale Raedsheeren, die met zoo veel welsprekendheid, overtuiging en moed onze vlaemsche moedertael hebben verdedigd, heeft de maetschappy Voor Tael en Kunst te Antwerpen de volgende persoonen tot eereleden benoemd:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vertoogschriften aen Zyne Majesteit den Koning en aen de Kamer der Volksvertegenwoordigers, gezonden door de Maetschappy ter bevoordering van Nederduitsche Tael en Letterkunde te Antwerpen.Antwerpen, den 23 Mei 1850.ZYNER MAJESTEIT LEOPOLD I, KONING DER BELGEN.
Sire,
Het is met den diepsten eerbied dat de ondergeteekende, leden der Maetschappy ter bevoordering van Nederduitsche Tael en Letterkunde te Antwerpen, de gekende grootmoedigheid van hunnen beminden Vorst komen afsmeeken ten voordeele der weduwe en weezen van den overleden dichter Van Ryswyck, wiens werken en wiens naem door het vlaemsche volk zoo hoog geschat worden en bemind, dat dezelve in den vollen zin des woords een nationael eigendom geworden zyn. De weduwe Van Ryswyck is met hare vier minderjarige kinderen in eenen toestand die ondragelyk zou mogen genoemd worden zoo de dankbare bescherming der vlaemsche bevolking en der vlaemsche schryvers haer niet verzekerd bleve. Evenwel wat dezen onderstand geven kan is niet toereikend om de arme weezen van den betreurden dichter eene betamelyke opvoeding te verzekeren. Wy hebben gedacht, Sire, dat Uwe Majesteit met genoegen eene weldaed zou bewyzen aen het huisgezin van een man die oneindig veel heeft bygedragen tot de ontwikkeling eener nationale letterkunde in België. Sire, Uwe Majesteit gelieve der weduwe Th. Van Ryswyck en haren kinderen een welkdanig hulpgeld toe te staen; gansch Vlaemsch België zal met diepe dankbaerheid de milddadigheid van zynen doorluchtigen Koning toejuichen. Dit is, Sire, onze ootmoedige bede.
Sire,
Van Uwe Majesteit,
De gehoorzame en verkleefde Onderdanen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Antwerpen, den 25 Mei 1850.AEN DE KAMERS DER VOLKSVERTEGENWOORDIGERS TE BRUSSEL.
Myne heeren,
Wy ondergeteekende, leden der Maetschappy ter bevoordering van Nederduitsche Tael en Letterkunde, onder zinspreuk voor Tael en Kunst te Antwerpen, nemen de eerbiedige vryheid UE. te vertoonen wat volgt: Indien onze inlichtingen gegrond zyn zal de heer Minister van binnenlandsche Zaken in zyn ontwerp van budget UE. het noodige crediet vragen om het pensioen der weduwe van den dichter Weustenraad met frs 600 te verhoogen. Gewis het is een edelmoedig en lofbaer gedacht van wege den heer Minister UE. te aenzoeken om door deze hulpverleening te betuigen dat België na de dood van een man als Weustenraad zyne bezorgdheid uitstrekt tot over zyne weduwe en dus zyne nagedachtenis blyft eeren; ook twyfelen wy niet, Myne heeren, of UE. zult het gevraegde crediet gereedelyk toestaen. Maer, Myne heeren, wy denken te dezer gelegenheid by UE. eenen heiligen pligt te vervullen met uwe welwillendheid, de welwillendheid van het vaderland, in te roepen voorde nagelatene weduwe van een ander uitgelezen dichter wiens volksgeliefden naem voorwaer in de jaerboeken onzer letterkundige ontwikkeling zal aengeteekend blyven en by het nageslacht met eerbied zal worden genoemd. Wy bedoelen de weduwe van den dichter Th. Van Ryswyck. Onnoodig zal het wel zyn, Myne heeren, UE in het breede uit te leggen wat de overledene dichter was; en hoe zyne talryke schriften en werken in het vlaemsche gedeelte van België door de gansche bevolking worden gelezen en bemind. Degenen onder UE. die tot het nederduitsch gedeelte des lands behooren kunnen getuigen dat Van Ryswyck den naem van waren volksdichter by uitstek verdiende en gedurende zyne arbeidvolle loopbaen oneindig veel heeft bygebragt tot de opbouwing eener nationale letterkunde in België. Een uitstekend aengeboren vernuft straelt door in alle zyne werken; iedereen in Vlaemsch België roemt op zynen naem en zelfs van uit den vreemde is hem zeer dikwyls hulde gebragt. De vlaemsche volksdichter, Myne heeren, heeft by zyn overlyden eene weduwe en vier minderjarige weezen nagelaten, onvermogend en beroofd van alle andere middelen van bestaen, dan de bescherming welke het vlaemsche volk en de vlaemsche letterkundigen het zich ten pligt achten der weduwe van den genialen dichter te verleenen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Zouden wy te veel van de edelmoedigheid van België eischen met te vragen dat het vaderland door UE. eene blyk van bezorgdheid voor het lot der weezen des dichters geve? Zou Van Ryswyck de beminde en hooggeroemde volksdichter, deze bescherming niet voor zyne weduwe en weezen hebben verdiend van een Land dat zynen roem met zoo veel toejuiching heeft opgenomen? Ah, Myne heeren, wy laten het aen UE. over deze vragen te beantwoorden; en vertrouwen dat, ofschoon Van Ryswyck slechts in de tael van Vlaenderen geschreven heeft, de vertegenwoordigers van het overige gedeelte des lands niet weigeren zullen, hunne medewerking te leenen tot het plegen eener nationale weldaed en nog meer eener nationale regtvaerdigheid. Het verzoek dat wy eerbiediglyk tot UE. rigten is het volgende: Dat het UE. gelieve by gelegenheid der beraedslaging over het budget van binnenlandsche zaken, ter zelfder tyd met de verhooging van pensioen ten voordeele der weduwe Weustenraad, aen de weduwe Van Ryswyck een klein pensioen, al ware het slechts van 600 frs, toe te staen; en geviele het, dat de gevraegde hulp niet in dezen voortdurenden vorm kon worden verleend, dan ten minste, dat der weduwe Van Ryswyck een provisoir jaerlyksch hulpgeld worde toegestaen hetwelk haer toelate de weezen van den betreurden volksdichter eene opvoeding te geven die hunnen vader en België niet onwaerdig zy. Dit is, Myne heeren, onze ootmoedige bede.
Uwe gehoorzame en verkleefde dienaers.
(Volgen de namen der leden van de Maetschappy.) |
|