| |
| |
| |
Kunst- en letternieuws.
Pas vier jaren bestaet ons tydschrift en reeds voor de vierde mael verschynt hetzelve met rouwbanden.
In de laetste dagen van september werd te Amsterdam, ouder eenen toevloed van belangstellende kunstvrienden, op het St-Antonie-kerkhof, ter aerde besteld het stoffelyk overschot van eenen zeer verdienstelyken doch weinig bekenden beeldhouwer, J.F. Brouwenaar. Uit eene burgerfamilie te Vlissingen, in 1815 geboren, en na eene opvoeding te hebben genoten, die zich in niets van de gewoone opvoeding des volks onderscheidde, wist hy later, ook te midden der aenhoudende zorgen voor broodwinning, niet alleen het gebrekkige zyner eerste opleiding te vergoeden, maer ook zyne, als aengeboren zucht tot de beeldhouwkunst aen te kweeken. Zyn aenleg werd opgemerkt door eenen kunstvriend, die hem de gelegenheid verschafte zyn geliefkoosd kunstvak onder den heer Geefs, te Brussel, te beoefenen. Hy werd een voortreffelyk beeldhouwer, gelyk hy reeds een zeer goed dichter was. Brouwenaer leverde aen ons tydschrift eenige verdienstelyke bydragen, waeronder de vertaling van Byron's Manfred als een waer kunstjuweel schittert. Van Brussel kwam hy naer Amsterdam en was een dergenen, die dongen naer den grooten prys, door de Akademie van beeldende kunsten dier stad, in het vak der beeldhouwkunst uitgeloofd. Maer zyne verstandelyke vermogens waren te midden zyner zorgen en inspanning inmiddels ziekelyk aengedaen, en iets zonderlings werd door zyne vrienden in de houding des kunstenaers opgemerkt. Hy gal aenhoudend zyne vrees te kennen, den prys niet te zullen behalen, was gestadig ontevreden over hetgeen hy had voortgebragt, en herhaelde malen moest men zelfs zyne poogingen tot zelfmoord verydelen. Hy was geheel krankzinnig geworden.
En evenwel, hoe ydel was zyne bezorgdheid, hoe ongegrond zyne ontevredenheid over zich zelven! Die zoo gewenschte groote prys, dat doel van 's kunstenaers angstig en aenhoudend streven, werd door hem behaeld! De beoordeelaren hadden zyn werk voor het beste gekeurd! Men had nog de flauwe hoop, dat die blyde tyding eenen gunstigen invloed op den ongelukkige zoude hebben, doch hy ontving haer koud en ongevoelig. Zyn verstand was uitgedoofd en eenige dagen daerna gaf hy den geest.
Gelyk wy reeds zeiden, een groote toevloed van kunstvrienden, de leden der Akademie van beeldende kunsten, kommissien uit de rederykers, volgden het stoffelyke overblyfsel naer zyne rustplaets en hoorden met aendoening en weemoed de rede, welke de heer D.D. Buchler, alsmede de dichtregelen, welke de heer J. Lennep over het geopende graf uitspraken.
In Brouwenaar verliest het Taelverbond, eenen yverigen medewerker; de letterkunde, eenen moedigen stryder voor de heilige volkszaek; en Nederland, eenen veel belovenden kunstenaer.
| |
| |
- Zoo als wy het in eene onzer vroegere afleveringen hebben aengekondigd, werd de eerste zitting van het Nederlandsch Letterkundig Congres op zondag 26 oogst laestleden, ten tien ure, in eene der zalen der hooge school te Gent, geopend. Na dat de maetschappy Orpheus, een choorzang uitgevoerd had, sprak de heer Snellaert, voorzitter der uitvoerende kommissie eene inleidingsrede uit tot nadere ontwikkeling van het reeds bekende doel; waerna eene tweede choorzang door de maetschappy Orpheus uitgevoerd werd. Vervolgens beklom de dichter Van Duyse het spreekgestoelte, las een schoon en kernvol gedicht op de plegtigheid toegepast, waerna op voorstel der uitvoerende kommissie, tot het samenstellen van een vast bureel overgegaen werd. Werden gekozen de heeren Des Armorie-Van der Hoeven, hofpredikant, professor en sekretaris van het koninglyk nederlandsch instituet, te Amsterdam, als voorzitter; Schreuder, inspecteur der scholen in het hertogdom Limburg, en kanonik J. David, hoogleeraer by de katholyke hooge school, te Leuven, als onder-voorzitters; Alberdingk Thym, letterkundige te Amsterdam, en jonkheer Ph. Blommaert, letterkundige en lid der aftredende kommissie, te Gent, als sekretarissen.
De heer Des Armorie-Van der Hoeven, aenvaerd in eene welsprekende redevoering het voorzitterschap.
Verscheidene Noord-Nederlandsche letterkundigen geven schriftelyk kennis, dat voorvallen, van hunnen wil niet afhangende, hen verhinderen het Congres bytewoonen.
De eerst ingeschrevene redenaer, welke het spreekgestoelte betrad, was de heer De Jager, van Rotterdam. In de diep doordachte verhandeling welke hy met verwonderlyke zuiverheid van uitspraek voorlas, deed hy vooral zien hoeveel belang er voor den bloei der nederlandsche tael in de samenwerking van Zuid- en Noord-Nederlandsche letterkundigen gelegen is.
Na deze opmerkenswaerdige redevoering, werd om één ure namiddag, de eerste zitting opgeheven.
Des anderendaegs, ten tien ure des voormiddags, werd de tweede zitting geopend. In vervanging van professor Bormans, welke reeds vertrokken was, nam professor David het woord en las eene uitmuntende verhandeling over het onderscheid tusschen de gesprokene en geschrevene tael.
Vervolgens deed de wel eerwaerde heer De Haerne, volksvertegenwoordiger, opmerken, dat men wel eene letterkundige vereeniging tusschen de beide landen mogt bewerken, maer men vooral zorg behoefde te dragen de onafhangelykheid der beide gedeelten van Nederland niet te schenden. Prof. Verspreeuwen, van Antwerpen, antwoordde op eenige der overige byzonderheden der redevoering en stelde de noodzakelykheid eener hervorming in het onderwys van het nederduitsch, voor oogen. De vergadering stelde voor eene kommissie te benoemen ten einde dit onderwerp verder te onderzoeken doch hier aen werd geen gevolg gegeven.
Thans was de beurt aen den heer Sleeckx, van Brussel. In zyne gansch politische redevoering haelde de spreker de persoonlyke oneenigheid tusschen eenige letterkundigen bestaende aen, iets dat het misnoegen van verscheidene leden van het congres opwekte, welke zy genoegzaem door menigvuldige luide
| |
| |
onderbrekingen deden kennen. Na dat men den heer Sleeckx het woord ontnomen had, werd het hem echter, op aenmerking van den heer Jottrand van Brussel, toegelaten zyne onderbrokene redevoering voort te zetten.
Na eene korte woordenwisseling tusschen de heeren Sleeckx en Van Duyse voerde de heer Willems, professor der nederduitsche tael in het kollegie te Doornik het woord, waerna de dichter Jan Van Beers, van Antwerpen, een merkwaerdig gedicht uit de volkszeden getrokken, voorlas. Hiermede liep de zitting ten einde.
De heer Jottrand, advokaet en letterkundige te Brussel, opende den 28n op hetzelfde uer als de vorige dagen de derde zitting, met eene redevoering waerin hy byzonder de regten onzer moedertael onder de vroegere landsregeringen uiteen zette en waerin hy tevens de middelen aenwees, om ten huidigen dage onze regten te dien aenzien te doen gelden. Ofschoon Wael van geboorte, bediende de heer Jottrand zich desniettemin van de nederduitsche tael en dit met eene duidelykheid en regelmatigheid welke al de aenwezigen verraste.
Vervolgens las de heer Casterman, van Doornik, in name van zynen stadgenoot Olivier, eene verhandeling in de fransche tael, waerin hy de noodzakelykheid betoogde, ten einde de nationaliteit van elken volkstam te bewaren, in België de letterkunde te beoefenen van de verschillende talen welke er gesproken werden.
De redevoering die vervolgens door den heer De Jonghe, professor by het Atheneum te Brugge, werd gelezen, strekte om de vergadering voortestellen eene commissie van leeraren te benoemen, belast met de uitgave van een tydschrift voor doel hebbende het onderwerp der nederduitsche tael; na eene woordenwisseling waeraen de heeren Ecrevisse, Casterman, Alberdingk Thym en Schreuder deel namen, werd er besloten dat dergelyke benoeming buiten het bestek van het congres viel.
De heer Gerth Van Wyk, van Wyk-by-Duurstede, droeg het ontwerp voor eene algemeene nederlandsche spraekkunst, eene verkorting van hetzelve werk tot schoolboek gebruikelyk, alsook een nederlandsch woordenboek, zoo als het Dictionnaire de l'Académie, uittegeven. Na eene tusschenpooze van omtrent eene halve ure, werd dit voorstel ter beraedslaging gelegd. Het grondbeginsel der uitgave eener spraekkunst werd niet aengenomen; maer de uitgave van een algemeen nederlandsch woordenboek, zonder het Dictionnaire de l'Académie nogtans slaefs te volgen, werd integendeel besloten. De heeren Des Armorie-Van der Hoeven, Alberdingk Thym, Halbertsma, Snellaert, Van Duyse, Cracco en David werden gekozen om een ontwerp samentestellen, voorgedragen by een tweede congres.
De heeren Van de Putte en Polak, hadden zich laten opschryven om over den boekhandel te spreken, doch daer zy afwezig waren, namen de heeren Suringar en Sleijers-Van Leeuwarden over dit ontwerp het woord en beklaegden zich over het nadrukken van noord-nederlandsche werken in België. De heer Snellaert antwoordde hierop dat de duerte der noord-nederlandsche boeken alleen de schuld is, dat deze in België nagedrukt worden. Na eene vrylange beraedslaging
| |
| |
namens den heer Dellecourt, van Brussel, waerin de heeren Van Duyse, Schreuder en Jottrand, deel namen, werd er eene kommissie benoemd, om de noodige maetregelen in het werk te stellen, ten einde in Zuid- en Noord-Nederland het kopyregt wederkeerig te doen eerbiedigen. Deze kommissie bestaet uit de heeren Baron Jules de St-Genois, Snellaert, Suringar en Dellecourt.
De heer Ecrevisse sprak eene redevoering voor de vuist uit, voor onderwerp hebbende de ontwikkeling der letterkunde in de zuid-oostelyke provincien, onder het koningryk der Nederlanden.
In deze zitting las de heer Nolet De Brauwere-van Steeland, van Brussel, een gedeelte van een dichtstuk, getiteld: De Storm, en den heer Ter Haar, predikant te Amsterdam, een voortreffelyke lierzang, voor titel dragende: De 25 Juny 1848.
Des anderen daegs, 29, nam de heer Kesteloot, rustend hoogleeraer te Gent. by het openen der zitting het woord, en zegde, dat, sedert het staken der vergaderingen der Maetschappy van nederlandsche tael- en letterkunde, met zinspreuk: Regat prudentia vires, in 1830, de archieven dezer Maetschappy door den heer Leo D'hulster, leeraer by het Athenaeum te Gent en geheimschryver der Maetschappy, in bewaring waren gebleven. Dat echter na het overlyden des geheimschryvers, hem deze stukken waren ter hand gesteld geworden en hy op het gedacht gekomen was, die, in een openbaer gesticht in zekere bewaring te stellen.
Na beraedslaging werd er beslist, dat professor Kesteloot deze stukken, den heer Van Duyse, stadsarchivarius, zou overhandigen, om door dezes zorg in het archief te worden nedergelegd.
Vervolgens las de wel eerwaerde heer Cracco, professor der poësis in het kollegie van Kortryk, een gedeelte zyner vertaling der Ilias van Homerus.
De heer Buddingh, van Delft, had zich laten opschryven om over Jacob van Maerlant als Zuid-Hollander, te zullen spreken; daer hy echter afwezig was, besteeg de heer Ter Haar het spreekgestoelte en deed door zyne aenmerkingen kennen, hoe weinig belang er in gelegen ligt, te weten of Van Maerlant Zuid- of Noord-Nederlander was, daer hy des al niet te min de vader der algemeene nederduitsche letterkundigen is. De heer Des Armorie-Van der Hoeven, vereenigde zich, als lid, met dit gevoelen en de vergadering besloot de verhandeling van den heer Buddingh, niet op te nemen in den uit te geven bundel, der in het congres voorgedragene en ingezondene stukken.
De heer F. Rens las in name van den heer P.J. De Deyn, van Ninove, welke door een onvoorzien voorval verhinderd was het congres by te woonen, eene redevoering over het doel dat de nederduitsche schryver, zich inzonderheid by ons, voorstellen moet. De schryver beweerde onderandere, dat de eenvoudigheid te veel uit het oog verloren wordt.
Vervolgens las de heer Eug. Zetternam, van Antwerpen, eene redevoering, strekkende tot de inrigten van een persoonelyk verbond, tusschen al de dorpen van vlaemsch België, onder de leiding van een oppermachtig bestuer, dat over de gelden zou beschikken en de rigting zou geven, zoowel in politische als in letterkundige zaken.
| |
| |
Daer de heer Van Halmael, van Leeuwarden, niet aenwezig was, las de heer Snellaert in naem diens schryvers eenige gegronde aenmerkingen over het tooneel, en beval onder anderen de toekenning van premiën, voor de best geschrevene tooneelstukken. Ook de heer K. Ondereet, letter- en tooneelkundige te Gent, sprak met kracht over hetzelve onderwerp.
Na dat de heer Alberdingk Thym, een treffend en gevoelvol vaerwel gelezen had, bedankte de voorzitter de vergadering en drukte in warme bewoordingen den wensch uit, het Congres, in Amsterdam eenmael vernieuwd te zien.
Vervolgens bragt de dichter Van Duyse, in name der vergadering den heere Des Armorie-Van der Hoeven, wel verdiende hulde toe; waerna de leden van het Congres, onder luide toejuichingen en het hart vervuld met zelfvoldoening, de zael der hooge school verlieten.
- Op maendag 27 oogst, greep op St-Amandsberg, te Gent, de plegtige inhuldiging van het gedenkteeken, den diep betreurden dichter Ledeganck toegewyd, plaets.
De talryke stoet, welke zich om dry ure voor het stadhuis vergaderde was samengesteld, uit: de kommissie ter oprigting van het gedenkteeken; de leden van het Nederlandsch Letterkundig Congres; de Maetschappy der Fanfaren; de zangmaetschappyen Orpheus en De Keyssersgenootschap; de maetschappy van vlaemsche letteroefening: de Tael is gansch het volk; het Vlaemsch gezelschap; de tooneelmaetschappyen der Fonteinisten, en Broedermin, Taelyver en Vorstentrouw.
Na dat de zanggenootschappen op de plaets zelve, waer den ontslapen dichter, die zoo veel luister aen de vaderlandsche letterkunde bygebragt heeft, rust, werden er door zyne kunst en ambtgenooten een twaelftal doelmatige redevoeringen en gedichten gelezen, waer in de dierbare afgestorven broeder na verdiensten gehuldigd werd.
Het gedenkteeken bestaet uit een halfverheven beeldwerk, België voorstellende, het verlies van haren dichter betreurende, op den Leeuw gezeten en het afbeeldsel des dichters houdende. Tusschen den regter arm staet de pylbundel, de zinspreuk onzes lands: Eendragt maekt magt, voorstellende. Eene eiken kroon omkranst het hoofd van België. Op den achtergrond staet eene oude Bardenlier, waervan de snaren gebroken zyn en aen welke eene kroon van onsterflyke bloemen hangt. Daer boven schittert eene star, zinspelende op de vereeuwiging der ziel van den gevoelvollen dichter. - Op het voetstuk leest men het volgende opschrift:
Den dichter
C.L. Ledeganck
Geboren te Eecloo, den 9.n November 1805;
overleden te Gent, den 19.n Maert 1847.
Zyn stof rust Hier; zyn naem leeft voort in vlaemsche zangen.
Het gedenkteeken, uit blauwen steen gehouwen, is een waer kunstgewrocht, dat den naem van den jeugdigen doch talentvollen beeldhouwer J. Van Arendonck, van Antwerpen waerdig is en zynen roem zal helpen vergrooten.
| |
| |
- Er is te Zomergem eene Vlaemsche Tooneelmaetschappy tot stand gekomen, onder den naem van: Genootschap der jonge Taelminnaren. De bestuerleden daervan zyn: Karel Siffer, oud 15 jaren, voorzitter; Honoré Van den Berghe en Adolf Van Leene, beiden 14 jaren oud, ondervoorzitters, en Polidoor Dobbelaere, een twaelfjarige knaep, geheimschryver. Dit is het klaerste bewys dat men geven kan om te toonen hoezeer de Vlaemsche kwestie in het volk wortel schiet. In de jeugd ligt de groote toekomst onzer heilige zaek.
(Moedertael).
- Op zaterdag 15 september, deed het aftredend bestuer van het Nederduitsch Taelverbond, bestaende voor dit jaer, uit drie leden van elk der te Antwerpen gevestigde, verbondene Maetschappyen, verslag der werkzaemheden, gedurende het afgeloopene jaer. Volgens het reglement stelde de aentredende gentsche kommissie, drie ontwerpen van prysvragen voor, om in 1850, ter beantwoording te worden uitgeschreven. De voorkeur gegevene prysvraeg, is: een burgerlyk tooneelspel. Des anderendaegs werd de algemeene zitting in den schouwburg van Verscheidenheden gehouden. Redevoeringen en gedichten werden door verschillende letterkundigen en tooneeloefenaren voorgelezen en doelmatig door choorzang en muziek afgewisseld. De tooneel-maetschappyen: Jong en Leerzuchtig en de Hoop, reikten ook in deze zitting de door haer bekroonde maetschappyen en byzondere kunstoefenaren, de in de wedstryden door haer uitgeschrevene eermetalen uit. Na de plegtigheid had een banket plaets, waeraen letter-, tooneel- en toonkundigen deel namen.
- Men meldt ons uit Amsterdam dat het Kort begrip eener geschiedenis der nederduitsche letterkunde, door F.A. Snellaert, in het Gymnasium, te Leeuwarden, als handboek is aengenomen. Hebben wy het niet mis, dan is dit het eerste werk van een vlaemschen schryver, waeraen in Noord-Nederland dergelyke onderscheiding te beurt valt.
(Eendragt,)
- Men weet dat het staetsbestuer tot dus verre de nederduitsche tael niet waerdig geacht heeft, om met de fransche in het strydperk te treden, ten einde woorden op te leveren voor de Cantate, welke in muziek moet gebragt worden door de jonge toonkundigen, die naer den lauwer des staets dingen. Men weet dat men zich vruchteloos tegen dit nepotismus, ten voordeele der franco-belgische poëten, heeft verzet; maer wat men minder weet, is, dat zeker poëtaster, met name Joseph Gaucet, schryver van Soeur et Frère en van Fougères, (Liège, 1842), de eer bekomen heeft, ter gemelde gelegenheid, om Le songe du jeune Scipion, bekroond te worden. Wy bepalen ons tot het afschryven van de vier eerste verzen, die door een zedig vrouwenchoor aengeheven worden:
Vive l'amour et la folie,
Sans eux point de plaisirs réels,
Par l'excès même de la vie,
Méritons des jours éternels.
Nog willen wy hier byvoegen de regelen, die wy in een brusselsch blad ontmoet hebben, over die karamellen-morael: - Wy zyn blyde, dat geen vlaemsch dichter zulke eer verdient heeft. Het is inderdaed beter, dat de fransch-belgische
| |
| |
schryvers alleen tot het behalen zulker gouden medaillen toegelaten worden. Wy hoorden een braven waelschen huisvader zeggen, dat de Akademie het stuk had moeten verscheuren, in plaets van het te bekroonen. Die goede man was verontwaerdigd, dat zondag in de Augustynenkerk dat schandelyk gewrocht aen iedereen uitgedeeld werd, en aldus ook zyner dochter in de hand viel. - Zoude in het tydstip der boontjes het brein der beoordeelaers niet in revolutie met het gezond verstand gekomen zyn?
(Eendragt.)
- Door het staetsbestuer is eene som van zes honderd franken en een vergulde zilveren eerepenning uitgeloofd, aen den schryver der beste grondleggende verhandeling op de kweeking der eetbare tuinvruchten, de fruitboomen daer onder niet begrepen. Deze verhandeling uitsluitend onder een belgisch oogpunt geschreven, en vervattende de natuerlyke en gedwongen kweekingen, zal niet meer dan 300 bladzyden van het formaet der landbouw bibliotheek mogen beslaen; zy zal in het fransch of in het nederduitsch mogen worden opgesteld. De handschriften zullen, voor 1 april 1850, aen den heer Minister van binnenlandsche zaken worden gezonden en eene zinspreuk dragen, welke op een daerby gevoegd verzegeld briefje zal worden herhaeld en den naem des schryvers moet vervatten. Het bekroonde werk blyft het eigendom van het staetsbestuer, dat er naer welgevallen zal mogen over beschikken. De overige werken zullen aen de schryvers, op aenduiding hunner zinspreuk, worden wedergegeven.
- Dezer dagen heeft zich te Brussel een comiteit gevormd, ten einde, by het openen der Kamers een rekwest in gereedheid te maken, waerin al de grieven van het vlaemsch sprekende gedeelte der natie, zullen blootgelegd worden. De kommissie van dit comiteit, samengesteld uit de heeren J.M. Dautzenberg, E.E. Van Driessche en M. Vandervoort, om dit doel des te beter te kunnen bereiken, heeft aen alle maetschappyen en letterkundigen, zonder onderscheid, eenen omzendbrief doen geworden, waerin zy de overige steden en dorpen van vlaemsch België, op zyn dringendst aenmaent, dergelyke comiteiten in haer midden opterichten, om aldus des te gemakkelyker een algemeen petitionnement te kunnen bewerkstelligen.
Men schryve vrachtvry: Groenstraet, 51, voorstede Schaerbeek, by de Keulsche poort, te Brussel.
- Een koninglyk besluit heeft onzen verdienstelyken medewerker, den dichter Jan Van Beers, adjunct-bibliothecaris der stad Antwerpen, tot professor by 's ryks normael school, te Lier, benoemd.
| |
Verschenen Werken.
Te Antwerpen by Jos. Van Ishoven: Voor 't Volk, volksverhalen door P.F. Van Kerckhoven. 6e stuk, inhoudende: 1o Ware vrienden; 2o Snoevery is geene liefde; 3o Godsregt. Alsnog 1e stuk, 2e deel, inhoudende: Hans de
| |
| |
Boschwachter, en 2e stuk, 2e deel, inhoudende: 1o Isaac de Jood; 2o Twee wooningen; 3o In alles voorzichtig; 4o Blyf by uw soort. Prys 25 centimen voor elke aflevering.
- By denzelfden, alsook by J.B.K. Verstrepen: Brouwers gevangenis op het kasteel van Antwerpen, blyspel met zang door wylen Mathys Van Bree, in zyn leven directeur der koninglyke Akademie van schoone kunsten te Antwerpen, enz., uitgegeven en gewyzigd door Emm. Rosseels. Prys: fr. 1-25.
- By P.-E. Janssens: Eene wandeling in de expositie van 1849, door Jan Van Ryswyck. Prys 50 centimen.
- By G. Van Merlen: Het derde en vierde stuk van het Ve deel der Geschiedenis van Antwerpen, door de heeren Mertens en Torfs. Deze afleveringen maken het Ve deel van dit belangryk werk volledig.
- By denzelfden: Aenhangsel der Geschiedenis van Antwerpen. De uitgebreidheid van eenige belangryke Bylagen de opstellers niet toelatende allen by elk boekdeel, waertoe zy behooren, in te voegen, zoo als zy by de vier eerste deelen van hun werk deden, en voorziende dat dit by de volgende nog het geval zal zyn, hebben zy het gedacht opgevat, die stukken onder den titel van Aenhangsel te vereenigen, om achter het laetste deel te worden gevoegd.
- Te Brussel, by J.A. Greuse: Nederduitsch-Fransch Woordenboek, door Sleeckx en Vande Velde, met de medewerking van een genootschap onderwyzers en letterkundigen. 2e en 3e aflevering.
- Te Gent by Snoeck-Ducaju en zoon; Nederduitsche spraekkunst voor eerst beginnenden, door N. Anslyn, N.Z. belgiesche uitgaef.
- By de gebroeders Michiels: Verzameling der beste dichtwerken, opgesteld voor en ter gelegenheid van den pryskamp die plaets heeft gehad, te Iseghem. den 12 Oogst 1849, uitgegeven door het genootschap, onder kenspreuk: Tael en kunst, te Iseghem. Prys 50 centimen.
- Te Leuven by Van Linthout en Vandenzande: Waerom wy onze moedertael vóór alle andere talen moeten beoefenen, redevoering uitgesproken ter gelegenheid van het feest ter eere van Matheus de Layens, gevierd door de leuvensche Rederykkamer de Roos, op 1 October 1848, door Jacobus Van Bel, bestuerlid dezer maetschappy en van het tael- en tooneelkundig genootschap: de Eikel. - 10 blz. in-8o.
- Te Kortryk by Jaspin: De Werkman, tooneelspel in 5 bedryven, het fransch van Frédéric Soulié vry gevolgd, door Karel Jaspin, voorzitter van het Genootschap van vlaemsche tooneeloefening, te Kortryk.
- Te St-Nicolaes, by E.-J. Landrien-Fovel: Gedichten en uitgalmingen, bekroonde en onbekroonde lettervruchte ingezonden ten plegtigen wedstryde van dicht-en letterkunde, door de aloude maetschappy: De Goudbloem, te St-Nicolaes, met deelneming van 's lands bestier, op zondag 18 en maendag 19 february 1849 beroepen en door menigvuldige schryvers beantwoord. Een boekdeel in-8o van 208 bladz. Prys: fr. 1-50.
| |
| |
| |
Aengekondigde Werken.
Te Antwerpen, by Aug. Jans, Kaesstraet: Don Juan, dramatische trilogie, door Hendrickx.
Het prospectus luidt:
By de opgave van dezen titel zullen sommigen welligt veronderstellen dat wy den Don Juan der legende, dit alombekende toonbeeld van het middeneeuwsch Materialismus, in dit ons aengekondigde dichtstuk, ten tooneele hebben gevoerd. Zulks is echter niet gansch aldus. Hebben wy inderdaed in dien naem de verpersoonlyking opgesloten dier zelfde theoriën, eens door Byron en Mozart in hunne beide meesterstukken vereeuwigd, deden wy zulks toch niet uitsluitelyk. En dit wel ten gevolge van eene bemerking, door ons gemaekt, telkenmale dat wy met die overheerlyke gewrochten in nadere kennis traden. Trouwens, het kwam ons dan onwederlegbaer voor dat die nooitberekenende en immerjuichende loszinnigheid, welke hoofdzakelyk Don Juan's karakter kenschetst, toch niet anders kon wezen dan het eigendom van eene ziel, in welke de verbastering den schat der ingeboren gaven niet geheel verspillen kon. Namen wy zulks aen, - en bewyzen op de natuer gegrond vergden hier onze instemming, - zoo bevonden wy ons dan ook tegenover deze gevolgtrekking: dat de hoogzuivere begrippen der aengeboren onschuld, in de onedele wangevoelens dier latere verdorvenheid niet konden vervallen, vooraleer zy door eene reeks overgangsgedachten, als eene langzame en voorbereidende hervorming hadden ondergaen.
Nu, het zyn die overgangsgedachten die wy in Don Juan hebben beproefd te persoonlyken, vóor wy dezen vooruitbragten als vertolker van het epicurisch systema der legende.
Dit gezegde geeft den lezer in eens den leidraed in de hand van geheel ons werk. Reeds mogt men het gissen: drie deelen of tydvakken zal hetzelve beslaen. Het eerste gedeelte, der uitsluitelyke voorstelling gewyd van dien sceptieken zieletoestand, die in welgeboren harten immer de overweldiging voorafgaet van het praktisch Sensualismus, vertoont Don Juan, dien stryd leverende tusschen Gevoel en Rede, Geloof en Loochening, helaes! ten huidigen dage byzonder, in zoo vele zielen gestreden. - Het tweede bevat de voortzetting van dien kamp, de zegeprael van den twyfelgeest op het hart van den held en het dagen der noodlottige gevolgen, welke die zegeprael voor dezen met zich sleept: doch dit alles te midden van het stormen zyner driften die, in het eerste gedeelte, door den twyfel in dwang gehouden, nu in de loochening aller hoogere waerheid, eene verdelgende teugelloosheid hebben gevonden. - Eindelyk, het derde en laetste tydvak stelt de hoofdpersoonaedje voor in den vollen drang der plagen uit zyne vorige dwalingen geteeld, zich het afgebeulde hart en brein poogende te verkwikken aen de zuivere liefdebronnen der Evangelische zedeleer.
Het bestek van een prospectus laet ons niet toe den vereischten uitleg over onzen zoo veel omvattenden arbeid te geven. Daer echter ons nog iets over wending en vorm blyft te gewagen, zy de volgende aenstipping ten slotte genoegzaem.
| |
| |
Zoo als het uit het vorige blyken mogt, zyn de verschillige deelen dezer Trilogie innig aen elkander verbonden. De drie dichtstukken die het werk uitmaken zyn éen in de moedergedachte die hen voortbragt, en éen in de intrigue die hen nauwer en tastbaer verbindt. Om kunstmatige redenen nogtans, is de leiding dier eenheid dermate geschikt, dat elke afdeeling een op zichzelven staende Drama vormen mag, hoewel toch de echte en eenige ontknooping slechts plaets grype op het einde, van het laetste stuk.
Zulks voor het plan van ons gedicht. Wat er nu vorm en uitdrukking van betreft, gelieve men aen te merken dat wy steeds onder de bewerkinking het oog gericht hielden op deze waerheid: dat de wyste grondregelen immer onder bekoorlyken tooi moeten voorgedragen worden, willen zy in het hart der menschen toegang vinden. 't Is daerom dat wy de leering als van zelve uit de geheurtenissen hebben laten voortvloeijen, - en daerom dan ook dat wy vermeenen onzen landgenooten eene zoo aentrekkelyke als weldoende lezing aen te bieden.
Het vriendelyk onthael welk onze voorgaende werken te beurt viel, laet ons hopen dat het publiek ons ditmael even goedwillig in onze zoo ernstige pooging ondersteunen zal. Door deze hoop aengemoedigd, zullen wy met vertrouwen het toegevend oordeel onzer lezers te gemoet zien.
Voorwaerden der inschryving. - Don Juan zal bestaen uit drie deelen, elk van ongeveer 100 à 125 bladzyden groot in-8o. De drie deelen zullen èlk afzonderlyk en zoo spoedig mogelyk na elkander verschynen. De prys is vastgesteld op 20 centimen per vel druks of 16 bladzyden, en de betaling zal geschieden by de aflevering van ieder deel. Na de sluiting der inteekening zal de prys aenmerkelyk verhoogd worden. - Men schryft in: te Antwerpen, by Aug. Jans; te Gent, by H. Hoste, veldstraet, en verder by de voornaemste boekhandelaren des ryks.
By J.P. Van Dieren en Cle: Twee Dramas, door Lodewyk Gerrits; 1o Menschenliefde; 2o Tanchelm, de Antwerpsche Ketter. Een boekdeel in-8o van ruim 150 bladzyden. - Prys: fr. 1-50.
- By J.B.K. Verstrepen, binnenstad (Cité), en Jos. Van Ishoven, Markgravestraet: De Koning of zyn Broêr! blyspel met zang in één bedryf, door Emm. Rosseels. - Prys der inschryving: fr. 00-75; buiten de inschryving: fr. 1-00.
- Arnold en Clara van Aelst, of de dry slagtoffers van Simoen Scoutheet van Vergey, historisch zedelyk tafereel uit de elfde eeuw, door F.J. Bataille. Een boekdeel van ongeveer 125 bladzyden, tegen den prys van: fr. 1-00. - Men schryft in ten bureele der Gazette van Geeraerdsbergen.
- Te Gent, by Gevaert: Vier groote manschooren, voor vier mansstemmen, geschikt voor concoursstukken, met vlaemsche en fransche woorden, door Jos. Mengal, director van Stadstoonkunstbewaerschool, enz., te Gent. Een boekdeel van 40 à 50 bladzyden in-8o. - Prys: fr. 4.
|
|