Het Taelverbond. Jaargang 3
(1847)– [tijdschrift] Taelverbond. Letterkundig Tydschrift, Het– AuteursrechtvrijKunst- en letternieuws.Op 4en juny laestleden, werd de inhuldiging van het gedenkteeken te nagedachtenis van Willems te Bouchout opgerigt, plegtig gevierd. Eene ontel bare menigte was reeds vroeg van de omliggende steden en gemeenten der waerts gestroomd, en ten vyf ure werd de stoet, voor de herberg dee Gouden Leeuw, samengesteld. Hy bestond uit de leden der antwerpschn rederykkamer de Olyftak, en de zangmaetschappy de Scheldezonen, voorafgegaen van de harmonie van Bouchout en gesloten door den heer gouverneur der provincie, den heer burgemeester en andere aenzienlyke persoonen der stad Antwerpen, waerby zich professor Serrure en de letterkundigen Rens en Van Duyse, als afgevaerdigden der maetschappyen te Gent, hadden gevoegd. Na met moeite zich eenen weg door de samengepakte volksmassa gebaend te hebben, kwam deze stoet op het kerkhof, waer de plegtigheid plaets grypen zou. Doch hier werd het welhaest onmogelyk iets te verrigten. Daer er geene genoegzame maetregelen genomen waren om den drang der menigte te beteugelen, was welhaest alles zoodanig rondom het gedenkteeken opeengepakt, dat het onmogelyk werd eenig gedeelte van het programma uit te voeren. Er werd dus besloten dat de stoet naer het lokael der Bouchoutsche Harmonie zou terugkeeren en de zangen en redevoeringen aldaer zouden worden uitgevoerd. Zulks greep dan ook werkelyk plaets. Prof. Verspreeuwen, eerste voorzitter van de Olyftak, de heer Van Kerckhoven, secretaris, lazen hunne aenspraek, de heer Edouard Terbruggen, tweede voorzitter, een dichtstuk, en de Scheldezonen voerden eenige chooren uit. Dan begaf men zich op nieuw naer het kerkhof om tot de ontblooting van het gedenkteeken over te gaen. Daer er intusschen eene duchtige regenvlaeg zich met het spel was komen bemoeijen, was het volksgedrang merkelyk verminderd geworden, en dus werd het der commissie zeer gemakkelyk tot het monument te naderen. Het nydig doek ging dan ten laetste omhoog; nog eenige chooren werden uitgevoerd, de heer Van Duyse improviseerde nog eene kleine redevoering, en daermede was het feest te Bouchout afgeloopen. - Het gedenkteeken | ||||||
[pagina 609]
| ||||||
draegt ten opschrifte: Ter zalige gedachtenis van J.F. Willems, vermaerd historieschryver en letterkundige, geboren te Bouchout op 11 maert 1793, overleden te Gent, op 14 juny 1846. R.I.P. Het gedenkteeken dat wy aen den bytel van onzen jeugdigen stadgenoot, den heer J. Van Arendonk verschuldigd zyn, bestaet uit een praelgraf, voor voetstuk dienende aen een gebeeldhouwde groep, waervan wy de beschryving in weinige woorden gaen geven: ter linker zyde, op eenen zuil, ziet men het borstbeeld van Willems, wiens breed voorhoofd en wyde schedel by den eersten oogslag de magt der denkingskracht en des verstands laet raden; ter regter zyde, de Geest der dichtkunst, onder vorm eens engels, zich buigende over de beeldtenis van den betreurden man, beweent het verlies van zulk uitstekend vernuft; en, hem met zyne breede vleugelen omvangende, schynt hy hem de onsterfelykheid te willen verzekeren. Aen den voet des engels rust de ontspannen harpe des dichters nevens eene kroon van onvergankelyke bloemen. De titels der byzonderste werken van J.F. Willems zyn gesneden op eene rolle die der linker hand des engels ontsnapt. Dit gedenkstuk, waervan de maet iets meer dan levensgrootte schynt te zyn, is, zoo als men ziet, uiterst eenvoudig van samenstel; maer het is bovenal aen deze eenvoudigheid dat het werk van den heer Van Arendonk, even als elke monumentale beeldhouwery, zyne grootste verdienste ontleent. De groep in haer geheel beschouwd en beoordeeld ten aenzien heurer bestemming, kan men niet ontkennen dat zy, als vinding en bewerking, eene merkwaerdige juistheid en meer dan gewoone schoonheden aenbiedt. Inderdaed, niets kan meer het gevoel van treurnis en stille godsvrucht opwekken dan de houding en uitdrukking des engels; alles in dit gedenkstuk ademt eene diepe droefheid, gelenigd door de hoop op eene hoogere bestemming des menschen. Wat ieder kenner den heer Van Arendonck, als eene hooge verdienste, ontwyfelbaer zal toerekenen, is dat hy, met zoo weinig bywerk, en zonder anders aen eenig vereischte der kunst te kort te blyven, aen deze groep al de breedte van beteekenis en uitdrukking heeft weten te geven, welke zyn onderwerp hem toeliet te bereiken. Deze wysheid van samenstel, by de volheid van gevoel en de magt van uitvoering, is iets dat den jongen beeldhouwer groote eer aendoet en veel hoop voor zyne toekomst doet ontstaen. Gewis, met de beperktheid der middelen over welke de kunstenaer hier beschikken kon, ware het onmogelyk voor eenieder, van een zoo nederig gedenkstuk een gedenkstuk te maken dat meer dan dit volledig zou zyn onder alle opzichten. Aengaende de stoffelyke uitvoering van de groep, mag men met volle overtuiging zeggen, dat deze insgelyks ten voordeele van den jongen beeldhouwer getuigt. De lynen zyn vloeijend en zuiver, de teekening is juist en met kunde berekend op den aert der aengewende stoffe; de draperyen zyn bovenal merkweerdig om de zwierigheid en de natuerlyke schikking der vormen. In name aller vrienden onzer vlaemsche beweging en in name aller kunstkenners, bedanken wy den heer Van Arendonk voor het gewrocht dat de nagedachtenis van den vader onzer jonge letterkunde zoo waerdig in zyne geboorteplaets vereeuwigen moet.
- Men weet dat ter gelegenheid der Gentsche Kermis het vierhonderdjarig jubelfeest der Fonteinisten en de inhuldiging des gedenkzuils op het graf van Willems moesten gevierd worden. Wy laten hier een kort verslag volgen van de feestelykheden welke te dier gelegenheid plaets gegrepen hebben: Op Zondag 25 Juny, des achtermiddags, begonnen de plegtigheden met een feestival voor vlaemschen choorzang, uitgevoerd in het paleis der Hoogeschool, en ingerigt door de heeren Serrure, Van Duyse en Thys. Niet min dan zeven gemeente- en acht stadsmaetschappyen hadden aen dien kunstoproep voldaen, namelyk voor de gemeente Destelbergen: Gossec; voor Drongen: Yver en Broedermin; voor Meulestede: de Eendragt; voor Baerle: 't Zanggenootschap; voor | ||||||
[pagina 610]
| ||||||
Ledeberg: de Eendragt; voor St-Denys-Westrem: de Écho der Leije; voor Synghem, 't Lyrisch genootschap. Voor de steden traden op: van Antwerpen: voor Tael en Kunst; van Deynze: de Broederlykheid, terwyl er niet min dan zes maetschappyen Gent vertegenwoordigden, namelyk: Willem's genootschap, eene choorsectie der Philharmonie, Grétry, Euterpe, de Melomanen en Orpheus. Onder de gemeentemaetschappyen heeft Synghem zich loffelyk doen onderscheiden; ook St-Denys-Westrem heeft het zangstuk Luna, eene inderdaed eigene toonstelling van den heere Beausacq, goed uitgevoerd; wat de steden betreft, men mag te regte zeggen, dat zy of blyken van grooten voortgang hebben gegeven, of voor de eerste mael met roem zyn op getreden. De Melomanen hebben hunnen kunstroem staende gehouden, terwyl de Orpheus, welke laetst is opgetreden, op eene overwaerdige wyze die reeks van vaderlandsche gezangen heeft gesloten. Das Kirchlein van Becker is door den Orpheus zoo kunstig in 't hoogduitsch uitgevoerd, dat men er de zangers van Bonn, die voorleden jaer in 't concert van het Zangverbond, het publiek daerby verrukt hebben, als 't ware in proefde. Het Vaderland, gedicht van De Laet, door den heer Eckard, thans te Gent gevestigd, heeft een welverdienden byval gevonden. Een ander zangstuk werd begeleid, niet met bromstemmen, zoo als men wel pleegt te doen, maer met eene soort van lipinstrumentering, immers derwyze dat de lippen verscheidene koperen speeltuigen wonderdadig nabootsten. Dit schynt eene eigenaerdige uitvoering, die eerst door den Orpheus gelukkig is aengewend. Ook heeft dit stuk de eere van 't bis bekomen. Men had het duitsch zanggenootschap Orphea van Aken ten festivalle verwacht: eene byzondere noodlottige omstandigheid heeft die overkomst belet, tot groote spyt van onze duitsche kunstbroeders. Wy stippen dit aen ten bewyze, dat de goede kunstverstandhouding tusschen onze duitsche zangbroeders, onafhankelyk van alle staetsstormen, voortdurend bloeit. Des anderdaegs, maendag 26n, omtrent tien ure, vereenigde zich, voor het Gentsch stadhuis een onafzienbare stoet, om zich van daer te begeven naer den Sint Amandsberg, by Gent, alwaer de stoffelyke overblyfsels rusten van den man wiens vroegtydig verlies vlaemsch België nog lang zal betreuren. Vreemd en grootsch tevens was het dien langen trein aen te schouwen. Eerst kwamen de aloude Hoofd-Gilden met hare bannieren en in hare bonte schilderachtige kleederdragt, die u aen de tyden van Artevelde en keizer Karel herinnerden, daerna volgden de genootschappen, uit alle gedeelten van Belgie samengestroomd. Antwerpen was er vertegenwoordigd door de tooneelmaetschappyen Jong en Leerzugtig, de Hoop, door het zanggenootschap voor Tael en Kunst, door verscheidene leden van het Letterkundig genootschap ter bevording van Nederduitsche Tael- en Letterkunde, door den Olyftak, waervan slechts een afgevaerdigde zich daer bevond; Brussel had er zyne letter-en tooneelkundig genootschap, daerop volgden Leuven, Brugge, Kortryk, Yperen, Geeraerdsbergen, Lokeren, Aelst, enz., enz. Meer dan vyftig bannieren en standaerden te samen. Wat bewyst dat Gent nog steeds de oude vlaemsche stad blyft, is de ontzachlyke menigte, die zich ten allen kanten, gedurende den optogt des stoets te samen drong en hem in geestdrift volgde; waren de duizende en duizende persoonen van allen staet en ouderdom, die zich geschaerd hadden rondom den Sint Amands heuvel en den stoet afwachtten. Treffend en heerlyk was het, door die krioelende zee van menschenhoofden, dien eindeloos langen sleep met slaende trommen en wapperende vlaggen, den berg te zien opkronkelen, en zich in eenen wyden kring te zien sluiten rondom de tombe die daer in het midden zoo stil en statig ten hemel rees. - De tombe, bestaet uit vier zware arduinen zuilen, van ten minste achttien voet hoog, nevens elkander geplaetst en op een breed voetstuk berustende. Op de kapiteelen der vier zuilen ligt eene steenen plaet, waerboven zich een kruis verheft. Op den westkant van de grafstede leest men op een marmeren steen: | ||||||
[pagina 611]
| ||||||
J.F. Willems, geboren te Bouchout, 11 November 1773; overleden te Gent, 24 Juny 1846. op den oostkant: Dit graf bewaert zyn asch, het vaderland zyn naem. zynde dit vers als voor een grafschrift gemaekt, onder de nagelaten papieren van Willems gevonden. By de aenkomst van den stoet kondigden eenige kanonschoten en eene muzieksymfonie den aenvang der plegtigheid aen. De heer C.P. Serrure, lid der commissie, belast met de uitvoering van het gedenkstuk en ondervoorzitter der Fonteinisten, wier voorzitter Willems was, nam alsdan het woord en schetste in eenige krachtige woorden de groote diensten, die Willems aen de nederduitsche letterkunde in België bewezen heeft. Daerna sprak de heer Ed. Ter Bruggen, in name der Antwerpsche Rederykkamer de Olyftak. De byzonderste zangmaetschappyen van Gent hadden zich vereenigd om dit feest met chooren op te luisteren. Deze zangvereeniging, samengesteld uit het Willem's genootschap, Orpheus, De Keyzer's genootschap, Verheyden's genootschap, Grétry, Euterpe, Onderwyzers genootschap, de choor afdeeling der Philharmonie, de Progrès musical en de Melomanen, voerde met veel juistheid twee chooren uit, waervan een voor de omstandigheid door den jeugdigen, maer genialen Gevaert, op woorden van Pr. Van Duyse vervaerdigd. Daerna nam de heer Michiel Vander Voort het woord, in name van het nederduitsch letterkundig genootschap te Brussel. De redenaer heeft over de zoo beklaegbare oneenigheid gesproken, die in het vlaemsche kamp heerscht. Wy ook betreuren die oneenigheid, en zouden ons steeds gelukkig achten iets te kunnen toebrengen om den vrede te herstellen, doch denken dat het dáer de plaets niet was, om daerover uit te wyden: wy laten niet te min volle regt aen de rondborstigheid van het opwellende vaderlandsche gevoel van den heer Michiel Vander Voort wedervaren. Daerna volgde de heer Hendrik Conscience, wiens woorden met degene des heeren Snellaert het meest getroffen hebben. De welsprekende stem van den heer Conscience heeft Willems afgeschilderd als een middelaer tusschen al de kampers der vlaemsche zaek, als het hoofd dat de vlaemsche beweging met zooveel wysheid rigtte, en door wiens val het vlaemsche vaderland oneindig veel geleden heeft. De redevoering des heeren Conscience was geschreven om gesproken te worden, en heeft als dusdanig ten volle haer doel beantwoord, met tranen uit de oogen van eene menigte omstaenders te lokken; doctor Snellaert sprak niet, zoo als de heer Conscience, om de aenhoorders te bewegen, maer om ze te overtuigen. Zyne redevoering was een stout pleidooi, vol rede en geweten, voor de regten des vlaemschen volks en voor de mannen, die, ofschoon door onze verfranschte landgenooten vergruisd, moedig vooruitstreven ter herbouwing van het gevaerte van nationaliteit en eigengrootheid, en aen wier hoofd Willems, als de waerdigste onder allen, als de eerste stryder stond. De tael van den heer Snellaert was mannelyk en onafhankelyk zoo als zy aen iemand past, die onverschrokken zyne overtuiging uitdrukt en geene gunst van wie het ook zy, wil betrachten. Na deze redevoeringen heeft de heer N. Cornelissens, voorzitter van de Commissie belast met de uitvoering van het gedenkstuk, hetzelve ingehuldigd, en iedereen is rustig stedewaerts getrokken, met de hoop in het hart dat Willems niet op de rots moge gezaeid hebben, maer dat het vlaemsche volk nog eens door zyne grootheid en zelfstandigheid Europa moge verbazen. Omtrent vier ure namiddag vergaderde zich de stoet, waervan wy hooger reeds spraken, op nieuw voor het Stadhuis, om zich naer de groote zael der Universiteit te begeven, waer de gedenkpenningen moesten uitgereikt worden aen de tooneelmaetschappyen, die dezen winter den oproep der Fonteine beantwoord hadden, en waer de laureaten in de pryskampen door gemelde maetschappy en | ||||||
[pagina 612]
| ||||||
door De tael is gansch het volk uitgeschreven, moesten bekroond worden. Eene ontzachelyke menigte verdrong zich wederom op den doortogt van den stoet, en de schoone universiteitszael was letterlyk met het puik van Gents bevolking opgepropt. De zitting werd geopend door eene indrukwekkende redevoering van prof. Serrure, ondervoorzitter der Fonteine, waervan, de voorzitterszetel, sints Willems dood, door den heer burgemeester bekleed wordt. M. Serrure heeft vooral trachten te betuigen, hoe de beschaving reeds in Vlaenderen ontwikkeld was, wanneer al het overige van Noorder Europa nog eeuwen in barbaerschheid had door te kruipen, vooraleer het licht daervoor ter kimme rees. Ook heeft hy herinnerd welke diensten die aloude Rederykers-gezelschappen, aen voortgang en vryheid bewezen hebben, en hoe de Fonteine alleen tusschen al die genootschappen onafgebroken is blyven bestaen. - Na deze redevoering, die met een donderend handgeklap begroet is geworden, zyn de afgevaerdigden der verschillige tooneelmaetschappyen hunne gedenkpenningen komen ontvangen. Deze waren: Jong en Leerzuchtig en de Hoop van Antwerpen; Wyngaert van Brussel; Vlaemsche Tooneeloefening van Kortryk; Kunstliefde van Brugge; Zuigelingen van Polus van Sotteghem; Vreugd en Deugd van Lokeren; Arm in de bors en van zinnen jong van Veurne; Goudbloem van St.-Nikolaes. Daerna is men overgegaen tot het uitreiken der eermetalen aen de pryswinnaren in de wedstryden door de maetschappy de Fonteinisten uiigeschreven. Zie hier den uitslag dezer wedstryden: Treur- of tooneelspelen: 1e Prys, aen den heer H. Van Peene, secretaris der maetschappy: Broedermin en Taelyver, te Gent, voor het tooneelspel: Jan de vierde. 2e Prys, aen den heer Karel Ondereet, voorzitter derzelfde maetschappy, voor het treurspel: Eene bladzyde uit de geschiedenis van België. - Vereerende meldingen zyn toegekend: 1o Aen de heeren Felix-A. Boone, lid van het vlaemsch gezelschap te Gent, en Carrein, lid der maetschappy: Kunstliefde, te Brugge, voor de tooneelspelen: Zannequin en Pieter Lanchals. 2o Aen de heeren Bruno Block, ondermeester by stads kostelooze scholen, en Jan Mekerle, leden van het vlaemsch gezelschap, te Gent, voor het tooneelstuk Jan Hyoens. 3o Aen den heer I. Van Doesselare, werkend lid der maetschappy van vlaemsche letteroefening: De tael is gansch het volk, en van het vlaemsch gezelschap, te Gent, voor het tooneelstuk: Richilde. 4o Aen den schryver van het tooneelstuk: Een treurspel in Vlaenderen, die zich niet heeft bekend gemaekt. 5o Aen den heer Gustaef Coryn, van Gent, met Anna Hugonet. - Onder de drie te laet ontvangen en dus niet mededingende stukken is het tooneelspel: Menschenliefde, door den heer Lodewyk Gerrits, van Antwerpen, eene onderscheiding waerdig gekeurd. Blyspelen. - De eerste prys is niet togewezen, de regters het gevoelen uitgedrukt hebbende dat de stukken niet op de hoogte waren van de kunstbehoeften onzes tydstips. De tweede prys is toegekend aen het blyspel in drie bedryven: De vlaemsche Leeuwin, door den voornoemden heer Karel Ondereet. - Twee derde pryzen zyn toegewezen aen de stukken: Een domme vent, blyspel met zang in één bedryf, door den voorgemelden heer H. Van Peene, en De Tooneelliefhebbers of de Pryskamp van uiterlyke welsprekendheid, door den heer Ed. Stroobant, voorzitter der rhethoryke maetschappy: De Wyngaerd, te Brussel. - Aen het blyspel: De verwarde schaking of de tweelingzusters en de tweelingbroeders, door den heer Van den Broeck, van Brugge, is een byzondere prys toegekend. - Insgelyks zyn aen de heeren Prudens Van Duyse voor zyn ingezonden niet mededingend dichtstuk, Van de Vyver en Hippoliet Rens, leden des vlaemschen gezelschaps, die zich als opstellers der levensbeschryving van J.F. Willems, No 3 en 2, hadden doen kennen, gelyke erkentenisteekenen geschonken. Na deze prysuitryking der Fonteinisten, beklom de heer F. Rens, voorzitter van de maetschappy van vlaemsche letteroefening, den presidentszelet. Gelyk | ||||||
[pagina 613]
| ||||||
men zich welligt zal herrinneren had deze maetschappy, voorleden jaer, eene prysvraeg uitgeschreven voor Een zedenroman uit onzen tyd. Tusschen de verschillige werken die naer dezen wedstryd medegedongen hebben, is het gouden eermetael toegewezen aen den roman getiteld: Mynheer Luchtervelde, waerheden uit onzen tyd, en de opsteller daervan is gebleken te zyn de heer Jozef Diricksens (schryvende onder den pseudoniem van Eug. Zetternam), kaporael by het eerste linieregiment. Eug. Zetternam, wiens werken onze lezers vast reeds dikwils bewonderd hebben, te meer daer hy tot de arbeidende klas behoorende, alleen door zyn genie, zynen moed en zyne volharding, en geenszins door eene regelmatige schoolopvoeding tot den hoogen trap gestegen is, welken hy in onze letterkunde bekleedt, Eug. Zetternam kwam dan ook in zyn kaporaelsgewaed de kroon ontvangen die hem bestemd was. Onmogelyk zou het zyn de vervoering te schetsen waermede heel de zael opstond, het donderend en aenhoudend gejuich dat den laureaet begroette, toen de heer voorzitter van De tael is gansch het volk, hem met tranen in de stem en in de oogen toesprak, en hem in eene dryvoudige omhelzing aen het harte drukte. Daerby heeft de heer Van Duyse hem nog in eene roerende improvisatie geluk gewenscht; zoo dat gansch de eer dier plegtigheid voor Eug. Zetternam is geweest. Des avonds had in het foyer van Minard's schouwburg een vriendenmael plaets, waer men buiten de pryswinnaren de letterkundige, de kunstoefenaren en geleerden nog bemerkte, de heeren De Cock, gouverneur der provincie, de Kerckhove, burgemeester, De Pauw en Leirens, schepenen, De Decker, volksvertegenwoordiger, baron de St-Genois, Kervyn de Volkaersbeke, prof. Serrure, J. Willems, professor te Doornik en broeder van den duerbaren afgestorvene, Snellaert, Rens, Van Peene, Van Duyse, Heremans, Gevaert, Ondereet, enz., enz. Antwerpen was er vertegenwoordigd door Eug. Zetternam, Conscience, De Laet, Van Beers, Dujardin, Van Arendonk; Brussel door Vander Voort en Eekma. - De byzonderste toasten die er werden voorgedragen waren: Aen den koning, beschermer der kunsten en wetenschappen, door den heer burgemeester; Aen de Fonteine, door den heer gouverneur; Aen de pryswinnaren, en vooral aen Eug. Zetternam, door den heer Serrure; Aen de stad Gent, door H. Conscience. Deze laetste vooral, in eene schitterende improvisatie ontwikkeld, heeft een diepen indruk gemaekt en is verscheidene malen met herhaelde toejuichingen onderbroken geworden.
- Het sedert eenige maenden te Deynze ingerigt, en reeds een veertigtal leden tellend, Vlaemsche Gezelschap, heeft op zondag 18 juny, een plegtige zitting gehouden, waerop hetzelve de leden van het Vlaemsch Gezelschap van Gent had uitgenoodigd, ten einde, den reeds tusschen de twee Maetschappyen bestaenden broederband, naeuwer en naeuwer te sluiten. De algemeene vergadering was op drie ure des namiddags bepaeld. De heer B. De Smet-Minnens nam aldaer, als voorzitter van het Genootschap van Deynze, eerst het woord en las een dichtstuk voor, waerin hy de Gentenaren hartelyk verwelkomde. Hierop werd door professor Serrure, als voorzittende commissaris van het gentsche genootschap, met de volgende aenspraek, geantwoord: ‘Mynheeren, ‘Namens het Vlaemsch Gezelschap van Gent, neem ik op my den eervollen last, om u den hartelyksten dank te betuigen, en voor de vriendelyke uitnoodiging die gy ons hebt toegezonden, en voor het gulhartig onthael dat wy hier genieten. Met de levendigste belangstelling zagen wy dat ook hier te Deynze, een genootschap was tot stand gekomen, dat dezelfde strekking heeft als het onze. Moge dit voorbeeld door alle steden en gemeenten gevolgd worden! Dan eerst wanneer men geheel ons vaderland door de moedertael zal vlytig beoefenen en naer waerde weten te schatten, zal by ons de ware verlichting opkiemen. Een volk dat zyne tael verwaerloost, misacht zichzelven en trappelt zyn eigen leven, zyn eigen bestaen met de voeten. Al was het vlaemsch zoo arm als het ryk en | ||||||
[pagina 614]
| ||||||
welluidend is, dan nog zouden wy hetzelve moeten beminnen, om dat het de tael onzer voorvaderen was en die onzer naneven zal blyven. ‘De hemel zy gedankt! in deze laetste jaren heeft men meer dan ooit de waerheid van myn gezegde gevoeld, en de gelederen der vlaemsche beweging tellen thans talryke en moedige kampers. Het kan niet anders of ook in de stad Deynze, die zich in vroegere dagen, zoo verdienstelyk heeft gemaekt ten opzichte onzer letter- en tooneelkunde, moest op het tegenwoordig oogenblik, het heilig vuer met nieuwe kracht herleven. ‘Toen wy de oprigting van uw gezelschap vernamen, herrinnerden wy ons met welgevallen aen het verleden en namelyk aen den bloeijenden toestand uwer aloude kamer van Rhetorica, onder de zinspreuk: Doynze, om een beter, die, van de vyftiende eeuw dagteekenende, by octrooi van den aertshertog Maximiliaen, een nieuw en wettig bestaen heeft ontvangenGa naar voetnoot1. Al wie onze letterkundige geschiedenis eenigzins heeft doorbladerd, weet dat de Deynzenaers, het heerlyk landjuweel bywoonden dat onze gryze gentsche Fonteine, tydens de regering van onzen magtigen en geduchten keizer Karel, uitschrevenGa naar voetnoot2. Niet min bekend is het hoe die verdienstelyke kamer tot op onze dagen is blyven voortbestaen, en eerlang, hopen wy uit hare tydelyke insluimering zal ontwaken. ‘Het ware te wydloopig hier optenoemen al wat er door Deynzenaers voor onze tael- en letterkunde, is gedaen. Een man toch kan ik met geen stilzwygen voorbygaen. Ik bedoel namelyk den beroemden Willem Baudartius of Baudaert, wiens bloedverwanten misschien binnen deze stad nog overig zynGa naar voetnoot3. Baudaerts naem is, in het zoo vermaerde tydvak van den heldhaftigen opstand onzer voorvaders tegen de spaensche overheersching, roemruchtig geworden. Niet alleen als geschiedschryver of als geleerde in het hebreeuwsch, het grieksch en het latyn, maer als een yverig en kundig beoefenaer onzer moedertael, zyn wy aen Baudaert onze erkentenis schuldig. Hy was immers een der voornaemste medewerkers aen de vertaling van den Staten-Bybel, waermede het de hollandsche taelkundigen zoo hoog op hebben. Baudaert, die hier te Deynze, in de tweede helft van de zestiende eeuw het eerste daglicht zag, was verpligt, om de burgeroorlogen en den gewetensdwang, die in ons, destyds ongelukkig vaderland heerschten, zich eerst naer Duitschland en vervolgens naer Holland te begeven, alwaer hy te Dordrecht, in eenen gezegenden ouderdom overleedGa naar voetnoot4. Doch, Mynheeren, ik moet mynen lust besnoeijen, ik mag u geene meerdere daedzaken aenhalen, want ik vergat haest dat de taek, die ik, als voorzittende commissaris van het gentsche Gezelschap op my heb genomen, zich moest bepalen tot het overbrengen van eenen hartelyken broedergroet en tot het uitboezemen van eene welgemeende gelukwensching over uwe edele poogingen voor den bloei onzer dierbare moedertael. Blyft moedig, broeders, het ingeslagen pad voortbetreden en naer het heilig doel, dat wy allen beoogen voortstreven. De dank van het vaderland en van het nageslacht zal uw loon wezen. Heil aen het Vlaemsch Gezelschap van Deynze! Leve Deynze! Hierna werden de volgende dicht- en prozastukken gelezen:
| ||||||
[pagina 615]
| ||||||
Eindelyk deed de heer J. Joossens, sekretaris van het Deynsch Gezelschap, eene redevoering ter bedanking, waerop nogmaels door den heer Serrure werd geantwoord. De chooren Het Vaderland, de Vlaemsche Leeuw, de Rhyn, enz., enz., werden afwisselend tusschen deze lezingen door de zangafdeeling van het Genootschap uitgevoerd, en om zes ure werd de zitting opgeheven en ging men op een voorop bereid vaertuig op de Lei een concerto, dat aldaer plaets had, aenhooren. Eindelyk ten acht ure namen de zestien leden van het Gentsche Gezelschap, die aen dit feest hadden deel genomen, met den warmsten handdruk en de stellige belofte van zich weldra wedertezien, afscheid van de hartelyke Deynzenaers.
De koninglyke maetschappy ter aenmoediging der schoone kunsten, te Antwerpen, heeft uitspraek gedaen over de stukken, ter mededinging in den door haer uitgeschreven wedstryd ontvangen: in het vak der toonkunde is geen prys toegewezen; voor de Vlaemsche poëzy, is de prys behaeld door het nr 4: Die sterven kan is vry! vervaerdigd door den heer Prudens Van Duyse, te Gent. In het vak van 't Vlaemsche proza, is almede geen prys toegewezen; nogtans is aen het stuk nr 1: Uit iever voor de tael, tot nut van 't vaderland, eene vereerende melding toegekend, en wordt de schryver verzocht zich, des verkiezende, te doen kennen. Zoo niet, zal het briefje ongeopend worden verbrand. - Voor de Fransche poëzy is de prys behaeld door den heer Jules Abrassart, te Valbeck, by Leuven; voor het Fransche proza is geen prys toegekend.
- In de zitting der maetschappy van schoone kunsten en letterkunde, te Gent, den 14 July gehouden, heeft de beoordeelingsjury, door dit genootschap benoemd en bestaende uit de heeren Edmund De Busscher, baron Julius De St.-Genois en Prudens Van Duyse, zyn verslag uitgebragt wegens de twee ten wedstryde ingezondene verhandelingen op het ontwerp: Vergelyking tusschen Rubens en Raphaël, als schilders en stichters van schilderscholen, met eene waerdering der werken hunner voornaemste leerlingen. Overeenkomstig de besluitselen van dit verslag, heeft de maetschappy beslist dat de uitgeloofde prys niet kon worden toegewezen; maer aen de verhandeling nr 2, met kenspreuk: A force de chercher le plus haut degré, etc. is, onder het voorbehoud, by § 1 der algemeene voorwaerden van het programma uitgedrukt, een eerepenning van fr. 200 toegekend. Als schryver van het werk door het jury onderscheiden, heeft zich doen kennen de heer Adolf Siret, ambtenaer by het ministerie van binnenlandsche zaken, te Brussel, reeds door de uitgave van niet onverdienstelyke fransche dichtstukken en voornamelyk door zyn: Dictionnaire des peintres de toutes les écoles (woordenboek der schilders van alle scholen) bekend. - Weldra zal in Holland de eerste aflevering eener prachtuitgave der verzamelde werken van den grooten Vondel het licht zien. Aen deze uitgave, welke met diegene door de buitenlanders van hunne klassieke schyvers vervaerdigd, zal kunnen wedyveren, is een weldadig doel verbonden, want de uitgevers stellen zich voor, om, acht dagen na de verschyning van iedere aflevering, na aftrek der noodwendige kosten, ter stedelyke thesaurie van Amsterdam te storten het zuivere bedrag der winsten, die deze onderneming oplevert, vergezeld van eene nauwkeurige rekening en verantwoording, die steeds ter inzage der inteekenaers zal voorhanden zyn. Het plaetselyk bestuer zal worden uitgenoodigd om van de aldus gestorte gelden gebruik te maken, gelyk het best geoordeeld zal worden, doch niet anders dan om te voorzien in de behoeften der arbeidende klassen. | ||||||
[pagina 616]
| ||||||
- Hendrik Zschokke, hoogduitsche letterkundige en publicist, is den 27 juny ll. te Aarau (Zwitserland) in eenen gevorderden ouderdom overleden. Geboren te Maegdenburg, den 22 maert 1771, sloot hy zich, nog zeer jong zynde, eener troep reizende tooneelspelers aen, en gedurende dit avontuerlyk leven, stelde hy zyne eerste tooneelstukken op. Van hem is het by de Vlaemsche Rederykkamers overbekende drama: Aballino, de groote bandiet. Hy verzoende zich echter met zyne familie en legde zich te Frankfort op den Oder, op de regelmatige studiën van wysbegeerte en godgeleerdheid toe. Na in Duitschland en Frankryk gereisd te hebben, nam hy het bestuer van een opvoedingsgesticht te Beichenau op zich. In dezen toestand gaf hy eene historie van de republiek der grauwbunders uit, en ontving het burgerregt. Ten gevolge der gebeurtenissen van 1798, maekte hy deel van het hoofdbewind van Aarau, en vervulde de rol van bemiddelaer in de kleine oproerige kantons. In 1800, rigtte Zschokke de distrikten van Lugano en Bellizona in; was een oogenblik landvoogd van het kanton Basel, en gaf zyn ontslag toen het federatieve stelsel op nieuw het krygsbewind verving. Toen begonnen zyne letterkundige werkzaemheden, en gaf hy Der Schweizerbote (Bode van Zwitserland) uit; van 1807 tot 1813 deed hy de Poëtische Mengelingen verschynen, een soort van overzichtschrift, met zwier opgesteld en met afwisselende onderwerpen vervuld; van 1811 tot 1830, een letterkundig maendwerk: Erheiterungen (uitspanningen) getiteld; van 1813 tot 1818, de Geschiedenis des Beijerschen volks en van zyne vorsten, zyn hoofdwerk; van 1817 tot 1823, zyne aenteekeningen op de hedendaegsche geschiedenis (Ueberlieferungen); in 1822, zyne Geschiedenis van den Zwitserschen pasz; in 1824 zyne Herinneringen aen Zwitserland. Gelyktydig met zyne kritische, praktische en historische werken, gaf Zschokke eene reeks romans en novellen uit. Sedert 1808 bewoonde hy de stad Aarau. Als schryver, heeft hy eenen heilzamen invloed uitgeoefend, met de wysbegeerte voor het volk verstaenbaer te maken en de zedelykheid aen te prediken. Het is vooral in het luimige (humoristische) vak dat Zschokke zich onderscheidde.
- Op 4 july jongstleden, is te Parys de burggraef de Chateaubriand, in den ouderdom van omtrent tachtig jaren overleden. Zyn leven, zeggen de nieuwsbladen teregt, was een der woeligste, der meestbeproefde en tevens der roemwaerdigste onzes tyds. Zyne dood is een onherstelbaer verlies voor de letterwereld. Hy was het oudste lid der fransche Akademie, in welke hy zeven-en-dertig jaren zetelde. Hy werd op het kasteel van Combourg, by St-Malo geboren. Op zyn 17e jaer trad hy, als onder-luitenant, in dienst by het regiment van Navarre. In 1790 reisde hy naer Amerika, en leefde er twee jaren by de wilden. Daer schreef hy Atala en de Natchez. In 1792 in Frankryk terug gekeerd, bevond hy zich by het beleg van Diedenhoven (Théonville) en werd door een houwitser gekwetst. Vervolgens vestigde hy zich in Engeland, waer hy het Génie du christianisme en zyne Essais sur les révolutions uitgaf. Na zyne wederkomst te Frankryk werd hy door den konsul Bonaparte tot gezantschaps-secretaris te Rome benoemd. Na de militaire teregtstelling op den persoon des hertogs van Enghien, gaf hy zyn ontslag. In 1806 reisde hy naer Jerusalem. In 1807 liet hy de Martyrs verschynen, en in 1812 zyn Itinéraire de Paris à Jérusalem. Hy volgde Lodewyk XVIII, in 1815, naer Gent. en gaf daer, gezamentlyk met den heer Guizot, den bekenden Moniteur uit. Hy was, gedurende eenigen tyd, gezant te Londen en in Pruisen. In 1822 werd hy tot minister van binnenlandsche zaken benoemd en nam deel in het congres van Verona. Eindelyk, na de omwenteling van July 1830, gaf Chateaubriand zyn ontslag als pair van Frankryk, en keerde tot het byzonder leven terug, waerin hy, omringd van de bewondering en den eerbied der beschaefde wereld, tot zynen dood verbleef. Zyne Mémoires d'outre-tombe, welker uitgave met ongeduld | ||||||
[pagina 617]
| ||||||
wordt te gemoed gezien, zullen ongetwyfeld een nieuw licht werpen, niet slechts op zyne eigene levensbyzonderheden, maer tevens op de hoogst belangryke wereldgebeurtenissen, waervan hy, gedurende zyn langen en glorieryken levensloop, als medewerker of toeschouwer getuige was. - De vermaerde engelsche romanschryver Frederik Marryat, kapitein by de engelsche zeemagt, is dezer dagen in den ouderdom van 56 jaren, op zyn landgoed Langham, in Norfolk, overleden. | ||||||
Verschenen werken.Te Antwerpen by K. Oberts: Ziel en Lichaem 1e deel, een roman door P.F. van Kerckhoven. Het tweede deel is onder de pers. De prys van Ziel en Lichaem is volgens de aenkondiging 5 fr. - By Jos. Van Ishoven: Dicht- en prozastukken, uitgesproken by de plegtige inhuldiging van het gedenkteeken ter eere van den vermaerden dichter en historieschryver, den heer J.F. Willems, te Bouchout op zondag 4 juny 1848. - Te Gent, by Hoste en Hebbelynck: Het Belgische kruidboek of de Gendsche hovenier, door L.A. De Lathauwer, grondeigenaer te Gent, lid van onderscheidene maetschappyen van landbouw- en kruidkunde, werkend lid van onderscheidene letterkundige genootschappen, schryver van het werk: De Belgische moerbeziënboomplanter en zywormopvoeder, enz. - Eerste deel. - Een schoon, keurig gedrukt boekdeel van 435 bl. in-8o. - Te Brugge, by J.P. Van Hoorenbeke-De Vliegher: Geschiedenis der graven van Vlaenderen, behelzende het gedenkweerdigste dat er gedurende hunne regering in Vlaenderen is voorgevallen. 2e Deel. Prys fr. 2.25. |
|