Tabu. Jaargang 38
(2009-2010)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De localiteit van idiomen
|
(1) | (a) Lanterfanten was er niet bij. |
(b) Gelanterfant was er niet bij. | |
(c) Lanterfanterij was er niet bij. | |
(d) *Dat gelanterfant was er niet bij. | |
(e) *Dat we lanterfanten was er niet bij. | |
(f) *Te moeten lanterfanten was er niet bij. | |
(g) *Jan's lanterfanten was er niet bij. | |
(h) *Die lanterfanterij was er niet bij. |
De eisen die erbij zijn stelt aan zijn subject zijn nogal wat strenger dan die welke een predikaat normaal gesproken aan zijn subject oplegt, zoals de volgende reeks voorbeelden met subjecten, identiek aan die gebruikt zijn in de zinnen in (1), laat zien:
(2) | (a) Lanterfanten was niet leuk. |
(b) Gelanterfant was niet leuk. | |
(c) Lanterfanterij was niet leuk. | |
(d) Dat gelanterfant was niet leuk. | |
(e) Dat we lanterfanten was niet leuk. | |
(f) Te moeten lanterfanten was niet leuk. | |
(g) Jan's lanterfanten was niet leuk. | |
(h) Die lanterfanterij was niet leuk. |
Het lijkt daarom redelijk om erbij zijn op te vatten als een idioom met een idiomatisch vastgelegd gat: [__ erbij zijn], waarbij het gat een kale infinitief of kale (dus niet van een determinator voorziene) ge- of erij-nominalisatie is (de drie typen betreffen een nominalisatie van een werkwoord en vormen daarmee een natuurlijke klasse). De analyse is dan enigszins als die voor gevallen als het hek is van de dam of het Engelse the cat is out of the bag waarvoor geldt dat subject + predikaat een idiomatisch geheel vormen, waar eventuele hulpwerkwoorden, bijwoorden etc. buiten vallen:Ga naar eind3 het hek is van de dam, het hek bleek van de dam (te zijn), het hek lijkt me nu definitief van de dam, het hek zou dan van de dam zijn. Het verschil zit dan enkel in het feit dat het hek een door het idioom gespecificeerde DP is, en het gat van erbij zijn een door het idioom gespecificeerd gat (dat lexicaal gevuld dient te worden).
Er wordt wel eens gesuggereerd dat idiomen zich dienen te beperken tot lexicale projecties, en dat functionele projecties buiten het domein van het idioom blijven. Zo geeft McGinnis (2002) een aantal voorbeelden van verbale idiomen die zich aspectueel geheel regelmatig gedragen. Haar conclusie, op basis van deze voorbeelden, luidt (McGinnis 2002: 671): ‘the structural component of meaning (specifically, aspect) is both systematic and compositional.’
Op een vergelijkbare manier kan men vaststellen dat er vele idiomatische A+N combinaties zijn, zoals oude klare, open dag, Poolse landdag, gouden huwelijk, natte his, maar geen D+A+N combinaties, waarbij de determinator een lidwoord is.Ga naar eind4 Het is echter waarschijnlijk dat zulke observaties geen formele basis hebben. Zo kan men als men lang genoeg zoekt wel een paar voorbeelden vinden van aspectuele idiosyncrasie bij idiomen. Neem bijvoorbeeld negatief-polair het hebben:
(3) | Toen de uitslag bekend werd gemaakt, had ik het even niet meer. |
Dit werkwoord, in dit bijzonder gebruik, komt alleen in de onvoltooide tijden voor, maar niet in de voltooide tijd. Daarentegen is positief-polair het hebben uitsluitend aan te treffen in het perfectum:
(4) | Ik heb het helemaal gehad met jullie! |
Vergelijk:
(5) | *Toen de uitslag bekend werd gemaakt, had ik het nog. [lezing als (3)] |
(6) | *Toen de uitslag bekend werd gemaakt, heb ik het niet meer gehad. |
(7) | *Ik heb het niet gehad met jullie! |
(8) | *Ik had het met jullie! |
Zowel het negatief-polaire als het positief-polaire gebruik van het hebben dient te worden aangemerkt als idiomatisch. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat het nergens naar verwijst, en uit de onmogelijkheid om het eerste in het Engels en het tweede in het Duits te vertalen:
(9) | *When the result was announced, I did not have it anymore. |
(10) | *Ich habe es (völlig) gehabt mit euch! |
Het aspect (voltooid of onvoltooid) lijkt in deze voorbeelden deel uit te maken van het idioom, en die zijn daarom problematisch voor de claims van McGinnis.
Ook op de stelling dat de determinator in het algemeen geen deel uitmaakt van nominale idiomen valt nog wel iets af te dingen, vergelijk:
(11) | Jan is de sigaar. |
(12) | *Jan is een sigaar. |
(13) | Jan en Piet zijn de sigaar. |
(14) | *Jan en Piet zijn sigaren. |
(15) | *Jan en Piet zijn de sigaren. |
Het lijkt er sterk op dat de idiomatische uitdrukking in deze zinnen de nominale groep de sigaar is, met inbegrip dus van het lidwoord. Vergelijkbare Nederlandse uitdrukkingen zijn de klos, de lul, de pisang, de pineut en met een iets andere betekenis ook: de gebeten hond.
Vooralsnog lijkt daarom de conclusie gewettigd dat idiomen woordgroepen zijn (met eventueel lege plekken), van willekeurig type. Wat we echter nog niet hebben kunnen vaststellen, is of idiomen ook over deelzinsgrenzen heen mogen lopen. Immers, als dat mogelijk zou zijn, is er überhaupt geen sprake van stringente localiteitseisen. In de volgende paragraaf geef ik een voorbeeld van een dergelijk deelzinsgrenzen overspannend idioom.
2. Maken dat je wegkomt
De uitdrukking maken dat je wegkomt komt op een paar manieren voor in de volgende zinnen:
(16) | a. Maak dat je wegkomt! |
b. We moeten maken dat we wegkomen! | |
c. Jan maakte dat hij wegkwam. | |
d. Ik maakte dat ik wegkwam. | |
e. De demonstranten maakten dat ze wegkwamen. | |
f. Jullie moeten maken dat je wegkomt! |
In de dat-zin is het onderwerp steeds coreferentieel met het subject van maken. Als dat niet het geval is, lijkt er geen sprake te zijn van een idiomatische interpretatie:
(17) | #Ik moet maken dat jij wegkomt. |
Het subject is steeds een gebonden pronomen.Ga naar eind5 Ander coreferentieel materiaal is niet toegestaan:
(18) | a. | Van Jan weten we inmiddels dat deze/hij zich graag met muziek bezig houdt. |
b. | *Jan moet maken dat deze wegkomt. |
Verder is het werkwoord altijd wegkomen. Bij andere werkwoorden lijkt alleen een (wat moeizame) letterlijke interpretatie mogelijk:
(19) | We moeten maken dat we weggaan! |
Ik zal om deze redenen de uitdrukking in het vervolg aanduiden als maken dat pro wegkomen.
Een zuiver idiomatisch aspect van het idioom betreft de notie snelheid. Iemand die maakt dat hij wegkomt doet dat als de wiedeweerga. Maken dat men wegkomt is dus niet hetzelfde als ervoor zorg dragen dat men wegkomt, want dat laatste kan ook op een uiterst bedaarde wijze geschieden. Ook het gebruik van het partikel-werkwoord wegkomen is enigszins merkwaardig: meestal spreekt men van weggaan, afgezien van het Groningse gebruik (Waar kom je weg? = Waar kom je vandaan?) en het eveneens idiomatische ergens mee wegkomen: Zulke grappen worden hier niet gepruimd, maar Jan komt ermee weg. Vergelijk in dit verband:
(20) | Maak dat je wegkomt! |
(21) | *Kom weg! |
(22) | Ga weg! |
(23) | Kom hier! |
(24) | *Maak dat je hier komt!Ga naar eind6 |
Het is mogelijk om niet-idiomatisch materiaal aan de dat-zin toe te voegen:Ga naar eind7
(25) | We moeten maken dat we voor zevenen uit Groningen wegkomen. |
Sequence-of-tense (cf. Hollebrandse 2000) lijkt verplicht:
(26) | Jan maakt dat hij wegkomt. |
(27) | Jan maakte dat hij wegkwam. |
(28) | *Jan maakte dat hij morgen wegkomt. |
Topicalisatie van de dat-zin is niet mogelijk:
(29) | *Dat we wegkwamen maakten we. |
Lijdende vorm is evenmin toegestaan:
(30) | *Er werd door Jan gemaakt dat hij wegkwam. |
De conclusie die we kunnen trekken uit het bovenstaande is dat de CP geen grens vormt voor idiomen, en dat idiomen zich kunnen uitstrekken over grotere domeinen. Uiteraard helpt het bij het leren van idiomen wel als ze niet al te lang zijn, en de beperkte omvang van maken dat pro wegkomen lijkt dan ook geholpen te hebben bij het ontstaan en verspreiden van dit idioom.
3. Vriezen dat het kraakt etc.
Mocht de lezer denken dat ik met maken dat pro wegkomen de hele klasse van CP-overstijgende idiomen heb opgesomd, wil ik graag wijzen op enkele andere gevallen. Vriezen dat het kraakt is een werkwoordelijke constructie met een bijzin van graadaanwijzend gevolg. Voor deze uitdrukking geldt overigens net als bij maken dat pro wegkomen dat sequence-of-tense verplicht is en topicalisatie van de dat-zin onmogelijk. Sequence-of-tense blijkt uit het volgende viertal zinnen:
(31) | Het vriest dat het kraakt. |
(32) | Het vroor dat het kraakte. |
(33) | *Het vriest dat het kraakte. |
(34) | *Het vroor dat het kraakt. |
Onmogelijkheid van topicalisatie:
(35) | *Dat het kraakte vroor het. |
Deze laatste observatie hoeft geen verwondering te wekken: bijzinnen van
graadaanwijzend gevolg laten nooit topicalisatie toe (zoals opgemerkt voor het Engels in Hoeksema en Napoli 1993: 293):
(36) | Ik ben zo blij dat ik wel kan zingen. |
(37) | *Dat ik wel kan zingen ben ik zo blij. |
Andere voorbeelden van het type V+CP: liegen dat het gedrukt staat, liegen dat je zwart ziet, wachten tot je een ons weegt, doen alsof je neus bloedt, begrijpen hoe de vork in de steel zit, van voren niet weten dat je van achteren leeft, kijken of je het in Keulen hoort donderen. In al deze gevallen lijkt het erop dat de werkwoordstijd in de bijzin niet behoort tot het idioom, maar afhangt van sequence-of-tense:
(38) | We moeten doen alsof onze neus bloedt. |
(39) | We moesten doen alsof onze neus bloedde. |
De werkwoordstijd van de ingebedde zin lijkt daarmee op een variabele, gebonden door de hoofdzin, analoog aan de status van het subject in ons eerder voorbeeld maken dat pro wegkomen.
4. Weten hoe snel
De volgende zinnen bevatten een vaste uitdrukking met een negatief-polair karakter:
(40) | Jan wist niet hoe snel hij zich uit de voeten moest maken. |
(41) | Ze wisten niet hoe snel ze zich van hun kleding moesten ontdoen. |
(42) | Marie zal wel weer niet weten hoe snel ze moet aftaaien. |
Tot de uitdrukking behoort in ieder geval het werkwoord weten. Andere, vergelijkbare werkwoorden lijken niet mogelijk met eenzelfde betekenis. Zo heeft zin (43) alleen een letterlijke betekenis:
(43) | Jan had niet door hoe snel hij zich uit de voeten moest maken. |
Daarentegen zegt zin (40) niet iets over wat het subject Jan weet, maar over de snelheid waarmee hij zich uit de voeten maakte. Verder hoort hoe snel tot de uitdrukking, hoewel hoe gauw ook mogelijk is. Het subject van de ingebedde zin is net als bij maken dat pro wegkomen een gebonden variabele.Ga naar eind8 Niet-gebonden pronomina of referentiële DPs zijn niet mogelijk als subject. De volgende zinnen hebben dan ook alleen een niet-idiomatische betekenis:
(44) | Hij wist niet hoe snel zij zich uit de voeten moest maken. |
(45) | Piet wist niet hoe snel Jan zich van zijn kleding moest ontdoen. |
(46) | Marie wist niet hoe gauw ik moest aftaaien. |
De VP van de bijzin hoort niet bij het idioom en kan vrij worden ingevuld (hoewel het veelal gaat om werkwoorden van beweging, maar zeker niet uitsluitend), maar het modale hulpwerkwoord moeten is verplicht aanwezig. Het idioom is dus van de vorm weten hoe snel/gauw pro moeten VP, met VP als open positie, en pro als verplicht gebonden variabele.
Net als bij de eerdere voorbeelden is sequence-of-tense vereist. De volgende zinnen lijken me alleen acceptabel in geval van een niet-idiomatische interpretatie:
(47) | Jan wist niet hoe snel hij zich uit de voeten moet maken. |
(48) | Jan weet niet hoe snel hij zich uit de voeten moest maken. |
Als trigger van de negatief-polaire uitdrukking treedt alleen niet op (100% van de 44 gevallen in mijn corpusmateriaal), en eventueel lijkt me geen van allen ook nog wel mogelijk:
(49) | ?Ze wisten geen van allen hoe snel zij de plaat moesten poetsen. |
Andere negatieve uitdrukkingen lijken de uitdrukking niet te kunnen licentiëren:
(50) | #Niemand wist hoe snel hij zich uit de voeten moest maken. |
(51) | #Alleen Jan wist hoe snel hij zich uit de voeten moest maken. |
(52) | #Jan wist zelden hoe snel hij zich uit de voeten moest maken. |
(53) | #Jan wist amper nog hoe snel hij zich uit de voeten moest maken. |
(54) | #Wist Jan hoe snel hij zich uit de voeten moest maken? |
(55) | #Jan wist nooit hoe snel hij zich uit de voeten moest maken. |
(56) | #Ik mag hangen als Jan wist hoe snel hij zich uit de voeten moest maken. |
Ook negatieve elementen als allerminst of geenszins lijken deze uitdrukking niet uit te kunnen lokken, wat trouwens een probleem vormt voor de meeste semantisch-georiënteerde theorieën over negatief-polaire uitdrukkingen, zoals Ladusaw (1980), Zwarts (1998), van der Wouden (1997), etc.
5. Weten hoe men het heeft
De wereld van de negatief-polaire uitdrukkingen is een grote wereld, geen miniem uithoekje van de grammatica (zie Hoeksema 2010 voor een overzicht met meer dan 800 Nederlandse negatief-polaire uitdrukkingen). We zagen al dat het hebben negatief-polair is, en het gehad hebben positief-polair. De uitdrukking
weten hoe men het heeft is net als het hebben negatief-polair van aard. Wellicht lijkt dit een weinig zeggende constatering, als de uitdrukking het hebben onderdeel uitmaakt van dit idioom, maar dit is niet het geval. De uitdrukking het hebben lijkt niet voor te kunnen komen in hoe-vragen:
(57) | #Hoe heb je het? |
Dat betekent dat het voorkomen van het hebben in (58) iets anders moet zijn dan het voorkomen van die combinatie in zin (3) hierboven:
(58) | Jan wist niet meer hoe hij het had, toen het nieuws bekend werd. |
Net als bij weten hoe snel (zie vorige paragraaf) lijkt alleen het negatieve bijwoord niet op te treden als trigger (100% van de 23 voorkomens in mijn corpusmateriaal) en is het subject van de bijzin een gebonden variabele:
(59) | #Jan wist niet hoe Marie het had, toen het nieuws bekend werd. |
Verder blijkt sequence-of-tense verplicht te zijn:
(60) | #Jan wist niet hoe hij het heeft. |
(61) | #Jan weet niet meer hoe hij het had. |
Het gebruik van het perfectum is uitgesloten. De volgende zin heeft alleen een letterlijke interpretatie:
(62) | #Jan weet niet hoe hij het gehad heeft. |
6. Conclusies
Idiomen kunnen zich uitstrekken over deelzinsgrenzen heen. In dit artikel heb ik daarvan een aantal voorbeelden besproken. Gevallen van idiomen die zich over twee of meer deelzinsgrenzen uitstrekken heb ik niet gevonden, maar dat lijkt me overigens geen reden om te veronderstellen dat hier sprake is van een nieuwe toepassing van de Subjacency Conditie van Chomsky (1973), die relaties over twee zinsknopen (en meer algemeen: ‘bounding nodes’) verbiedt. Op vele duizenden idiomen vindt men met enige moeite een half dozijn die deelzinsgrensoverstijgend zijn. In mijn inleiding heb ik al gesuggereerd dat dit te maken heeft met een functionele factor: zeer lange idiomen doen een fiks beroep op het geheugen, en er is dan ook een omgekeerd evenredig verband tussen lengte van idiomen en het aantal idiomen met die lengte.
Opvallend bij het groepje idiomen in dit artikel besproken, is het bestaan van open plekken en van anaforische posities die verplicht gebonden zijn.
Pronomina in idiomen zijn ofwel betekenisloze dummies (als in 'm knijpen, hem smeren, het bijltje erbij neerleggen, zich schamen, het kunnen schudden, het voor gezien houden) ofwel gebonden variabelen (op zijn achterhoofd/mondje gevallen zijn, zijn voordeel doen met). Als we de werkwoordstijd ook als een soort van pronominale categorie mogen zien (cf. Partee 1973) dan kunnen we verplichte sequence-of-tense (hierboven geïllustreerd voor alle hier besproken voorbeelden) beschouwen als een bijzonder geval van een gebonden variabele. Als idiomen zich uitstrekken over deelzinsgrenzen heen, zo concludeer ik, is sequence-of-tense verplicht als zowel het matrixwerkwoord als het ingebedde finiete werkwoord deel uitmaken van het idioom. Bij het idioom weten hoe snel is dit bijvoorbeeld het geval omdat ook het hulpwerkwoord moeten altijd deel uitmaakt van het idioom: Hij wist niet hoe snel hij zich uit de voeten moest maken.
Bibliografie
Abbeillé, Anne
1995 |
‘The flexibility of French idioms: A representation with lexicalized tree adjoining grammar.’ In: Idioms: Structural and psychological perspectives, red. Martin Everaert, Eric-Jan van der Linden, André Schenk, en Rob Schreuder, Lawrence Erlbaum, Hillsdale, 15-52. |
Chomsky, Noam
1973 |
‘Conditions on transformations.’ In Stephen Anderson and Paul Kiparsky, eds., A Festschrift for Morris Halle, Holt, Rinehart, and Winston, New York, 232-286. |
Déchaine, Rose-Marie en Martina Wiltschko
2002 |
‘Decomposing pronouns.’ Linguistic Inquiry 33, 409-442. |
Ernst, Thomas
1981 |
‘Grist for the linguistic mill: Idioms and “extra” adjectives.’ Journal of Linguistic Research, vol 1, 51-68. |
Fellbaum, Christiane
1993 |
‘The determiner in English idioms.’ In: Cristina Cacciari en Patrizia Tabossi, red., Idioms. Processing, structure and interpretation. Lawrence Erlbaum, Hillsdale, 271-295. |
Haeseryn, W., K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij & M.C. van den Toorn
1997 |
Algemene Nederlandse Spraakkunst. 2e herz. druk. Martinus Nijhoff en Wolters Plantyn, Groningen en Deurne. |
Hoeksema, Jacob and Donna Jo Napoli
1993 |
‘Paratactic and subordinative so’, Journal of Linguistics 29, 291-314. |
Hoeksema, Jack
2010 |
De negatief-polaire uitdrukkingen van het Nederlands. Inleiding en lexicon. Ongepubliceerd manuscript, RU Groningen. |
Hollebrandse, Bart
2000 |
The Acquisition of Sequence of Tense. Dissertatie, University of Massachusetts, Amherst. |
Koopman, Hilda en Dominique Sportiche
1991 |
‘The position of subjects,’ Lingua 85-1, 211-258 |
Koster, Jan
1986 |
Domains and Dynasties. The Radical Autonomy of Syntax. Foris, Dordrecht. |
Ladusaw, William A.
1980 |
Polarity Sensitivity as Inherent Scope Relations. Dissertatie, University of Texas, Austin. Uitgegeven door de Indiana University Linguistics Club, Bloomington, Indiana. |
Larson, Richard
1988 |
‘On the double object construction.’ Linguistic Inquiry 19, 335-391. |
McGinnis, Martha
2002 |
‘On the systematic aspect of idioms.’ Linguistic Inquiry 33-4, 665-672. |
O'Grady, William
1998 |
‘The syntax of idioms.’ Natural Language and Linguistic Theory 16, 279-312. |
Partee, Barbara Hall
1973 |
‘Some Structural Analogies between Tenses and Pronouns in English’, The Journal of Philosophy, Vol. 70, No. 18, 601-609. |
Rullmann, Hotze
2004 |
‘First and second person pronouns as bound variables.’ Linguistic Inquiry 35, 159-165. |
Weerman, Fred
2006 |
‘It's the economy, stupid! Een vergelijkende blik op men en man,’ in M. Hüning, U. Vogel, T van der Wouden & A. Verhagen (red). Nederlands tussen Duits en Engels. Leiden: SNL, 19-47. |
Wouden, Ton van der
1997 |
Negative Contexts: Collocation, Polarity and Multiple Negation. Routledge, Londen. |
Zwarts, Frans
1998 |
‘Three types of polarity.’ In Plurality and Quantification, red. F. Hamm and E.W. Hinrichs. Kluwer, Dordrecht, 177-238. |
- eind1
- Vergelijk Koster (1986: 48): ‘It seems to me that the most natural place for such interpretation (e.g. kick the bucket = “die”) is not D-structure but the lexicon.’
- eind2
- In de literatuur wordt weleens geprobeerd om alle idiomen tot constituenten te verklaren, zonder open plekken, bijv. in de VP-shell-analyse a la Larson (1988), waar throw X to the wolves wordt geanalyseerd als [cause someone [GO to the wolves]] met de shell [GO to the wolves] als het idiomatische element. Ik beschouw dergelijke pogingen als ingenieus maar uiteindelijk toch futiel, omdat er te veel anderssoortige gevallen overblijven die niet door de shell-aanpak worden verklaard. Met name idiomen met een vrije plek voor possessieven zijn zeer gebruikelijk: zijn/haar/mijn/ons/jullie best doen, zijn etc. voordeel doen met, zijn etc. dag niet hebben, etc. etc. Een mooi Nederlands voorbeeld van een idioom met diverse open plekken is de negatief-polaire uitdrukking hoofd staan naar:
(i) Mijn hoofd staat niet naar Bach vandaag (ii) Hun hoofden stonden niet naar televisiekijken (iii) Wiens hoofd staat ooit naar driedimensionale sudoku's tijdens het vrijen?
- eind3
- Koopman en Sportiche (1991) gebruiken deze observatie als evidentie voor hun bekende hypothese dat subjecten in het algemeen, dus ook de idiomatische, hun oorsprong vinden in de VP.
- eind4
- Uiteraard maken lidwoorden wel deel uit van langere verbale idiomen, zoals zuipen als een tempelier, iemand het hoofd op hol brengen, met de gebakken peren zitten, in het verkeerde keelgat schieten etc. Overigens merkt Fellbaum (1993) op dat het gebruik van lidwoorden in idiomen in hoge mate voorspelbaar is, een stelling die sterk lijkt op die van McGinnis (2002), zij het in een ander domein.
- eind5
- Hiervoor is het nodig dat we de claim van Déchaine & Wiltscho (2002), namelijk dat pronomina van de eerste en tweede persoon nooit gebonden kunnen zijn, verwerpen. Ik verwijs naar Rullmann (2004) voor een serie argumenten tegen deze claim. Het gedrag van maken dat je wegkomt vormt daarmee een aanvullend argument voor Rullmann's stelling dat alle personen een gebonden lezing toestaan. Een bijzonder geval is men, dat niet goed in staat is pronomina te binden, en herhaald dient te worden:
(i) Men moet maken dat men wegkomt. (ii) *Men moet maken dat hij wegkomt. [*in idiomatische lezing] (iii) *Je moet maken dat men wegkomt. [*in idiomatische lezing] (iv) Men heeft zich te houden aan de verkeersregels (v) Men dient elkaar niet in de haren te vliegen. (vi) Men dient zijn collegekaart bij zich te hebben.
- eind6
- Google geeft aan dat voor sommige taalgebruikers een zin als (23) wel degelijk mogelijk is (11 hits, versus duizenden voor Maak dat je wegkomt).
- eind7
- Voor de mogelijkheid om niet-idiomatisch materiaal toe te voegen aan interne posities van idiomen, zie bijv. Ernst (1981) en Abbeillé (1995).
- eind8
- Opnieuw geldt (zie ook noot 5) dat men in de matrixzin een voorkomen van men in de bijzin vereist omdat het geen gebonden pronomina kan binden: Men wist niet hoe snel men zich uit de voeten moest maken.