Tabu. Jaargang 31
(2001)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van koren tot koring:
|
(1) | a. | Nicolaes Bieskens, Klucht van Claas Kloet |
hangdig < handig | ||
mongt < mont | ||
Frangs < Frans | ||
bysongder < bysonder | ||
b. | P.C. Hooft, Warenar | |
Geertruyd:
Ick segh je waert niet veer verloren as sy jou ghevonghden hadt O die kan immers kallen |
||
Ritsert:
Ofser tangt vol mongden hadt. |
||
c. | Pieter Langendijk, Krelis Louwen | |
Ferdinangd | ||
Moorenlangd |
Dit verschijnsel moet ooit wijdverbreid geweest zijn in de Nederlanden, maar lijkt in de moderne Hollandse dialecten zo goed als uitgestorven (Jo Daan beschreef het in haar proefschrift van 1950 voor Wieringen, Harrie Scholtmeijer in 1996 voor Bunschoten-Spakenburg, maar dit zijn op zijn minst grensgebieden van waar de nasaalvelarisering ooit moet hebben gebloeid). Wel kan het in andere delen van het Nederlandse taalgebied worden teruggevonden.
Het is zoals gezegd verleidelijk om het verschijnsel te relateren aan diachrone nasaalvelarisering in het Afrikaans. Het is echter niet zeker dat dit Afrikaanse proces ook in historische zin moet worden teruggevoerd tot Nederlandse dialectinvloed. In de eerste plaats zijn de condities op de velarisering in het Afrikaans nogal anders dan in het Nederlands. Bovendien kennen ook andere talen die aan het Afrikaans hebben bijgedragen verschijnselen van nasaalvelarisering. In een artikel over mogelijke invloeden van oost-Maleise dialecten op het Afrikaans wijst Den Besten (2000) in dit verband bijvoorbeeld op feiten als in (2); impliciet is dat deze dialecten van invloed hebben kunnen zijn op het Afrikaanse verschijnsel:
(2) | boelang (<bulan) ‘maand’ |
kasiang (< kasian) ‘spijt’ | |
toewang (<tuan) ‘sir’ |
In alle door Den Besten gegeven voorbeelden is de voorafgaande klinker een <a>. Het is niet duidelijk of dit toeval is of niet. Ik wil hier niet in de discussie over de specifieke genese van de Afrikaanse nasaalvelarisering treden. Mijn bedoeling is vooral te laten zien hoe we beter inzicht kunnen krijgen in zowel de Nederlandse als de Afrikaanse feiten door ze met elkaar te vergelijken. Ik wil aantonen dat we een beter begrip kunnen krijgen van de manier waarop klinker en nasale medeklinker zich in deze configuratie gedragen door de verschillende omstandigheden waarin dit in de verschillende talen gebeurt nader te bestuderen.
Een cruciaal punt hierbij is dat de conditionering van de nasaalassimilatie in het Afrikaans op zijn best tegenovergesteld is aan die van de zojuist genoemde Hollandse dialecten. Het idee is dat de velarisering van de nasale medeklinker aan het eind van de lettergreep een natuurlijk proces is, dat op meerdere plaatsen in de wereld opduikt. De condities waaronder dit gebeurt kunnen verschillen; en deze verschillen verklaren waarom het Afrikaans in dit opzicht anders is dan de Hollandse en oost-Maleise dialecten.
2. Voorwaarden voor nasaalvelarisatie in varianten van het Nederlands
De in de inleiding genoemde Hollandse nasaalvelarisatie treedt alleen op als er aan vier voorwaarden tegelijkertijd is voldaan. De eerste voorwaarde is dat de nasale medeklinker in de coda van de lettergreep staat, dat wil zeggen in de positie onmiddellijk volgend op de klinker. De tweede voorwaarde betreft de lengte van de voorafgaande klinker: we vinden velarisering alleen na korte klinkers zoals in mangd maar niet na lange zoals in maand. In de derde plaats moet de voorafgaande klinker een zogenoemde velaire klinker zijn (een klinker die wordt gemaakt door de tong achter in de mond op te heffen, zoals a en o); velarisering wordt niet of slechts bij hoge uitzondering gevonden in woorden als kind of eent met een niet-velaire klinker. In de vierde plaats moet de nasale medeklinker gevolgd worden door een coronale obstruent - een d, een t, een s of een z; nasaalvelarisering treedt ook niet op in woorden als man, waarin de nasale medeklinker helemaal aan het eind staat. De eerste twee voorwaarden zijn hard - ze gelden voor alle mij bekende Nederlandse dialecten. De andere twee voorwaarden zijn minder sterk - er zijn dialecten die zich op dit vlak uitzonderlijk gedragen.
Het is verleidelijk uit de laatste twee voorwaarden te concluderen dat we hier te maken hebben met assimilatie dan wel met dissimilatie: de nasaal past zich wat de plaats van assimilatie betreft aan de omgeving aan, ofwel door dezelfde plaats aan te nemen als een buurklank, ofwel door juist een geheel andere plaats aan te nemen. Als
we kijken naar de kwaliteit van de klinker, dan kunnen we concluderen dat we hier te maken hebben met assimilatie: de velaire nasaal wordt net als de velaire klinkers overwegend achterin de mond (bij het velum) gearticuleerd. In de autosegmentele fonologie zouden we dit als volgt kunnen uittekenen:
(3)
Kijken we echter naar de rechtercontext, dan zouden we kunnen denken dat het hier juist gaat om een verschijnsel van dissimilatie; de coronale obstruenten worden net als de coronale n juist gemaakt vóórin de mond. Het is in de fonologie een bekend verschijnsel dat twee gelijke elementen liever niet naast elkaar worden geplaatst. Zo zijn in het Nederlands (en in het Afrikaans en veel andere talen) de combinaties pl (plaat), kl (klant), pr (praat), kr (krant) en tr (trant) wel mogelijk aan het begin van een woord, maar tl (*tlant) niet. Dit heeft vermoedelijk iets te maken met het feit dat ook de t en de l allebei coronaal zijn.
Twee coronale medeklinkers op een rij is kennelijk iets wat vermeden wordt, en de velarisering zou in dit verband begrepen moeten worden. Het merkwaardige is dan wel dat nasale medeklinkers meestal juist een uitzondering zijn op de regel ‘vermijd een opeen-volging van twee medeklinkers die op dezelfde plaats in de mond worden gemaakt.’ Meestal assimileren nasalen juist zoveel mogelijk in plaats aan een volgende medeklinker: een velaire nasaal staat naast een velaire medeklinker (bank, denk, fingeren), een coronale naast een coronale (maand, lente, kansel) en een labiale naast een labiale (kamfer, ramp, drempel).
Een zwaarwegend probleem voor allebei de mogelijke verklaringen - assimilatie of dissimilatie - is dat er ook dialecten zijn waarin de beide voorwaarden niet gelden: waarin nasalen aan het eind van de lettergreep altijd velariseren, onafhankelijk van de plaats van articulatie van voorafgaande of volgende medeklinkers. Voorbeelden van dialecten waarin de context van de voorklinker er niet toe doet, vinden we in Limburg, volgens Van Ginneken (1935: 313): ‘Evenals hond hier tot honkt is geworden, heet hier thans de eend een enkt; en evenals het oude onder hier nu onger klinkt, spreekt men vinden uit als vingen.’ Voorbeelden van dialecten waarin bovendien de volgende coronale medeklinker uit de beschrijving van de contekst kan worden weggelaten vinden we bijvoorbeeld in Gent en Antwerpen (Taeldeman 2001); in deze dialecten wordt dus bijvoorbeeld tien tot tieng.Ga naar eind3 Logischerwijs zouden we misschien ook verwachten dat we dialecten zouden vinden waarin de ng wel alleen na een achterklinker velariseert, maar waarin het er niet toe doet of de nasaal gevolgd wordt door een coronale obstruent of niet. Uit Kloeke (1932) en Pannekeet (1999) valt met enige goede wil op te maken dat de ‘Zuiderzeedialecten’ en in het bijzonder het dialect van Egmond aan Zee dergelijke systemen zijn; maar meer veldwerk lijkt me nodig om dit met zekerheid vast te stellen.
3. Codavelariteit
Het lijkt er dan ook op dat velarisatie van de nasaal aan het eind van de lettergreep in het Afrikaans en in het Nederlands een proces is dat niet speciaal hel gevolg is van assimilatie of van dissimilatie, maar van een onafhankelijke kracht die velaire medeklinkers in deze positie wenst. Deze kracht zouden we als volgt kunnen benoemen (Van Oostendorp 2000b):
(4) | Coda Velariteit: Een nasale medeklinker in de coda is velair. |
Volgens deze gedachtegang zijn assimilatie en eventueel dissimilatie dus alleen ondersteunende krachten in sommige dialecten. Er zijn enkele aanwijzingen dat de kracht Coda Velariteit ook in andere grammatica's actief is. We hebben hierboven al voorbeelden gezien uit het Maleis. Een ander voorbeeld is de zogenoemde ‘plaatsloze nasaal’ in het Japans (Yip 1991) die voor een pauze (als er geen medeklinker volgt) aan de oppervlakte komt als ‘unreleased, either velar, or uvular’:
(5) | sekke[ŋ] ‘zeep'’, ze[ŋ] ‘goedheid’, ho[ŋ] ‘boek’ |
In het Japans is Coda Velariteit ongeclausuleerd. Het is onbelangrijk wat het plaatskenmerk van de voorafgaande klinker is, de codanasaal velariseert zowel na een voorals na een achterklinker. Dat geldt ook voor veel Romaanse dialecten, zoals het dialect van Montpellier, of de Portugese dialecten besproken in Barbosa (1965) en Trigo (1993). In deze dialecten zijn nasale klinkers op een bepaald moment gedenasaleerd. De resulterende nasale medeklinker duikt op als een velair voor een pauze (en assimileert net als in het Japans in andere contexten aan de volgende consonant):
(6) | rw[ɪ̃] → rw[ɪŋ] | ‘basis’ |
b[ɔ̃] → b[ɔŋ] | ‘goed’ | |
[ũ] → [uŋ] | ‘een’ |
Ook in Germaanse dialecten vinden we dit verschijnsel; zelfs in varianten van het Nederlands schijnen genasaleerde klinkers in Franse leenwoorden te kunnen worden uitgesproken als restaur[ɑŋ], sal [ɔŋ], etc.
Er is in het Germaanse taalgebied ook evidentie dat Coda Velariteit niet noodzakelijkerwijs tot nasalen beperkt is. In het Keuls (Kölsch) vinden we dat alle coronale medeklinkers aan het eind van de lettergreep velair geworden zijn (Scheer 1999):Ga naar eind4
(7) | Hoogduits | Kölsch |
Zeit [tsajt] ‘tijd’ | Zick [tsik] | |
Leute [lojtə] ‘mensen’ | Lück [lyk] | |
schneiden [ʃnajdən] ‘snijden’ | schnigge [ʃnigɛ] | |
braun [brawn] ‘bruin’ | brung [bruŋ] | |
binden [bindən] ‘binden’ | binge [biŋə] | |
bunt [bunt] ‘bont’ | bungk [buŋk] |
Verder kan Coda Velariteit mogelijk gerelateerd worden aan een interessant verschijnsel in de kindertaal. In de verwerving van plaats van articulatie zijn volgens Levelt (1994) een aantal stadia aan te wijzen. Tijdens één zo'n stadium moeten alle klanken in een woord op dezelfde plaats in de mond gemaakt worden. Een kind kan tijdens dat stadium wel bijvoorbeeld poef zeggen (alle klanken worden bij de lippen gemaakt), maar niet poes (de t wordt niet bij de lippen, maar primair coronaal gearticuleerd). In een volgend stadium kan het kind wel klanken maken met verschillende plaatsen van articulatie, maar alleen als de klanken die meer voor in de mond gemaakt worden, komen vóór de klanken die meer achterin de mond gemaakt
worden. Het kind kan in dit stadium dus wel poes zeggen, maar nog geen soep. Medeklinkers met een plaats achterin de mond hebben dus een voorkeur voor een plaats achterin het woord. De voorkeur voor velaire nasalen aan het einde van het woord zou volgens Levelt een soort restant van deze voorkeur in de volwassen taal kunnen zijn.
Waarom zijn nasalen bijzonder gevoelig voor Coda Velariteit? Het ligt voor de hand hier een verband te leggen met het feit dat precies de nasalen ook heel gevoelig zijn voor plaatsassimilatie. Op de een of andere manier is plaats voor nasale medeklinkers iets vluchtigs: de ‘eigen’ plaats van een nasaal gaat gemakkelijk verloren, ten gunste van de eisen die de omgeving aan deze plaats stelt. Andere medeklinkers houden hun plaats van articulatie kennelijk beter vast.
4. Linker- en rechtercontext
We kunnen nu terugkeren naar de linker- en de rechtercontext. Wat hebben zij bij te dragen? In Van Oostendorp (2000a) opper ik dat de coronaal in de rechtercontext wel eens zou kunnen dienen om de rechterrand van het woord af te dekken. In het Nederlands is die rechterrand bij wijze van spreken heilig. Dat blijkt uit meerdere verschijnselen die betrekking hebben op de sjwa:
• | In de varianten die sjwa-epenthese hebben, vindt deze epenthese nooit plaats aan het eind van het woord. Kerk wordt bijvoorbeeld niet uitgesproken als [kɛr.kə], maar als [kɛr.rək], ook al heeft de laatste structuur een gecompliceerder lettergreepstructuur (twee gesloten lettergrepen in plaats van een open en een gesloten, en bovendien een sjwa in een lettergreep die wordt afgesloten met een obstruent, hetgeen volgens Van Oostendorp (2000a) heel ongebruikelijk is) |
• | In de varianten die onbeklemtoonde volle klinkers reduceren tot sjwa, wordt een uitzondering gemaakt voor de volle klinkers die helemaal aan het eind van het woord staan; terwijl bijvoorbeeld /plezir/ vrijwel verplicht wordt tot [pləzir], wordt /tɔfe/ in geen enkele variant tot *[tɔfə]. |
Beide verschijnselen kunnen volgens Van Oostendorp (2000a) gevat worden onder het volgende principe:
(8) | Uitlijn |
De randen van het woord mogen niet (te veel) veranderen. |
De vraag rijst hier natuurlijk welke veranderingen precies gelden als ‘te veel’. Toevoeging van een sjwa, of reductie van een volle klinker tot sjwa vallen er in ieder geval onder; verscherping (de verandering van een /d/ in een [t] in hond) valt er in ieder geval niet onder. Nasaalvelarisering wordt kennelijk in verschillende dialecten verschillend geëvalueerd in dit opzicht. In sommige dialecten geldt hij kennelijk wél als een te grote verandering en mag daarom niet plaatsvinden als de nasaal de laatste medeklinker van het woord is (zoals in man), maar wel als die laatste medeklinker iets anders is, zoals een coronale obstruent. In andere dialecten is de verandering van de nasaal kennelijk niet al te groot en mag hij ook plaats vinden aan de rand van het woord.
Een volgende vraag is dan waarom het hier uitgerekend een coronale obstruent betreft die de nasaal bij velarisering ‘beschermt’. Een deel van het antwoord is dat we
voor een velaire obstruent nooit kunnen zien wat er gebeurt, omdat een nasaal voor een velaire obstruent in het Nederlands altijd zelf ook velair is, zoals een nasaal voor een labiale obstruent altijd labiaal is. Kennelijk is de plaats op velaire en labiale obstruenten zo krachtig, dat hij makkelijk de coronale of velaire plaats op nasalen overwint. Omgekeerd is natuurlijk nu juist de coronale nasaal die gevoelig is voor deze en andere vormen van plaatsassimilatie; dat is een extra aanwijzing dat coronaal het ‘zwakste’ plaatskenmerk is.
Hoe moeten we, tenslotte, de restrictie op het voorkomen na achterklinkers begrijpen? Volgens mij is in de dialecten waarin deze restrictie geldt Coda Velariteit ondergeschikt aan een ander principe:
(9) | Assimileer |
Nasalen moeten hun plaats van articulatie delen met een buurklank |
Een nasaal mag in deze dialecten alleen velair worden als het die velariteit kan delen met een buur, dat wil zeggen met de klinker. (Ik benadruk nogmaals dat de velariteit in een woord als krenk natuurlijk ook gedeeld kan worden met de volgende medeklinker.)
We zouden al de genoemde condities nu kunnen zien als ‘constraints’ in de zin van de Optimaliteitstheorie van Prince en Smolensky (1993) en veel hierop volgend werk. Volgens deze theorie (in ieder geval in zijn meest orthodoxe, door mij aangehangen, vormGa naar eind5) bestaat de Universele Grammatica uit een verzameling ‘constraints’ zoals de hier gegevene. Ieder van die constraints is in de grammatica van elke natuurlijke taal aanwezig. Het punt is echter dat de constraints in sommige gevallen met elkaar in tegenspraak zijn; zo is het bijvoorbeeld onmogelijk om in het woord vent tegelijkertijd aan Assimileer en aan Coda Velariteit te voldoen: door de nasaal coronaal te laten, voldoen we wel aan de eerste conditie, maar schenden we de tweede; door de nasaal te velariseren schenden we juist de eerste en voldoen we aan de tweede.
De verschillen tussen talen schuilen volgens de Optimaliteitstheorie nu in de manier waarop dit soort conflicten worden opgelost. In sommige taalsystemen wordt in het geval van een conflict de voorkeur gegeven aan principe A, in andere taalsystemen aan principe B. Alle taalvariatie is op deze manier op te vatten.
Dit impliceert dat ook de verschillen tussen dialecten van dezelfde taal idealiter te beschrijven zijn als verschillen in de oplossing van conflicten. We kunnen daarmee een kleine typologie van Nederlandse dialecten op dit vlak uitschrijven (zie Van Oostendorp 2000b voor een uitgebreidere typologie):
(10) | a. | ‘Wierings’: Assimileer, Uitlijn ≫ Coda Velariteit |
b. | ‘Limburgs’: Coda Velariteit ≫ Assimileer, Uitlijn |
A≫B betekent in deze notatie: A is sterker dan B, in het geval dat A en B tegenstrijdige dingen verlangen, voldoen we aan de wensen van A. De komma in A, B geeft aan dat er geen (relevante) gevallen zijn waarin A en B met elkaar conflicteren. Het is dus niet mogelijk een hiërarchie voor deze twee principes op te stellen. In deze typologie ontbreekt overigens evident een taal als het Standaardnederlands, waarin codanasalen evident niet velariseren. Om een dergelijk systeem te begrijpen moeten we een extra principe toevoegen, bijvoorbeeld (11):
(11) | VeranderNiets |
Verander nasalen niet van plaats als het niet nodig is |
De fonologische component van de grammatica van het Nederlands bevat nu het volgende voorschrift voor conflictoplossing:
(12) | Standaardnederlands: VeranderNiets ≫ Coda Velariteit, Assimileer, Uitlijn |
Het aardige is nu dat de ‘ondergeschikte’ principes in het Nederlands toch allemaal op andere plaatsen aan het werk zijn: Assimileer zorgt er elders voor dat nasalen in woorden als impopulair zich wel degelijk aan de volgende consonant aanpassen; Uitlijn is verantwoordelijk voor de hierboven besproken feiten met betrekking tot de sjwa; Coda Velariteit ten slotte biedt een gedeeltelijke verklaring voor het feit dat de velaire nasaal in het Standaardnederlands alleen in de coda van een lettergreep kan staan en niet bijvoorbeeld aan het begin (*nga is geen mogelijk Nederlands woord). De Optimaliteitstheorie verschilt hierin wezenlijk van het zogenoemde Principes-en-parametersmodel, volgens hetwelk een principe in een bepaalde taal ‘aan’ of ‘uit’ kan zijn geschakeld. In de Optimaliteitstheorie is een principe nooit helemaal uitgeschakeld. Zelfs als het relatief zwak is kan het nog onder bepaalde omstandigheden zijn invloed laten gelden.
Nu heb ik zojuist omstandig beweerd dat er behalve assimilatie ook incidenteel dissimilatie van medeklinkers mogelijk is. Dit doet de vraag rijzen of een dergelijke kracht van dissimilatie in ditzelfde domein ook soms een rol kan spelen. Het antwoord op deze vraag is bevestigend, zij het dat we hiervoor moeten uitwijken naar een heel ander deel van de wereld. In het Kantonees zoals dat gesproken wordt in Hongkong. In dit dialect lijkt [ŋ] te worden tot [n] in precies de hier besproken context - na een achterklinker: ang wordt tot an. Dit zou moeten worden afgeleid van een interactie tussen Dissimilatie als in (13) en Coda velariteit:
(13) | Dissimilatie |
Twee klanken die naast elkaar staan mogen niet te veel op elkaar lijken. |
De analyse van het dialect van Hongkong is hiermee natuurlijk nog niet voltooid, maar de genoemde feiten wijzen er in ieder geval op dat we in de goede richting zitten. De grammatica van het Hongkongs kan nu beschreven worden als:
(14) | Kantonees van Hongkong: Dissimilatie ≫ Coda Velariteit |
5. Nasaalvelarisatie als dissimilatie
Er zijn voor zover mij bekend geen Nederlandse dialecten die een grammatica hebben die ook maar enigszins in de buurt komt van die van het dialect van Hongkong: dissimilatie speelt geen rol in de beschrijving van dit verschijnsel. Maar wellicht kan de diachrone verandering in het Afrikaans wel in deze termen beschreven worden.
Allereerst moeten we dan nader kijken naar de conditie waaronder deze velarisering plaatsvindt; het valt dan op dat in de betrokken gevallen altijd sprake is van een sjwa. Waarom een sjwa? Een mogelijke factor die hier een rol speelt is dat de klinker die voorafgaat aan de velaire nasaal altijd kort moet zijn: bang is goed, baang is niet goed. De sjwa is in ieder geval fonetisch de kortst mogelijke klinker. We zouden dit als volgt kunnen begrijpen: om de een of andere reden wil de velaire nasaal zo dicht mogelijk bij de kern van de lettergreep staan. Vanuit deze voorwaarde gezien is het niet zo vreemd dat velarisering uitgerekend in deze context plaatsvindt.
Afgezien van de - in het Afrikaans niet aanwezige - mogelijkheid om zelf op te treden als lettergreepkern (zoals wel kan in de Oost-Nederlandse dialecten die vormen als werkŋ toestaan), is de positie na de sjwa de best denkbare.Ga naar eind6
Nu treedt er echter zowel in het Afrikaans als in het Nederlands iets merkwaardigs op: de sjwa contrasteert niet met een [ɪ] voor een velaire medeklinker. Er zijn geen minimale paren waarin twee woorden alleen van elkaar verschillen doordat de ene vorm [ɪŋ] heeft en de ander [əŋ], zoals er ook bijvoorbeeld geen minimale paren zijn die leunen op een contrast tussen [ɪk] en [ək]. Bovendien gedragen lettergrepen van dit type zich ambigu. In meerlettergrepige woorden die eindigen op - ing valt de klemtoon bijvoorbeeld nooit op die lettergreep (in het Nederlands is de enige uitzondering sering, waar de andere lettergreep een sjwa heeft). Bovendien valt klemtoon in ongelede woorden altijd op een van de laatste drie lettergrepen, met twee belangrijke klassen van uitzonderingen. De ene klasse is hier irrelevant (infinitief, accusatief), maar de tweede bestaat uit plaatsnamen die eindigen op sjwa-ing-sjwa zoals Scheveningen en Wageningen. Dit zijn aanwijzingen dat de ing-lettergreep, net als sjwa-lettergrepen klemtoon vermijdt. Aan de andere kant zijn er eenlettergrepige lexicale woorden met alleen -ing (ring, zing, ding), terwijl de enige eenlettergrepige woorden met een sjwa functiewoorden zijn (een, de, te). Dit is juist een aanwijzing dat -ing wel degelijk een volle klinker draagt, of kan dragen.
Op zijn minst de spelling van de Afrikaanse vormen toring, koring en dergelijke is een aanwijzing in dezelfde richting: er is geen duidelijk contrast tussen sjwa en [ɪ] in deze context. De vraag doet zich nu voor waarom het hier nu precies een voorklinker is die contrasteert met een velaire nasaal. Het antwoord zou gelegen kunnen zijn in dissimilatie. Door de nasaal te velariseren krijgen we een sequentie als de volgende:
(15)
De vraag is of er meer bewijzen zijn dat klinker en nasale medeklinker dissimileren in deze context. Ik denk dat het mogelijk is om dergelijke bewijzen te vinden. Wie in een Amsterdamse metro plaatsneemt en goed luistert naar wat er zoal gezegd wordt, hoort binnen korte tijd vrijwel zeker uitspraakvarianten die we informeel zouden kunnen transcriberen als Diemon, spannond en in het Internationaal Fonetisch Alfabet als [dimɵn, spanɵnt]: de sjwa wordt gerond voor een coronale nasaal /n/. Voor zover ik heb kunnen nagaan gebeurt dit overigens alleen als deze nasaal ook wordt uitgesproken, dus niet in ete, lope, enzovoort. Ik heb deze uitspraak in de literatuur niet gedocumenteerd gevonden, maar observeer hem zelf regelmatig, ook bijvoorbeeld bij deelnemers aan radiopanels. Bovendien hebben meerdere mensen hem de afgelopen maanden bij mij gerapporteerd; het is kennelijk iets dat ineens een niveau van bewustheid begint te krijgen. (Met de internetzoekmachine Google vond ik op 12 juni 2001 slechts twee voorkomens van de spelling spannond: een keer in een dagboekachtige tekst, en een keer in een tekst van mijzelf).
Het verschijnsel doet denken aan een andere ronding van sjwa, namelijk voor [l]: de uitspraak [voɣɵl, lepɵl] (Trommelen 1993). Deze uitspraak is veel wijder verbreid, al is hij niet terug te vinden in bijvoorbeeld het Uitspraakwoordenboek van Heemskerk en Zonneveld (2000) of Booij (1995). We zouden deze ronding kunnen zien als een vorm van assimilatie: /l/ heeft een fonologisch kenmerk [rond] dat spreidt naar sjwa, die daarop tot een ronde klinker wordt:
(16)
Voor [l] is deze analyse redelijk aannemelijk. Het is bekend dat /l/ een speciale relatie heeft met ronde klinkers - in de uitspraak van veel (jongere) Nederlanders bijvoorbeeld, waarin Els klinkt als Ews ([ɛʋs], Van Reenen en Jongkind 2000), maar ook in historische fasen van het Nederlands (alt>oud) en het Frans (journals > journaux). Al deze gevallen betreffen echter een /l/ die een ronde klinker wordt, niet een medeklinker die zijn plaats deelt met een voorafgaande klinker. Bovendien is deze analyse niet gemakkelijk uit te breiden naar spannend: er is geen enkele reden om aan te nemen dat de coronale nasaal ook het kenmerk [rond] zou hebben. Sterker, in de meeste moderne kenmerktheorieën wordt [rond] gelijkgesteld aan [labiaal], en een nasaal met het kenmerk labiaal staat gelijk aan een [m].
Mijn vermoeden is dan ook dat in alle gevallen van sjwaronding in het Nederlands niet zozeer sprake is van assimilatie als wel van dissimilatie. De klinker wordt [+achter] voor een medeklinker die [-achter] is. We krijgen dan structuren als de volgende:
(17)
Een reden waarom de dissimilatie hier beperkt is tot sjwa, zou kunnen zijn dat de sjwa in het algemeen de klinker is die het gevoeligst is voor aanpassingen aan de fonologische context (Van Bergem 1995, Van Oostendorp 2000a). De reden waarom de context beperkt is tot sonorante medeklinkers, zou kunnen zijn dat de sjwa en sonorante medeklinkers samen in een nucleus staan. De reden waarom van de sonorante medeklinkers nu juist de nasalen deelnemen kan zijn dat de nasalen, net als sjwa, in het algemeen gevoelig zijn voor fonologische processen die plaats betreffen.
6. Conclusie
Een nasaal in de coda heeft de neiging te velariseren. We vinden hiervan reflexen in Nederlandse dialecten en we vinden reflexen in het Afrikaans. Of de verschijnselen historisch met elkaar te maken hebben, is een interessante vraag, die hier niet bestudeerd is. Synchroon hebben ze waarschijnlijk in ieder geval wél met elkaar te maken; het zijn allebei reflexen van een inherente neiging van nasale medeklinkers in de coda om te velariseren. Ook in andere talen wordt dit proces aangetroffen. Dit proces interageert kennelijk in de verschillende hier besproken taalvarianten met andere processen die nasalen met betrekking tot plaats ondergaan: assimilatie en dissimilatie. De verschijnselen in het Afrikaans en het Nederlands werpen zo een verrassend licht op elkaar.
Er blijven alles bij elkaar nog wel wat vragen open. Onderzocht zou kunnen worden of een dergelijke dissimilatie ook in andere talen geattesteerd wordt, of er ook dissimilatie van sjwa bestaat voor een /m/ of een /r/ en hoe deze fenomenen precies begrepen moeten worden in de fonologische theorie.
Een andere te onderzoeken kwestie betreft het verschil met het dialect van Hongkong: waarom is het in het Nederlands en het Afrikaans de sjwa die dissimileert
en in het Kantonees juist de medeklinker? En daarmee samenhangend: waarom is er in de gevallen met een sjwa spraken van dissimilatie terwijl er in alle andere gevallen met nasale medeklinkers in het Nederlands en het Afrikaans eerder sprake is van assimilatie? Een mogelijk antwoord zou hier gelegen kunnen zijn in relatieve afstand. Het is net alsof de sjwa en de nasaal zo dicht op elkaar staan dat een aantrekkende kracht omslaat in een afstotende kracht.
Bibliografie
Barbosa, J.M.M. (ed.)
1965 |
Études de phonologie portugaise. Lisbon: Barbosa. |
Berg, B. van den
1943 |
Boers en beschaafd in het begin der 17e eeuw. De Nieuwe Taalgids 37: 242-246. |
Bergem, Dick van
1995 |
Acoustic and lexical vowel reduction. Proefschrift, Universiteit van Amsterdam. |
Besten, Hans den
2000 |
‘The slaves' languages in the Dutch Cape Colony and Afrikaans vir.’ Linguistics 38.5: 949-971. |
Boersma, P.
1999 |
Functional Phonology. Den Haag: HAG. |
Booij, Geert
1995 |
The Phonology of Dutch. Oxford: Oxford University Press. |
Daan, Jo
1985 |
Sociolecten en stijlen bij Bredero. Spektator 14: 254-260. |
1997 | Stads- en buitenlui. Typering door velarisering. In: Ariane van Santen en Marijke van der Wal (eds.) Taal in tijd en ruimte. Leiden: SNL, 183-191. |
Ginneken, Jac. van
1935 |
De correlatie van harde en weeke medeklinkers in het Oud- en Nieuwnederlandsch. Onze Taaltuin 3.10: 302-317. |
Heemskerk, Josée en Wim Zonneveld
2000 |
Uitspraakwoordenboek. Utrecht, het Spectrum. |
Heeroma, K.
1954 |
Nasalering en mouillering. Handelingen van het drie en twintigste Nederlands philologen-congres. Groningen: Wolters, 19-21. |
Hoeksema, Jack
1999 |
Velarisatie van /n/ in plat Hollands. TABU 94-96. |
Hufman, Marie K. and Rena A. Krakow
1993 |
Nasals, Nasalisation and the Velum. Phonology and Phonetics 5. San Diego: Academic Press. |
Kieft. A.P.
1945 |
Gutturalisering en dentalisering in het Nederlands. De Nieuwe Taalgids 38: 111-113. |
Kloeke, G.G.
1932 |
De tongvallen langs de Zuiderzee en op de eilanden. Amsterdam. |
Oostendorp, Marc van
2000a |
Phonological projection. Berlin: Mouton de Gruyter. |
2000b. | Wieringse nasaalvelarisering. Taal en Tongval LII.1: 163-188. |
Pannekeet, Jan
1999 |
‘Iets over het dialect van de boer in Bredero's “Klucht van de koe”.’ In: |
Jan Berns, | Geert Dibbets en Piet van Sterkenburg (red.) Weijnen Tnegentig. Scriptum, Schiedam, 85-90. |
Reenen, Piet van en Anke Jongkind
2000 |
De vocalisering van de /l/ in het Standaard-Nederlands. Taal en Tongval 52.1: 189-199. |
Scheer, Tobias
1999 |
Comment in LINGUIST List 10.316. |
Scholtmeijer, Harrie
1996 |
‘Het Bunschoten-Spakenburgs te midden van de andere dialecten.’ Taal en Tongval 48.2: 174-190. |
Stroop, Jan
1994 |
‘Afgedwongen nasalering.’ TNTL 110: 55-67. |
Taeldeman, Johan
2001 |
‘Vlaamse klankfeiten en fonologische theorieën.’ Manuscript, Universiteit Gent. |
Trigo, R. Lorenza
1993 |
‘The Inherent Structure of Nasal Segments.’ In: Hufman and Krakow (eds.), 369-400. |
Trommelen, Mieke
1983 |
‘Phonological Properties of the Dutch Velar Nasal.’ In: M. Van Den Broecke, V. van Heuven, W. Zonneveld (eds.) Sound Structures. Studies for Antonie Cohen. Dordrecht: Foris, 259-269. |
1984 | The Syllable in Dutch. Foris: Dordrecht. |
1993 | ‘Lexical Word-Processes in Dutch.’ Linguistic Review 10: 161-184. |
Verstegen, V.
1953 |
‘D na n en l in een groep Oostlimburgse dialekten.’ Taal en Tongval 5.4: 164-168. |
Weijnen, Antoon A.
1939 |
‘Taalkaarten strand, hond en honger.’ Onze Taaltuin 7.11: 343-349. |
Yip, Moira
1991 |
‘Coronals, Consonant Clusters, and the Coda Condition.’ In C. Paradis and J.-F. Prunet (red.), The Special Status of Coronals, Phonetics and Phonology, vol. 2, Academic Press, San Diego, 61-78. |
Adres auteur
P.J. Meertensinstituut KNAW
Joan Muyskenweg 25
1096 CJ Amsterdam
- eind1
- Ik ben dank verschuldigd aan Jack Hoeksema, Mathilde Jansen, Susanne van der Kleij, Francine Swets en Erik Jan van der Torre voor commentaar en discussie.
- eind2
- Jack Hoeksema (p.c.) wijst erop dat in de geschiedenis van het Nederlands iets soortgelijks moet zijn gebeurd, waar ketten bijvoorbeeld veranderde ketting. Hoeksema wijst er voorts op dat in het Gronings juist sjwa+n komt (of syllabische n) ipv -ing, bijv. verkeren < verkering, Grunnen < Groningen.
- eind3
- Hierbij verkort de lange klinker (die nog wel opduikt in met z'n tienen, zonder velair) tot een korte.
- eind4
- Er is volgens Scheer (1999) een merkwaardige conditie op de velarisering in het Kölsch: de nasale medeklinker moet voorafgegaan zijn door een hoge klinker in het Westgermaans.
- eind5
- Er zijn tegenwoordig ook alternatieve interpretaties voorhanden, waarin ‘constraints’ geen deel uitmaken van een gepostuleerde aangeboren UG maar door elk taallerend kind als het ware opnieuw gegenereerd worden, op basis van functionele principes. Een vertegenwoordiger van deze school in Nederland is Paul Boersma (zie Boersma 1999). Afgezien van wat details lijkt me het verschil van inzicht tussen deze school en de hier aangehangene niet essentieel.
- eind6
- Interessant is dat in de Hollandse dialecten velarisering juist niet optreedt als de achterklinker tot sjwa reduceert: Bredero schrijft bijvoorbeeld avent en niement (Pannekeet 1999).