Tabu. Jaargang 31
(2001)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1/2]Van Beth tot Van Benthem:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taalkunde of hoe de dynamische semantiek ontstaan is. Voor diegenen die wel zelf de ontwikkeling of een gedeelte ervan hebben meegemaakt, biedt deze scriptie een verbreding van het perspectief. Zij zullen hierin de visies vinden van andere semantici, die vaak vanuit heel verschillende achtergronden naar de beschreven ontwikkeling gekeken hebben. Om de leesbaarheid zo hoog mogelijk te houden, zijn citaten uit de interviews die ik heb afgenomen, niet van voetnoten voorzien. Aangezien citaten uit andere bronnen allemaal wél van noten zijn voorzien, geldt dat ieder citaat zonder verwijzing afkomstig is uit de zelf afgenomen interviews. Het nadeel van de gebruikte opzet is dat van de lezer weinig achtergrondkennis verwacht kan worden. Dit brengt met zich mee dat er op inhoudelijke aspecten van het vakgebied minder diep ingegaan kan worden. Het grote voordeel van de journalistieke aanpak is echter dat er informatie naar boven komt die in geen enkel wetenschappelijk artikel terug te vinden is. Informatie die verdwijnt als ze niet opgetekend wordt. De invloed van persoonlijke verhoudingen op de ontwikkeling van het vakgebied, sfeerbeelden van de Nederlandse universiteiten in de jaren zestig en zeventig, het enorme belang van karaktertrekken van hoofdrolspelers in het verhaal, groter nog dan de feitelijke wetenschappelijke productie, en de toevalligheden die de loop van de geschiedenis bepaald hebben. Het zijn juist die elementen die mij bij het schrijven en het onderzoeken het meest getroffen hebben. Hoe Evert Willem Beth in de vroege jaren zestig, toen er van semantiek aan de universiteiten in Nederland nog geen sprake was, er met zijn open en geïnteresseerde opstelling voor een belangrijk gedeelte bepaald heeft dat de semantiek in Nederland een onderdeel werd van de logica en de taalfilosofie en hoe Montague-grammatica een wetenschappelijke scheiding heeft veroorzaakt tussen Henk Verkuyl en Pieter Seuren, taalkundigen uit één nest. Hoe Seuren en Hans Kamp, beiden ooit leerling van Beth, onafhankelijk van elkaar elk een discourse gerichte semantische theorie ontwikkelden, maar niet met elkaar konden samenwerken. Een tweede voordeel van de persoonlijke benadering is dat mensen betere zoekmachines zijn dan de meest geavanceerde computers. Vanaf de eerste inleidende gesprekken met Frans Zwarts, Jack Hoeksema en Else Barth liep het onderzoek als vanzelf en stapelde de informatie zich op. Iedereen die ik benaderde, was graag bereid wat tijd voor mij vrij te maken, waarvoor ik veel dank verschuldigd ben. Vaak probeerden zij zelfs om het mij zo gemakkelijk mogelijk te maken. Voor de interviews met Henk Verkuyl en Sjaak de Meij hoefde ik nauwelijks de deur uit: hen trof ik in een cafeetje direct naast het faculteitsgebouw. Barbara Partee offerde haar lunchpauze tijdens de Sinn und Bedeutungconferentie in Amsterdam voor mij op en ook Hans Kamp bood aan het gesprek in te plannen in een bezoek aan Nederland. Toen een bezoek van mij aan Stuttgart sneller bleek, nam hij zeer uitgebreid de tijd voor het interview. Alice ter Meulen, Renate Bartsch en Martin Stokhof voorzagen mij van informatie over de semantiek in Amsterdam van 1975 tot 1985. Na de interviews werd soms het contact voortgezet. Henk Verkuyl en Pieter Seuren hielpen mij na de vraaggesprekken met vragen waar ik mee was blijven zitten of waar ik later tegen op liep. In een enkel geval zochten de geïnterviewden zélf na afloop van het gesprek contact met mij, wat ik bijzonder waardeerde. Hans Mooij zond mij een brief met enkele waardevolle suggesties, Van Benthem stuurde mij via e-mail aanvullende informatie en blijken van interesse. Ieder gesprek leverde bovendien nieuwe inzichten op. Niet alleen door wat tijdens het gesprek gezegd was, maar ook omdat iedere betrokkene nog wel een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
interessant artikel kende, de proceedings had liggen van een bepaalde conferentie of mij doorverwees naar andere personen, die mij verder konden helpen. Van Dick de Jongh kreeg ik bijvoorbeeld tijdens het interview de dissertatie van Paul van Ulsen. Van Ulsen op zijn beurt beantwoordde niet alleen al mijn vragen over Beth, maar stuurde bovendien een email van mij door naar Henk Visser. Visser nodigde mij daarop uit voor een speurtocht in het archief van Beth, ploos zijn eigen boekenkast na op zoek naar informatie en nam contact met mij op zodra hij iets nieuws te weten gekomen was. Rob Doeve stuurde een exemplaar van zijn scriptie over de ontvangst van de transformationele grammatica in Nederland naar mij op. Ger de Haan wees mij tijdens een gesprek op enkele waardevolle artikelen. Al deze mensen, die mij in het afgelopen half jaar van informatie voorzien hebben, wil ik hartelijk danken. Dat mijn werk toch niet meer kan zijn dan een verkenning in de geschiedenis van de semantiek in Nederland, heeft slechts te maken met de beperking van de te besteden tijd, niet met de beschikbaarheid van informatie of informanten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Evert Willem Beth en de opkomst van generatieve grammatica1.1. De semantiek, van verguisde noviteit tot gevestigde ordeLogicus Evert Willem Beth (1908-1964) timmerde in het voorjaar van 1952 een bord van hardplastic naast de deur van zijn kamer in het Mathematisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam, gevestigd in een oud schoolgebouw in de Roetersstraat. Instituut voor grondslagenonderzoek en philosophie der exacte wetenschappen stond er te lezen. ‘Zo,’ stelde Beth tevreden vast, ‘nu zijn we echt een instituut.’Ga naar eind1 ‘Instituut’ was wellicht een groot woord voor één hoogleraar in een kleine kamer in het trappenhuis van het Mathematisch Instituut. Maar Beths groeiende faam als wetenschapsfilosoof en logicus en zijn talrijke contacten met buitenlandse logici bezorgden het instituut een steeds grotere bekendheid. Vooraanstaande logici onder wie A. Tarski, S.C. Kleene, L. Henkin bezochten de Amsterdamse hoogleraarGa naar eind2. Zó groot was de invloed van Beth, dat er bijna veertig jaar na zijn dood over hem gezegd wordt: ‘After Beth there was logic in the Netherlands.’Ga naar eind3 Maar niet alleen de logica werd groot in Nederland dankzij Beths activiteiten. Het Instituut voor Grondslagenonderzoek met zijn kleine kamer, één enkele hoogleraar, zijn twee toenmalige medewerkers en een plastic naambord, vormde de wieg voor de semantiek in Nederland. In dit instituut bestudeerden de eerste formele taalkundigen, ambitieus en enthousiast, maar verguisd door hun eigen hoogleraren, het werk van onder meer Chomsky en kregen zij gedegen onderwijs in de logica. Studerend op het raakvlak van taalkunde en logica zouden enkele van deze studenten later opgroeien tot toonaangevende semantici, de eerste in Nederland. Bijna vijftig jaar nadat Beth zijn instituut oprichtte zetelt de formele semantiek aan de Nederlandse universiteiten niet meer in kamertjes achteraf, maar beslaat ze halve gangen of zelfs hele vleugels in faculteitsgebouwen in verschillende universiteitssteden. Vrijwel iedere universiteit in Nederland heeft een of meer leerstoelen semantiek, logica of taalfilosofie. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen telt vijf leden die zich langere tijd beziggehouden hebben met semantiek of dat nog steeds doen.Ga naar eind4 Maar nog steeds is de invloed van dat kleine grondslageninstituut in Amsterdam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duidelijk waarneembaar. Veel van die semantisch georiënteerde leerstoelen werden en worden nog steeds bezet door semantici die uit de school van Beth zijn voortgekomen. Zo werden Beths medewerkers Else Barth en Hans Mooij professor in de taalfilosofie, ondergebracht in ruime kamers. Hans Kamp en Pieter Seuren, oud-leerlingen van Beth, huisden nog groter. Kamp werd als hoogleraar verbonden aan het gerenommeerde Institut für Maschinelle Sprachverarbeitung in Stuttgart, Seuren werd eerst hoogleraar filosofie, later professor algemene taalwetenschap en verbonden aan het Max-Planck-Instituut in Nijmegen. Ook studenten van Barth en Mooij kregen taalgerichte leerstoelen: Albert Kraak in Algemene Taalwetenschap, Henk Verkuyl in Nederlandse taalkunde en Johan van Benthem in de logica. Mede dankzij dankzij Van Benthem heeft Amsterdam bovendien opnieuw een instituut waar taal en logica stevig met elkaar verbonden worden. In 1986 was hij actief betrokken bij de oprichting van het Instituut voor Taal, Logica en Informatie, dat later zou overgaan in het thans gerenommeerde Institute for Logic, Language and Computation, waar binnen- en buitenlandse studenten postdoc-opleidingen volgen op het snijvlak van beide disciplines. Maar niet alleen om deze opleiding speelt Amsterdam en in het algemeen Nederland wereldwijd nog steeds een leidende rol in de West-Europese semantiek. Van Benthems studenten Stokhof, Groenendijk en Ter Meulen, eveneens semantici uit de Amsterdamse school, zetten de Nederlandse hoofdstad nadrukkelijk op de semantische kaart door de organisatie van de inmiddels wereldberoemde Amsterdam Montague-Colloquia. Dit semantische congres trok vanaf de eerste editie in 1976 elke twee jaar vooraanstaande semantici naar de Nederlandse hoofdstad. Tot op de dag van vandaag vormt het tweejaarlijks Colloquium een van de belangrijkste internationale ontmoetingsplekken voor semantici uit de hele wereld. Weinig bezoekers zullen zich realiseren dat in diezelfde stad veertig jaar geleden formele taalkundigen elkaar slechts in het geheim ontmoetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Generativisten in de verdrukkingIn de vroege jaren zestig lazen jonge Amsterdamse taalwetenschappers in het geniep de artikelen van Noam Chomsky. Chomsky (1928- ) had een geheel nieuwe, formele manier om naar taal te kijken, een theorie die zij aan de universiteit niet onderwezen kregen. Sterker nog: de verantwoordelijke hoogleraren zagen er niets in en staken dat niet onder stoelen of banken. Dat was dan ook de reden dat ze in het geheim samen kwamen om zich door de ingewikkelde en technische literatuur heen te worstelen, zonder de hulp van docenten. Met enige moeite, want de wiskundige achtergrond die Chomsky wel had, hadden zij niet. Maar het zou niet lang meer duren voordat ze uit de schaduw konden treden. Op 10 juni 1963 sprak professor Beth, die inmiddels naam gemaakt had binnen de logica en het grondslagenonderzoek, te midden van het geleerde gezelschap van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) de rede ‘Constanten van het mathematisch denken’ uit. Deze rede kan gezien worden als het begin van een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de Nederlandse taalkunde. De rede van Beth was zo belangrijk, omdat het de eerste keer was dat een hoogleraar zich in het openbaar uitsprak vóór de chomskiaanse linguïstiek. Voor die tijd was er wel door de toen nog onbekende taalkundige, Henk Schultink, een positief stukje aan gewijd in de NRC, maar dat had nauwelijks invloed op de publieke opinie. In deze lezing echter kreeg een van de meest uitgesproken tegenstanders van de nieuwe Amerikaanse taalkunde, Anton Reichling (1898-1986) een behoorlijke tik te verduren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de respectabele professor Beth. In zijn rede ging Beth expliciet in tegen de kritiek van Reichling, de Amsterdamse hoogleraar Algemene Taalwetenschappen, op het taalkundig werk van Chomsky. In het artikel ‘Grondslagen der Syntaxis: het kryptanalytisch formalisme’ had Reichling fel uitgehaald naar Chomsky, nu kreeg hij van Beth de bal terug. De jonge taalkundigen juichten dat zij eindelijk binnen de universiteit een medestander van formaat gevonden hadden. De hoogleraren linguïstiek huiverden van zo'n inbreuk op de traditie. Want de taalkunde van Chomsky was gedoemd controversieel te zijn. Linguïstisch Nederland was immers nog in de ban van het structuralisme. Deze stroming in de taalkunde is in de eerste plaats verbonden met de taalkundige Ferdinand De Saussure (1857-1913), die bekend is geworden om zijn onderscheid tussen synchrone (op een bepaald ogenblik) en diachrone (door de jaren heen) taalkunde en tussen langue (taalsysteem) en parole (taalgebruik). Het doel van de structuralisten was om een grammatica te vormen aan de hand van data. Uit de zinnen van het corpus onderzochten zij de kleinste elementen, de fonemen, die samenklonteren in iets grotere elementen, de morfemen, die weer grotere elementen vormen etcetera. Een grammatica moest dan ook in deze volgorde bereikt wordensGa naar eind5:
De Saussure zelf zegt het als volgt: ‘It would be interesting from a practical viewpoint to begin with units, to determine what they are and to account for their diversity by classifying them (...) Next we would have to classify the subunits, then the larger units, etc. By determining this way the elements that it manipulates, synchronic linguistics would completely fulfil its task, for it would relate all synchronic phenomena to their fundamental principle’.Ga naar eind6 De studie naar de structuur van zinnen, de syntaxis, kwam in het structuralisme nauwelijks aan bod. In de eerste plaats omdat de structuralisten de handen vol hadden aan de kleinere elementen, de fonemen en morfemen, die van een studie op hoger niveau de basis moesten vormen. Daarnaast beschouwde De Saussure het woord als de eenheid van langue. De zin behoorde volgens hem tot de parole. Fonologie en morfologie namen daardoor de belangrijkste plaatsen in binnen het structuralisme, syntaxis stond op het tweede plan en voor semantiek was nòg minder aandacht. Het structuralisme had niet alleen Nederland veroverd. Het beheerste het werk van taalkundigen in heel Europa èn de Verenigde Staten. Wel waren er verschillen tussen het structuralisme in Europa en dat aan de overzijde van de Atlantische oceaan. De Europese taalkundigen waren nog steeds sterk psychologisch georiënteerd. De methoden waren gebaseerd op introspectie en intuïtie en de resultaten van taalkundig onderzoek werden geïnterpreteerd als psychologisch realistische processen, als een afspiegeling van de manier waarop taal de hersenen werkt. Amerikaanse structuralisten stonden onder invloed van het empirisme. Deze filosofische richting stelt dat alle kennis die niet uit analyse voortkomt, het gevolg is van ervaring. In de taalkunde heeft dit denkbeeld geleid tot het linguïstisch Behaviorisme. Behavioristen gaan ervan uit dat ook het leren van taal voortkomt uit ervaring, dat taal een vorm is van stimulus-responsgedrag. Ofwel: kinderen leren een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taal door hun ouders na te praten. Voor het onderzoek naar taal had dit denkbeeld grote gevolgen. Grammaticaliteitsoordelen van informanten, vaak de taalkundigen zelf, werden afgewezen als onwetenschappelijk, evenals theorieën over innerlijke taalkundige processen. Deze zijn immers niet waarneembaar. En alleen de waarneembare eigenschappen van taal waren volgens de behavioristen geschikt om te onderzoeken. Het resultaat was een taalkunde die vrijwel uitsluitend beschrijvend te werk ging. Reichling paste precies binnen de Europese linguïstische traditie. Oudstudent Pieter Seuren beschrijft hem als ‘een mengeling van Middeleeuwse scholastiek en Europees, psychologisch georiënteerd structuralisme.’ En nu was daar in de Verenigde Staten ineens Chomsky, die in zijn Syntactic Structures (1957) beweerde dat de natuurlijke taal een algoritme was, die taal reduceerde tot een wiskundig systeem, niet fundamenteel anders dan kunstmatige, formele talen. Dat was tegen het zere been. Kon dat wel psychologisch realistisch zijn? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. Syntactic StructuresDe structuralisten waren van mening dat natuurlijke talen zoals het Engels of het Nederlands een unieke structuur hadden, die niet te vergelijken was met die van formele talen zoals de logica. Veel logici en filosofen waren van mening dat de natuurlijke taal te vaag en dubbelzinnig was om te gebruiken voor formele doeleinden. Formalisten en linguïsten waren het met elkaar eens: ieder zijn vak en dat moest zo blijven. Maar Beth was nu juist geïnteresseerd in de overeenkomsten tussen formele en natuurlijke talen. En daarvoor was hij bij Chomsky aan het juiste adres. Hij beschreef namelijk de grammatica van een natuurlijke taal als een formeel systeem. Het doel van syntactisch onderzoek moet volgens Chomsky zijn een grammatica te construeren die beschrijft welke zinnen grammaticaal zijn in een taal en welke niet. Daarin verschilde hij niet van zijn directe voorgangers. Het was de manier waarop hij dat onderscheid tussen grammaticaal en ongrammaticaal maakte, die fundamenteel anders was. Vroeger zagen de taalkundigen zo'n grammatica als een lijst met criteria waaraan een grammaticale zin moet voldoen. Chomsky daarentegen zag het als een geformaliseerd systeem dat alle grammaticale zinnen van één bepaalde taal produceert of genereert en geen van de ongrammaticale, vandaar de naam ‘generatieve grammatica’. Zelf geeft hij de eerste aanzet voor een dergelijke theorie. In Syntactic Structures zegt Chomsky nergens dat het systeem van de grammatica een afspiegeling moet zijn van hoe taal werkt in het hoofd van de taalgebruiker. Wel legt hij in het voorwoord nadruk op de inzichten in de structuur van natuurlijke talen die uit een formele linguïstische theorie voort kunnen komen: ‘(...) a formalized theory may automatically provide solutions for many problems other than those for which it was explicitly designed.’,Ga naar eind7 Deze inzichten in de structuur van taal kunnen, zo stelt hij verder, ook voortkomen uit de absurde conclusies, die wellicht volgen uit de toepassing van een formele theorie op data uit natuurlijke talen. Uit dat voorwoord trok Beth de conclusie dat volgens Chomsky een taalkundige theorie niet psychologisch realistisch hoeft te zijn, als ze maar tot nieuwe inzichten leidt. Dat Chomsky in ieder geval niet nastreeft de werking van taal in de hersenen weer te geven. Immers, uit een theorie die wèl psychologisch georiënteerd is, zal nooit een absurde conclusie volgen, omdat deze juist wordt opgezet aan de hand van intuïties over hoe taal werkt in het menselijk brein. De gevolgtrekking dat Syntactic Structures geen model was voor de werkelijke verwerking en verwerving van taal, was heel aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trekkelijk voor de Amsterdamse logicus, omdat hij het liefst één theorie zag voor zowel de natuurlijke talen als de - per definitie niet psychologisch realistische- formele talen. Volgens Chomsky was het echter een verkeerde conclusie: twee jaar na het verschijnen van Syntactic Structures zegt hij in een recensie van B.F. Skinners ‘Verbal Behaviour’ dat zijn theorie wèl bedoeld is als een psychologisch model. Chomsky's theorie, in de vorm die Beth aantrof, is een grammatica uit drie delen: de herschrijfregels, de transformationele regels en de morfofonologische regels. De herschrijfregels reguleren de eerste stappen in de productie van grammaticale zinnen. Ze leggen vast uit welke onderdelen, constituenten, een zin bestaat en welke woorden van een bepaalde taal tot die constituenten behoren. In Chomsky's voorbeeld voor het Engels zien die regels er als volgt uit:
Met behulp van deze herschrijfregels kan de voorbeeldzin ‘The man hit the ball’ afgeleid worden van het uitgangspunt S, ofwel ‘zin’:
Met deze regels kan maar een heel klein gedeelte van de Engelse zinnen geanalyseerd worden. Dat was natuurlijk niet het doel van de grammatica: het streven was immers alle grammaticale zinnen van de taal te produceren. Voor die uitbreiding zorgt het tweede gedeelte van de grammatica uit Syntactic Structures, de transformational structure. De transformaties zorgen ervoor dat er meer zinnen geproduceerd kunnen worden, zoals bijvoorbeeld samengestelde zinnen of passieve zinnen, èn ze zorgen voor de juiste spreiding van de verschillende constituenten over de zin, zodat de dagelijkse, grammaticale woordvolgorde ontstaat. Chomsky stelt bijvoorbeeld dat is en - ing een geheel vormen in de dieptestructuur van de zin The man is hitting de ball, omdat ze op dit niveau van syntactische beschrijving samen één functie vervullen, namelijk het uitdrukken van de progressive. Maar als we de zin gebruiken, staan deze onderdelen los van elkaar. Dit gescheiden voorkomen is het gevolg van een transformatie (‘Affix Hopping’): Af V -> V Af Deze regel zorgt ervoor dat het affix - ing naar het einde van het werkwoord wordt verplaatst, zodat de zogenaamde oppervlaktestructuur verkregen wordt, de vorm van de zin zoals we die in de praktijk gebruiken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De herschrijf regels genereren alleen actieve zinnen. Passieve zinnen worden gevormd door transformaties. De transformatie van een actieve naar een passieve zin ziet er als volgt uit: NP1 V NP2 -> NP2 be - en V by NP1 Met behulp van deze transformatie ontstaat vanuit de actieve zin The dog bit the man de passieve zin The man was bitten by the dog. Transformaties zijn er in twee smaken: verplichte en optionele. De regel voor het zogenaamde affix-hopping is verplicht, anders zou de grammatica zinnen kunnen genereren die niet grammaticaal zijn, wat volgens de doelstelling uit den boze is. De transformatie voor het vormen van passieve zinnen is optioneel: er moeten tenslotte ook actieve zinnen gevormd kunnen worden. Voordeel van de transformaties boven ad hoc regels is dat de eenheid van de vervoeging of de overeenkomsten tussen actieve en passieve zinnen zichtbaar zijn in de dieptestructuur, de structuur die door de herschrijfregels gegenereerd wordt. Wanneer de zinnen hun juiste vorm hebben gekregen hoeven ze alleen nog maar omgezet te worden in klanken, zodat ze gebruikt kunnen worden om iets te zeggen, te vragen of te verbieden. Voor die laatste stap heeft Chomsky de morfofonologische component bedacht. Deze derde en laatste structuur van zijn grammatica bevat regels voor de uitspraak van woorden en hun vervoegingen en afleidingen. Met name de eerste twee onderdelen van Syntactic Structures waren vernieuwend. Hun onmiskenbaar mathematisch karakter sprak de logicus Beth sterk aan. Vooral omdat, zo maakte Beth in zijn lezing duidelijk, volgens Chomsky de grammatica van een natuurlijke taal gezien kan worden als een algoritme. Voor de structuralisten, die zoals gezegd de resultaten van taalkundig onderzoek interpreteerden als psychologische processen, was het ondenkbaar dat taal een wiskundig systeem zou zijn. Aan de andere kant beloofde de notie taal als algoritme (met de nodige uitwerking) eindelijk het begrip ‘taal’ in de betekenis van alle grammaticale zinnen van een willekeurige taal, formeel te definiëren. Dat was, ondanks jaren van voortdurend onderzoek, nog nooit gelukt met de oude methode van de criterialijst, die eerder al genoemd werd. Een algoritme werkt als volgt. Het beschrijft de vorming van verzamelingen van tekenrijen bestaande uit tekens van een eindig alfabet in een eindig aantal stappen. Sommige tekenrijen zijn gegeven als axioma en alle andere worden gevormd door de herhaalde toepassing van bepaalde producties. Zo'n productie zegt hoe een bestaande tekenrij (bijvoorbeeld een axioma) gecombineerd met een of meer tekens uit het alfabet een nieuwe tekenrij oplevert. Op die manier kunnen oneindig veel tekenrijen gevormd worden. Een simpel algoritme kan er als volgt uitzien:
Dit algoritme produceert alle mogelijke rijen die gevormd zijn uit om en om a's en b's en geen enkele andere rij. Chomsky was van mening dat een grammatica voor een natuurlijke taal dezelfde structuur had als zo'n algoritme en op die manier het oneindige aantal zinnen van die taal kon genereren, zonder dat er één ongrammaticale door beschreven zou worden. Volgens Chomsky was dat de enige manier om uit te maken welke zinnen grammaticaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn en welke niet. Nou werkte Chomsky's systeem nog maar voor een heel klein gedeelte van het Engels, maar het beloofde snel uitgebreid en verbeterd te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.4. Het eerste pleidooiBeth was wel geïnteresseerd in het idee om taal als een algoritme te beschouwen. In ‘Constanten van het Mathematisch Denken’ stelt hij weliswaar meermalen dat het geenszins in zijn bedoeling ligt, ‘een pleidooi te voeren voor de mathematische linguïstiek zoals deze met name door N. Chomsky is ontwikkeld’Ga naar eind8 maar uit het artikel spreekt duidelijk dat hij de aanpak van Chomsky ten zeerste kan waarderen. Zo stelt hij dat de problemen met het opstellen van een grammatica oude stijl, dat wil zeggen een verzameling criteria waaraan zinnen moeten voldoen om grammaticaal te zijn, een sterke aanwijzing zijn dat de verzameling van alle zinnen van een taal simpelweg niet beslisbaar is op grond van grammaticaliteitscriteria. Sprekend over de verzameling van grammaticale zinnen stelt hij vast: ‘We kunnen haar niettemin constructief hanteren en rationeel beheersen omdat we de ertoe behorende woordrijen w door een passend gekozen algoritme geproduceerd kunnen denken. (...) Nu is, naar het me voorkomt, het werk van Chomsky ongedwongen te karakteriseren als een onderzoek naar de mogelijkheid van zo'n algoritme. (...) Chomsky's methoden openen een mogelijkheid, een adequate beschrijving te geven van grammaticale structuren die te ingewikkeld zijn voor een behandeling met behulp van een grammatica van het gangbare type.’Ga naar eind9 Reichling was, zoals gezegd, aanzienlijk minder enthousiast. Reeds in 1959 gebruikte hij het 1957 in Den Haag uitgegeven Syntactic Structures al in 1959 tijdens zijn colleges en daarmee was hij een van de eerste, zo niet de allereerste professor die Chomsky doceerde. Maar de lessen bestonden voornamelijk uit kritiek op het werk. ‘Vrijwel vanaf het eerste kollege trok de hoogleraar ongemeen fel van leer tegen wat hij kennelijk beschouwde als de opeenstapeling van onjuistheden die in dit boekje gedebiteerd werden’, herinnert oud-student Simon Dik zich tijdens een lezing 23 jaar later.Ga naar eind10 Reichlings eerste grote bezwaar is dat Chomsky claimt dat zijn theorie psychologisch realistisch is, terwijl die dat volgens Reichling niet isGa naar eind11. Beth beweert daarentegen dat Chomsky nergens zegt dat zijn model een afspiegeling is van hoe taalbegrip in werkelijkheid tot stand komt, maar alleen dat het bepaalde aspecten van taal zichtbaar maakt, die anders onopgemerkt zouden blijven.Ga naar eind12 Zoals eerder gezegd is dat verweer wel in overeenstemming met de letterlijke tekst van Syntactic Structures, maar niet met de bedoelingen zoals Chomsky die later heeft verwoord, als eerste in zijn recensie op Skinners ‘Verbal Behaviour’ in 1959. Het verwijt van Reichling dat Chomsky een ‘methodische blunder’Ga naar eind13 begaat door gebruik te maken van methodes die hij ontleent aan andere wetenschappen, waaronder de ingenieurslogica, doet Beth af als een uiting van een verwerpelijk methodologisch purisme. Een punt van kritiek waarop Beth niet reageert, is het tekort aan aandacht voor context. Volgens Reichling bevatten zinnen betekeniselementen die niet verklaard kunnen worden door de grammatica van de zin, maar alleen met informatie uit de voorgaande tekst of uit de situatie waarin de zin gebruikt wordt. Daarmee toont hij zich een vroege voorstander van de discourse gerichte semantiek, die echter nog enkele decennia op zich zou laten wachten. Reichling was niet de enige met kritiek op de generatieve grammatica van Chomsky. Ook zijn collega uit Leiden, professor Uhlenbeck, had bezwaren. In het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
openbaar reageerde Beth niet op die bezwaren. Wel ontstond er een briefwisseling over dat onderwerp, waarin hij uitlegt waarom Chomky's methode zinvol is voor linguïsten. Ook een andere belangrijke taalkundige kwestie komt aan bod, namelijk de vraag of de structuur van zinnen bestudeerd kan worden zonder de betekenis erbij te betrekken. Volgens Reichling is dat zinloosGa naar eind14, maar in een brief aan Uhlenbeck zegt Beth hierover: ‘Men moet meen ik in ieder geval niet a priori verklaren dat grammatica moet worden beoefend of uitsluitend met, of uitsluitend zonder betekenis. Men kan alleen maar proberen hoever men met de descriptie komt. (...) Zonder de semantiek is de taal “leeg”: maar de betekenis wordt overgedragen uitsluitend door de vormen, en dus ligt het voor de hand te trachten uitsluitend van de vormen uit te gaan’.Ga naar eind15 Chomsky zelf reageert op de kritiek die hij van Reichling en Uhlenbeck ontvangen heeft in Topics in the Theory of Generative Gramar. Hij is van mening dat de taalkunde zonder dieptestructuur die zij verdedigen niet voldoet, omdat die minder dan de generatieve theorie inzicht verschaft in de eigenaardigheden van taal, zoals ambiguïteit. Bovendien stelt hij dat de beperking tot een oppervlaktestructuur arbitrair en dus zinloos is. In zijn reactie neemt hij de kritiek van Uhlenbeck samen met die van Reichling, maar richt zich vooral tot de eerste. Misschien omdat Uhlenbeck stelt dat hun meningen in principe overeenkomenGa naar eind16, maar vooral ook omdat Chomsky het idee heeft dat Reichling hem niet echt begrepen heeft: ‘Reichlings remarks are based on an account of “generative grammar” that has little identifiable relation to any of the actual work in generative grammar.’Ga naar eind17 Even eerder heeft hij al een voorbeeld gegeven van Reichlings verkeerde begrip: ‘Reichling (...) asserts that obviously I could not “be said to sympathize with such a “mentalistic monster” as the “innere Sprachform””. But in fact the work he's discussing is quite explicitly and selfconsiously mentalistic (in the traditional, not the Bloomfieldian, sense of this word - that is, it is an attempt to construct a theory of mental processes)’. Chomsky reageert niet op de beoordeling van zijn werk door Beth. Had hij dat wel gedaan, dan had hij moeten toegeven dat behalve zijn tegenstanders ook de enige Nederlandse hoogleraar die het voor hem opnam zijn theorie onterecht had opgevat als niet-mentalistisch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.5. Beth: van logica tot taalwetenschapOgenschijnlijk is het vreemd dat een wiskundige-filosoof degene is die de discussie over een taalkundig onderwerp opent. Nader bekeken is het echter goed te begrijpen. Van de taalkundigen misten de meesten de wiskundige achtergrond om de artikelen van Chomsky te begrijpen en op waarde te schatten. En die enkele student die misschien vermoedde dat er toekomst zat in deze nieuwe richting, die keek wel uit om daar al duidelijk voor uit te komen, met al die vijandige professoren. Uit die hoek was dus weinig te verwachten. En Beth had precies die logische achtergrond, interesse in taal en de respectabele positie om tegenwicht te bieden tegen de kritiek van bijvoorbeeld Reichling. De gedrevenheid van Beth en zijn succes in de logica zouden kunnen doen vermoeden dat hij vanaf het begin wist wat hij wilde, maar dat is niet helemaal waar. Hij begon zijn wetenschappelijke carrière bij de opleiding farmacie, maar kwam er al snel achter dat dat het toch niet helemaal was en binnen een jaar stopte hij ermee. Wisen natuurkunde moest het worden. Dat was duidelijk een betere keuze: in 1932 studeerde hij cum laude af. De drie daaropvolgende jaren besteedde hij aan studies in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leiden, Utrecht en Brussel, wat hem in 1935 de doctorandustitel in de Wijsbegeerte opleverde. Nog datzelfde jaar promoveerde hij bij J.C. Franken op een wiskundigfilosofische verhandeling. Al tijdens zijn studie had Beth contact met wiskundigen, natuurkundigen, filosofen en logici uit binnen- en buitenland, zoals L.E.J. Brouwer, G. Mannoury, A. Heyting, J. Clay, A. Tarski en A.H. Fraenkel.Ga naar eind18 Zodoende ontwikkelde Beth zich tot een formeel zeer sterk en breed geschoolde wetenschapper. Via Mannoury kwam Beth in contact met de significi, een groep Nederlandse intellectuelen die onderzoek deden naar taal en taalgedrag.Ga naar eind19 Dit genootschap ontwikkelde een eigen logica om de relatie tussen spreker en hoorder mee te beschrijven. Een doorn in het oog van Beth, omdat dat een vermenging opleverde van psychologie en logica, twee vakgebieden die hij strikt gescheiden wilde houden. Daarnaast vond hij dat de groep zich te weinig aantrok van wat er buiten de eigen groep gebeurde en zich te veel liet leiden door vooropgezette ideeën.Ga naar eind20 Erg lang is hij dan ook niet met de groep opgetrokken. Wel getuigt zijn tijdelijke sympathie voor de significi van een al vroeg aanwezige interesse voor taal.Ga naar eind21 Volgens Paul van Ulsen, gepromoveerd op het leven en werk van Beth, stond Beths interesse voor taal los van zijn periode bij de significi: ‘Beths belangstelling voor natuurlijke talen was op een andere grond gebaseerd. Hij wenste de logica als werktuig te gaan gebruiken. Bovendien had Beth een driehoek van relaties voor ogen, tussen logica, taal en wiskunde’.Ga naar eind22 Beths latere bemoeienissen met de taalkunde bevestigen de wensen die Van Ulsen noemt. Diezelfde wensen kunnen echter ook de reden zijn geweest dat hij met de significi optrok of kunnen uit die samenwerking ontstaan zijn. Oud-medewerker van Beth, professor Hans Mooij heeft nog een andere verklaring voor de interesse in natuurlijke taal, namelijk dat deze vanuit zijn interesse voor formele talen ontstaan is. ‘Ik geloof niet dat hij vanuit zichzelf een sterke interesse in natuurlijke taal had, maar dat hij zich is gaan afvragen hoe de formele talen zich verhouden tot de natuurlijke. Ook omdat hij er zelf naar streefde daar geen breuk te laten ontstaan.’Ga naar eind23 Een extra argument voor deze opvatting vormt het in de jaren '50 geschreven artikel ‘Geformaliseerde talen en normaal taalgebruik’ over natuurlijke taal als een vorm van formele taal. Beth zelf tenslotte heeft over deze kwestie het volgende geschreven aan zijn collega professor Hellinga: ‘ik [ben] “professionally” noch logicus, noch linguïst. Wel heb ik mij bezig gehouden zowel met kunstmatige talen, als met een natuurlijke taal in het bijzonder (het Sanskrit) en in aansluiting daaraan met de Indische linguïsten. Daarom durf ik mij, na eerste aarzelingen overwonnen te hebben, in de linguïstische arena te begeven.’Ga naar eind24 Hoe het ook zij, de interesse voor taal was er en gecombineerd met zijn zeer goede wiskundige achtergrond is dat een uitstekende voedingsbodem gebleken voor het ontkiemen van de formele taalkunde in Nederland. Ook Beths persoonlijkheid is van invloed geweest op de rol die hij is gaan spelen in de opvang van de generativisten van het eerste uur. Mooij beschrijft zijn vroegere professor als een man met veel contacten, een netwerker, zeker niet het type kamergeleerde. Een man die openstond voor andere standpunten, ondanks zijn zeer uitgesproken filosofische standpunten. Zo kon hij prima overweg met de hoogleraar filosofie, professor Pos, hoewel die er heel andere perspectieven op de wijsbegeerte op na hield. En wanneer studenten klaagden dat de colleges van collega's niet de moeite waard waren, dan antwoordde Beth volgens zijn oud-medewerker onverbiddelijk dat ze die daar toch heen moesten. Ze mochten ervan vinden wat ze wilden, maar de lessen moesten wel gevolgd worden. Mooij: ‘Zo heb ik nog een voorbeeld van zijn openheid: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toen ik hem wetenschappelijk medewerker was deed ik veel aan esthetica en algemene literatuurwetenschap. Formeel in mijn vrije tijd, maar waar ligt de grens? Beth vond dat prima.’Ga naar eind25 De veelzijdigheid van Beth had ook zijn nadelen: het leidde ertoe dat hij het gevoel had zich in zijn baan aan de universiteit niet volledig te kunnen ontplooien. Zelfs niet toen hij in 1949 behalve aan de Faculteit Wis- en Natuurkunde en de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte ook aan de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen benoemd werd. Ook was hij ontevreden over het feit dat hij constant strijd moest leveren om voldoende geld binnen te halen voor projecten die met logica te maken hadden. Om beide problemen in een keer op te lossen besloot hij in 1951 een eigen instituut op te richten. Met de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam voor het oprichten van zo'n instituut op 23 april 1953Ga naar eind26 werd het ‘Instituut voor grondslagenonderzoek en philosophie der exacte wetenschappen’ een academisch feit. Belangrijke aspecten van het grondslagenonderzoek waren het ontwikkelen van formele methoden voor wetenschappelijk onderzoek in diverse vakgebieden en logicaonderzoek. De generatieve grammatica van Chomsky sloot hier bijna naadloos op aan: het was tenslotte een formele methode voor taalkundig onderzoek en bovendien één die een toepassing was van de logica. Paul van Ulsen merkt in zijn dissertatie op dat Beth er niet alleen van overtuigd was dat de formele methode de taalkunde vooruit zou helpen, maar dat het toepassen van de logica op een terrein als de taalkunde ook zijn beurt de logica vooruit zou helpen.Ga naar eind27 Het is dus minder verwonderlijk dan het op het eerste gezicht lijkt, dat het instituut na de memorabele rede van Beth in 1963 een toevluchtsoord werd voor taalkundigen die de formele eigenschappen van natuurlijke taal wilden onderzoeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.6. Beth als beschermheer van de generativistenDe steun van de ‘vooraanstaande formele logicus die toch een open oog hield voor de eigen kenmerken en de autonome empirische problematiek van de natuurlijke taal’Ga naar eind28 ging verder dan die beroemde rede voor het geleerde gezelschap van de KNAW alleen. Hans Mooij, toenmalig medewerker van het ‘Instituut voor grondslagenonderzoek’ noemt drie andere manieren waarop Beth de opkomst van de formele taalkunde heeft gestimuleerd: ‘Ik denk dat het volkomen juist is om te zeggen dat Beth een belangrijke stimulans is geweest om verschillende redenen. In de eerste plaats omdat hij in de logica nieuwe methoden heeft ontwikkeld die sterk semantisch waren georiënteerd. De logica is natuurlijk een formele zaak, maar hij was er niet gelukkig mee, dat de formele logica iedere band met de semantiek miste. Dus heeft hij methoden ontwikkeld om de semantische grondslag van de logica weer naar voren te halen. Dat was indirect van invloed. Direct heeft hij zich ook met natuurlijke talen bezig gehouden. Hij heeft geschreven over het verband tussen formele talen en natuurlijke talen en hij heeft betoogd dat een aanpak als die van Chomsky volledig relevant is en ook op natuurlijke talen van toepassing. Ik denk dat een van de motieven van de tegenstanders was dat het formeel gereken was en niets met taalkunde te maken had. Dat heeft hij dus bestreden. (...) En ten derde heeft hij over de hele linie geijverd voor rationele, controleerbare, waar mogelijk formele methoden.’ Aan deze drie punten zijn er nog enkelen te voegen. Zo verzorgden Beth en zijn medewerkers Hans Mooij en Else Barth het logicaonderwijs dat taalkundigen in staat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelden de nieuwste ontwikkelingen in de Amerikaanse linguïstiek te begrijpen. Mooij zelf gaf begin jaren '60 ‘Inleiding Logica’ en ‘Logica voor gevorderden’ aan letterenstudenten. Op die manier is vrijwel de hele eerste generatie generatieve taalkundigen in Nederland formeel getraind in Beths instituut. Ook via minder directe wegen voorzag Beth in de wiskundige achtergrond die jonge taalkundigen nodig hadden bij het lezen van Syntactic Structures en later werk in de generatieve taalkunde, namelijk via zijn studenten. Rudolf de Rijk, een van zijn leerlingen, stond de algemene taalwetenschappers Albert Kraak en Pieter Seuren bij tijdens het bestuderen van het werk van Chomsky en andere generativisten. Dit leesclubje, dat zou uitgroeien tot hèt ontmoetingspunt voor generatieve taalkundigen tussen 1962 en 1967. Deelname was overigens niet geheel zonder risico: Pieter Seuren moest het bekopen met ontslag uit zijn functie als assistent van Reichling, die nog steeds fel tegenstander was van de nieuwe richting in de taalkunde. Graag had Beth grotere bekendheid gegeven aan het werk van Chomsky door het uit te geven in Series of Logic, een boekenreeks waarvan hijzelf de oprichter en een van de redacteuren van was, samen met zijn wiskundige collega's Brouwer en Heyting. Brouwer was het daar echter niet mee eens. Volgens hem moest de serie zich beperken tot zuivere logica en grondslagenonderzoek. Beth probeerde zijn mederedacteur ervan te overtuigen dat meer contact tussen logica en algemene taalwetenschap, zoals die van Chomsky in Syntactic Structures, ‘een groot wetenschappelijk belang’ is, maar dat bleek tevergeefs.Ga naar eind29 Ook op meer persoonlijk vlak stimuleerde Beth op alle mogelijke manieren zijn leerlingen, filosofisch, wiskundig of taalkundig. Zelfs als het niet officieel zijn studenten waren. Pieter Seuren: ‘Ik heb nooit les gehad van Beth. Maar ik las wel alles wat hij schreef en als ik het niet begreep, dan vroeg ik het hem en dan kreeg ik uitleg. Daar heb ik vreselijk veel van geleerd.’ Als het van pas kwam, aarzelde de logicus niet om zijn netwerk aan te wenden om zijn leerlingen verder te helpen. Dick de Jongh, die Beth al van jongs af aan kende als de zoon van zijn huisarts, vertrok in 1965, vlak na de dood van zijn leermeester, naar de Verenigde Staten. Daar studeerde hij bij Kleene, een van vele buitenlandse vakgenoten met wie Beth een nauw contact onderhield. Voor zijn dood had Beth dit bezoek geregeld. Beth deinsde er niet voor terug als promotor op te treden voor taalkundigen. De linguïst Frida Balk-Smit Duyzentkunst kon voor haar promotie bij Beth terecht toen de Amsterdamse taalkundigen niet bereid bleken als promotor op te treden. Hoogleraar Hellinga zou oorspronkelijk haar promotor zijn, maar toen bleek dat het een nogal technische dissertatie zou worden heeft hij coreferent Beth gevraagd deze taak van hem over te nemen. Beth heeft daarin ‘niet dan na aarzeling’Ga naar eind30 toegestemd, op basis van de methodologische aard van het proefschrift en de overtuiging dat methodeleer een toepassing van de logica is. Ook Reichling was zeer kritisch ten aanzien van de dissertatie van Smit-Duyzentkunst, hoewel zij in haar proefschrift zijn eigen dissertatie als uitgangspunt neemt en juist kritiek verwoordt op Chomsky's theorie.Ga naar eind31 Even was Beth zelfs bang dat Reichling na afronding van het proefschrift nog bezwaar zou maken, maar die vrees bleek ongegrond.Ga naar eind32 Ook voor de Amsterdamse taalkundige Kraak trad Beth in eerste instantie op als coreferent,Ga naar eind33 later nam hij van Reichling de promotie over. Datzelfde gebeurde met de toenmalige promovendus Pieter Seuren, die bezig was aan een proefschrift over een semantisch onderwerp op logische grondslag. Ook hij begon bij Reichling, maar zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
promotie werd door Beth overgenomen. Na voltooiing heeft Seuren zijn proefschrift aan Beth opgedragen. Ondanks dat alles vond Beth nog steeds dat hij te weinig kon doen om iedere student de juiste opleiding te geven: ‘Wat mij meer aan het hart gaat is het ontbreken van de staf die mij in staat zou stellen, de verschillende kategorieën van geïnteresseerde studenten binnen het gebied van mijn leeropdracht het aan hun behoeften en vooropleiding beantwoordende onderricht te geven. Eenzelfde college Inleiding tot de logica voor mathematici, filosofen, biologen, psychologen, linguïsten kan nimmer voor alle toehoorders even geschikt zijn. (...) Indien ik over enkele medewerkers kon beschikken zou ik voor geïnteresseerde studenten veel meer kunnen doen.’Ga naar eind34 Hoever Beth's inzet reikte, illustreert het verhaal van Hans Mooij, die bezig was bij hem te promoveren, toen Beth ernstig ziek werd. ‘Hij voelde wel dat hij het niet lang meer zou maken. Toen ik hem opzocht in het ziekenhuis, toen vroeg hij of de goedkeuring van mijn dissertatie wel in orde was, daar zorgde hij voor.’ Zijn promotie heeft Beth niet meer meegemaakt. Beth wilde er zeker van zijn dat zijn lijn voortgezet zou worden. Om hiervoor te zorgen heeft hij zich hardgemaakt voor de benoeming van Frits Staal als opvolger van Pos op de leerstoel filosofie, die in 1962 rond was. Een hoogleraar filosofie met een gedegen achtergrond in de logica, door hemzelf onderwezen in de formele aspecten van het grondslagenonderzoek, èn met interesse in natuurlijke taal. Staal beschrijft zijn verhouding met Beth, opnieuw opgevat na zijn terugkeer uit India, als volgt: ‘Later kon ik het goed vinden met Evert Beth, onder meer omdat wij een soortgelijke aard hebben.’Ga naar eind35 Het was dan ook Staal die na de dood van Beth zijn promovendus Kraak overnam. Pieter Seuren is uiteindelijk in Utrecht gepromoveerd bij Henk Schultink, die inmiddels bekend stond als een voorstander van de mathematische linguïstiek. Een laatste manier waarop Beth het taalkundig onderzoek gestimuleerd heeft mag niet onbesproken blijven: het Euratomproject. Beth haalde dit door de Europese Gemeenschap gefinancierde onderzoeksproject naar Amsterdam en gaf de eerste Nederlandse generatieve taalkundigen en logici de mogelijkheid betaald onderzoek te doen naar de formele eigenschappen van taal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.7. Het Euratom-taalprojectDe oorsprong van het Euratom-project heeft niets te maken met taalkunde, laat staan met de opkomst van de formele semantiek in Nederland. De Europese gemeenschap voor atoomenergie (Euratom) had in Ispra, Italië, een krachtige computer neergezet. Deze was zo groot, dat er een speciaal gebouw voor was neergezet, waarin men de temperatuur en de luchtvochtigheid reguleerde. Deze computer was bedoeld voor het doorrekenen van de resultaten van een atoomreactor. Maar omdat de atoomreactor nog niet zo werkte als het moest, stond die computer ongebruikt te verouderen. Een enorme investering dreigde verloren te gaan. Daarom besloot Euratom deze computer te gaan gebruiken voor verschillende typen onderzoek: in verschillende landen werden wetenschappers die onderzoek deden naar formele methoden benaderd om gesubsidieerde onderzoeksgroepen op te starten. En zo kwam op 14 april 1960 afgezant A. Gazzano van Euratom op bezoek bij professor Beth. Nog diezelfde dag stuurde Beth hem een brief met onderzoeksvoorstellen en acht maanden later ging het project van start. Het eerste tweejarig contract dat de Amsterdamse logicus in 1960 met Euratom sloot had nog maar weinig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van doen met taalwetenschap. Het onderzoek richtte zich op het automatisch bewijzen van wiskundige stellingen. Beths bekende methode van semantische tableaus speelde de hoofdrol. Deze tableaus waren een snelle en eenvoudige methode om de geldigheid van logische formules na te gaan. Pas bij het tweede contract, waarover in 1962 al onderhandeld is, maar pas op 15 mei 1963 getekend is, verscheen de taalkunde in de officiële taakstelling van Beths onderzoeksgroep. Daarin werd toen het onderzoek naar toepassingen van de logica in de mathematische linguïstiek opgenomen. Chomsky dus. De aanvulling bij het derde contract geeft aan hoe hoog de verwachtingen gespannen waren: afsluiting van het onderzoek naar woordvolgorde in het Nederlands, en uitbreiding daarvan naar andere Euratomtalen en het Russisch. Ontwikkeling van een generatieve en relationele grammatica voor het Netherlands en andere talen als grondslag voor het vertaalprobleem.’Ga naar eind36 Het resultaat van het onderzoek moest de grammatica voor een vertaalprogramma zijn, niet alleen voor het Nederlands, maar ook voor andere talen. Doelstellingen die tot op heden nog niet zijn gehaald. Ook zonder gehaalde doelstellingen is het project van enorme betekenis geweest voor de ontwikkeling van de formele taalkunde in Nederland. Talentvolle studenten van Beth ontmoetten elkaar binnen deze groep en kregen er de mogelijkheid onderzoek te doen. Dick de Jongh, Rudolf de Rijk, Hans Kamp, Pieter Seuren en Hans Smits: namen die in de loop van dit verhaal zullen terugkeren omdat zij allemaal een rol hebben gespeeld in de opkomst van de formele linguïstiek. Allemaal waren zij verbonden aan Euratom (hoewel niet allen bij de taalkundegroep). De onderzoekers kwamen eens in de twee weken bij elkaar om onder leiding van Beth de onderzoeksresultaten te bespreken. En hoewel deze resultaten niet voldeden aan de te hoog gespannen verwachtingen, waren ze toch ook niet onaanzienlijk. Het ontwerp-eindrapport van de Euratom-groep noemt in de paragraaf over ‘Toepassingen van de methoden der logika in de mathematische lingustiek’ de rapporten die door de leden van de groep over dit onderwerp geschreven waren, namelijk de rapporten 39 (‘Introduction to grammars based on patterns of constituents’ door De Bouvère), 40-41 (‘Generative grammar. Some historical backgrounds and the suggestion of a new approach’ en ‘Generative grammar. Essay of grammatical description on a limited vocabulary in Dutch’ door Pieter Seuren), 42 (Une grammaire ‘context-free’ pour la génération mécanique des noms de nombres francias' door Rudolf de Rijk) en 46 (‘Preliminary to an analytic grammar for Dutch sentences’ door Hans Smits).Ga naar eind37 Hoogtepunt was rapport 46, een analytische grammatica van niet-samengestelde bevestigende zinnen in het Nederlands door Hans Smits. Deze bijeenkomsten waren niet alleen handig om op de hoogte te blijven van andermans onderzoek, maar ook om nog een en ander te leren van Beth. Pieter Seuren, classicus van oorsprong, pakte het slim aan om zo veel mogelijk van Beth te kunnen leren: hij bracht hem naar huis, daarmee Beths vrouw een ritje besparend, om vervolgens een uur na te blijven praten en zo zijn wiskunde bij te spijkeren. ‘Na drie weken vroeg hij me binnen. En dat betekende dat we wekenlang zo'n anderhalf tot twee uur -tot etenstijd, want dan moest ik weg- bij hem op zijn studeerkamer zaten en ik privé-onderricht kreeg. Daar heb ik verschrikkelijk veel van geleerd’ Tijdens het derde contract ontstond er een apart colloquium voor de taalkundige afdeling van Euratom: eerst was dat Taal en Machine, onder leiding van Beth, waaraan onder meer Kamp, Brandt Corstius, Klooster, Kraak, Seuren en De Rijk meededenGa naar eind38. Later ging dat over in De logische structuur der grammatica. Deze bijeenkomsten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden geleid door Frits Staal, die door Beth was aangesteld als adviseur van het taalkundig onderzoek. In sommige gevallen werd de computer in Ispra en het doel van het onderzoek wat uit het oog verloren en werd de scheidslijn tussen studeren en werken voor Euratom erg dun. Hans Kamp over zijn werk bij Euratom: ‘Nou ja, het was eigenlijk meer om mij de gelegenheid te geven te studeren. Ik heb me geconcentreerd op bepaalde modeltheoretische vragen en heb mijn scriptie geschreven over een artikel van Tarski. Het artikel waar dat betrekking op had was “Theory of deductive systems”, daar stonden alleen maar stellingen in, zonder bewijzen, en ik heb die bewijzen geleverd. Dat is echt iets wat je een student geeft als een mogelijkheid om het vak te leren.’ Terugkijkend op zijn studententijd had Kamp liever méér geprofiteerd van de aanwezigheid van Beth op het instituut. Zijn verblijf daar was oorspronkelijk bedoeld als een korte afwisseling. Na één jaar logica-onderwijs zou hij, met zijn kandidaatsexamen wis- en natuurkunde op zak, verder studeren bij de vakgroep theoretische natuurkunde, wat er uiteindelijk nooit van is gekomen. ‘Ik ben tegelijkertijd met Dick de Jongh naar Amsterdam gegaan om logica te studeren aan net nieuwe grondslageninstituut van Beth. Dat was op grond van het feit dat het instituut een zekere naam had en misschien dat Dick mij op het idee bracht omdat hij Beth kende via zijn vader. Hij heeft eigenlijk van die betrekkelijk korte tijd dat Beth nog in actie was meer geprofiteerd dan ik. In de eerste plaats doordat er vanaf het begin een natuurlijke relatie was tussen die twee. Dat was bij mij veel minder. En ik heb op een gegeven moment zelf de beslissing genomen verder te gaan in modeltheorie en daarvoor was op dat moment binnen het instituut De Bouvère. Door die keuze heb ik dan meer te maken gehad met de Bouvère dan met Beth. Ik heb hem een paar keer persoonlijk ontmoet, thuis, maar niet zo erg veel. Dat vind ik nu eigenlijk best jammer.’ Toch is ook voor Kamp de periode bij Beth en Euratom van groot belang geweest. En niet alleen om de kennismaking met het onderzoek naar natuurlijke taal. Een voor Kamp zeer gunstig neveneffect van het project was dat het buitenlandse logici aantrok die het instituut voor grondslagenonderzoek met een bezoek vereerden. Op die manier is nog een naam met Euratom verbonden die in de loop van het verhaal nog vaak zal vallen: Richard Montague, wiskundige aan UCLA in California. Montague was een leerling van Tarski, logicus en goede vriend van Beth. In 1962, tijdens een sabbatical, was hij te gast in Amsterdam. Daar gaf hij een lezing over de tweede stelling van Gödel en schreef hij het rapport ‘Interpretability in terms of logic’.Ga naar eind39 Dat rapport is gepubliceerd in de serie Proceedings of the KNAW, en werd geïntroduceerd door A. Heyting, die Beth had opgevolgd als directeur van de Euratom-onderzoeksgroep. Beth heeft geprobeerd Montague voor wat langere tijd naar Nederland te halen met een subsidie van de Fulbright Organisation. De Amerikaanse wiskundige was op dat moment al bezig met een modeltheoretische grammatica, die ongekende mogelijkheden opende voor formele taalkundigen die naast de structuur ook de betekenis van zinnen wilden onderzoeken. Maar UCLA ging niet akkoord met het vertrek van Montague: zijn sabbatical had hij al opgebruikt en nu moest hij gewoon in Los Angeles blijven.Ga naar eind40 Gedurende zijn aanwezigheid in Amsterdam maakte Montague kennis met Euratomlid Kamp, op wie hij een grote indruk maakte. De student moet zelf ook geen slechte indruk achtergelaten hebben, want met deze ontmoeting was de basis gelegd voor een samenwerking die zeer vruchtbaar zou blijken te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.8. Het einde van een tijdperkOp 12 april 1964 overlijdt Evert Willem Beth. Niet veel later houdt ook de Euratom-werkgroep op te bestaan. De Bouvère en Heyting hadden als tijdelijk plaatsvervanger en opvolgend directeur Beths taken binnen het project overgenomen na zijn overlijden. Maar op het derde contract volgde geen vierde meer. Niet de dood van Beth en de opvolging door zijn collega's waren daar de hoofdoorzaak van. Frankrijk zette de subsidies voor de onderzoeksgroepen stil en alleen projecten die zich bezighielden met ‘applied mathematics’ werden voortgezet. Het Euratom-project in Amsterdam behoorde hier niet toe en op 23 maart 1965 viel definitief het doek: ‘Aan het slot sprak dr. de Bouvère woorden van dank aan prof. Heyting voor alles wat hij voor de groep gedaan heeft sinds het overlijden van prof. Beth, en bood hem sigaren als afscheidscadeautje aan. Prof Heyting bedankte hiervoor en bedankte tevens de medewerkers, waarmee de werkgroep ontbonden is verklaard.’Ga naar eind41 De dood van Beth creëerde een grote leegte aan de Universiteit van Amsterdam. Medewerker Hans Mooij: ‘Men besefte dal er een groot man was overleden. Zijn naam wordt nog steeds genoemd als een van de grootste filosofen die Nederland ooit heeft voortgebracht en in de twintigste eeuw misschien wel de allergrootste.’ Heyting en Staal roemen in hun uitgebreide In Memoriam in de universiteitskrant Folia Civitatis niet alleen zijn wetenschappelijke prestaties, maar ook uitdrukkelijk zijn toewijding en persoonlijke steun aan studenten. ‘Voor zijn leerlingen was hij veeleisend, maar steeds tot hulp bereid, niet alleen in wetenschappelijke, maar ook in persoonlijke moeilijkheden’ en ‘Beth leefde voor de wetenschap. Geheel afgezien van zijn taak als hoogleraar impliceerde dit voor hem niet slechts onderzoek, maar ook onderwijs. (...) dit heeft hem enerzijds geleid tot een uitgebreide administratieve en organisatorische werkzaamheid, anderzijds tot onvoorwaardelijke hulpvaardigheid voor zijn leerlingen. In beide opzichten was hij buitengewoon practisch, eigenbelang was hem vreemd en geen moeite was hem te veel.’Ga naar eind42 Het vacuüm dat Beth achterliet was niet eenvoudig te vullen. Wie kon waardig de positie aanvaarden die Beth zoveel jaar met zoveel succes had bekleed? Of, zoals Frits Staal het verwoordde: ‘het [was] duidelijk geworden dat Beth een schaap met vijf poten was geweest en dus onvervangbaar.’Ga naar eind43 De leerstoel, die thans door Johan van Benthem bezet wordt, zou dan ook lange tijd vacant blijven. Het geld dat daardoor vrijkwam werd gebruikt om topwetenschappers uit het buitenland tijdelijk naar Amsterdam te halen. Eén daarvan was al bekend in Amsterdam, hij zou vanaf zijn terugkeer naar Nederland de ontwikkeling van de modeltheoretische semantiek in grote mate sturen: Richard Montague. Beth, die niet wist dat Montague terug zou komen naar de Nederlandse hoofdstad, had echter voor zijn taalkundig georiënteerde leerlingen ook zelf voor opvolging gezorgd: met de benoeming van Frits Staal als hoogleraar filosofie waren zij in het nog steeds overwegend antigeneratieve klimaat verzekerd van een veilige thuishaven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De werkgroep Staal en de introductie van Montague-grammatica2.1. Frits StaalDe verteller in het boek De Procedure van Harry Mulish schrijft aan zijn dochter: ‘(...) 's avonds dineerde ik bij een nederlands filosoof, een specialist op het gebied van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indiase rituelen, die in een riant huis in Oakland woont, met uitzicht over de baai. Omdat hij er originele ideeën op nahield, is hij door net academische establishment uit nederland verdreven; nu doceert hij al sinds jaren hier in Bentley.’Ga naar eind44 Het is deze specialist in Indiase rituelen, Frits Staal, die wat betreft de formele taalkunde het roer van Beth overnam. Was het in het eerste hoofdstuk van deze geschiedenis opvallend dat een wiskundige de rol van beschermheer van de generativisten op zich nam, een specialist in Indiase rituelen in die functie is nog opvallender. Maar net als Beth ontpopte ook Staal zich als een academicus met een brede interesse en een open oog voor vernieuwende wetenschappelijke gezichtspunten. Staal was als student al in verschillende vakgebieden geïnteresseerd. Hij studeerde wis- en natuurkunde, filosofie en Arabisch. Zijn eerste publicatie als student was een interpretatie van enkele verzen van Leopolds Oostersch. Bij de studie van de grondslagen van de wiskunde kwam hij Beth tegen, die hem niet alleen logica leerde, maar ook in contact bracht met de filosofie: ‘De hoogleraar die voor mij op de meest natuurlijke wijze een brug sloeg van de wiskunde naar de filosofie was de logicus E.W. Beth; van hem heb ik in Amsterdam het meest geleerd en ook de grootste steun ondervonden. Via Beth ging ik college lopen bij de andere filosofen, met het meeste plezier bij H.J. Pos.’Ga naar eind45 Het was eveneens Beth die een aanbeveling schreef voor een beurs om een jaar in India te studeren. Een jaar dat Staals interesse in India en de Indiase rituelen deed toenemen. En het was wederom Beth die Staal bij terugkeer stimuleerde om af te studeren op een Indiaas onderwerp. ‘Pos was inmiddels, in 1955, overleden, maar ik had niet met de praktische en voortvarende Beth gerekend. Hij vond dat ik meteen moest afstuderen; ik had in India toch wel iets geleerd? In minder dan geen tijd werd een nieuw doctoraalexamen op poten gezet, en voor het einde van het jaar had ik de beroemde Nederlandse “drs”-titel behaald.’Ga naar eind46 De eerste kennismaking van Staal met de taalkunde had alles te maken met zijn India-studies, want dat was op het gebied van het Sanskriet. Vooral nadat hij door de sanskritist Norman Brown een gastprofessoraat Indische filosofie aangeboden kreeg in Philadelphia, ging Staal zich bezighouden met de sanskriet grammaticus Pāņini. Bovendien leerde hij in Amerika de generatieve taalkunde kennen: ‘Ook had ik geleerd dat in de Amerikaanse linguïstiek interessante onderzoekingen werden gedaan door Noam Chomsky, wiens werk twee aspecten had die mij bij uitstek aanspraken: want enerzijds stond het dicht bij Pāņini; en anderzijds lag het vlak naast de logica (vandaar dat de meeste linguïsten, maar ook sommige logici, dit werk niet adequaat beoordeelden). (...) ik had een goed beeld van wat hem voor ogen stond op grond van mijn kennis van Pāņini en de logica - en zonder ook maar iets te weten van de zogenaamde ‘hedendaagse linguïstiek.’Ga naar eind47 Op een congres in Stanford leerde Staal Chomsky persoonlijk kennen en ook Morris Halle, Chomsky's ‘rechterhand’Ga naar eind48. ‘Het is niet verwonderlijk dat wij drieën elkaar veel te vertellen hadden’, vertelt Staal. ‘Ook al was Chomsky toen al een beroemdheid, Halle al tientallen jaren een geleerde van naam, en ik een kuiken dat net uit het ei kwam. (...) Halle had de Sokratische gave van vragen stellen; mijn antwoorden op enkele van die vragen, onder zijn kritisch oog opgeschreven, leidden tot mijn eerste linguïstische publicatie die via hem meteen in Language werd opgenomen.’ In 1961 keerde Staal terug naar Amsterdam. Hij was, op aandringen van - opnieuw- Beth, benaderd in verband met de leerstoel van zijn eigen leermeester Pos. Hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervulde deze vacature die al zeven jaar open stond. Op 4 februari 1963 sprak Staal zijn inaugurele rede uit, waarin hij onder meer stelde dat het voor de hedendaagse filosofie van groot belang was zich met de linguïstiek bezig te houdenGa naar eind49. Het was niet in de laatste plaats de samenwerking met Beth die Staal deed besluiten het ambt te aanvaardenGa naar eind50. Een van de eerste projecten waarin hun samenwerking tot uiting kwam was het Euratom-project, waarin Staal werd aangesteld als adviseur van de taalkundige subgroep. Niet alleen Staal profiteerde van de hernieuwde samenwerking. Ook Beth stak er het een en ander van op. Zo legt hij op 1 augustus 1963 aan professor Uhlenbeck uit waarom hij zichzelf in een taalkundige discussie mengt: ‘Wel heb ik mij beziggehouden zowel met kunstmatige talen, als met een natuurlijke taal in het bijzonder (het Sanskrit) en in aansluiting daaraan met Indische linguïsten. Daarom durf ik mij, na eerste aarzelingen overwonnen te hebben, in de linguïstische arena te begeven.’Ga naar eind51 Zoals het ons bij Beth op het eerste gezicht verbaasde dat hij terecht kwam in de taalkundige arena, maar het in tweede instantie een natuurlijke ontwikkeling bleek, zo ook leken Staals linguïstische activiteiten verbazingwekkend. Nader bekeken echter is het bijna vanzelfsprekend dat hij na zijn terugkeer in Amsterdam betrokken raakte bij het generatief taalkundige werk dat daar verricht werd, net zoals het voor zich spreekt dat hij in de jonge groep Amsterdamse taalkundigen de leidende rol op zich nam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. De werkgroep-StaalDrie Amsterdamse academici, de twee taalkundigen Pieter Seuren en Albert Kraak en de wiskundige Rudolf de Rijk kwamen volgens Seuren in 1958 voor het eerst bij elkaar om Syntactic Structures van Noam Chomsky te lezen. ‘De dag nadat ik was afgestudeerd heb ik ze gebeld’, aldus Seuren.Ga naar eind52 De groep rondom Kraak, met de geuzennaam ‘Kryptanalytisch Genootschap’, naar het stuk van Reichling tegen Chomsky in 1960, had zelfs direct contact met Chomsky. De taalkundigen ontvingen van hem een microfilm van zijn lijvige boek The Logical Structure of Linguistic Theory uit 1955. Jarenlang kwamen de leden min of meer in het geheim samen en hielpen elkaar door de nogal technische lectuur heen. Dan komt in 1961 Frits Staal naar Amsterdam. Staal, die Klooster nog persoonlijk kende uit zijn studententijd, toen beide lid waren van het Amsterdams Studentencorps. De kersverse hoogleraar filosofie nam als vanzelf de leiding in deze bijeenkomsten en lijfde het groepje samen met het colloquium Taal en Machine in bij de werkgroep Logische Structuur, die voortkwam uit het Euratom-project. Hierdoor groeide de naamsbekendheid, zodat het aantal deelnemers groeide tot een groep van ongeveer veertig op hel hoogtepunt rond 1965. Volgens vaste bezoeker Henk Verkuyl groeide de groep vooral door een soort ‘zwaan-kleef-aan-effect’: ‘Omdat Wim Klooster mij kende belde hij mij over die werkgroep. Dan ga je daar een keer naar toe en bevrucht je zelf ook weer mensen met dat enthousiasme. Simon Dik en Jan Kooij liepen daar ook rond, hoewel die van een andere dan de generatieve richting waren. Die wisten ervan, omdat ik met hen bevriend was. Dat praat zich zo door.’ Verkuyl noemt de werkgroep ‘the first platform for generativists in the Netherlands’Ga naar eind53. En hoewel de allereerste opvang voor generativisten plaatsvond bij Beth, heeft Verkuyl wel enigszins gelijk. De generatieve activiteiten rond het grondslagen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderzoek waren immers het werk van slechts enkele studenten van Beth, die door hun professor in de gelegenheid gesteld waren Chomsky's werk te bestuderen en daar verder onderzoek naar te doen. Ze waren niet toegankelijk voor eenieder die geïnteresseerd was in net werk van Chomsky, zoals de bijeenkomsten van de werkgroep-Staal dat wel waren. Door het open karakter van de groep konden zelfs taalkundigen die officieel tot het ‘andere kamp’ behoorden, toch deelnemen aan de bijeenkomsten. Jan Kooij en Simon Dik bijvoorbeeld waren ondanks dat zij medewerkers van Reichling waren, vaste bezoekers van de werkgroep. Kooij is later alsnog overgestapt op het generatief taalkundige kader, Simon Dik is naar eigen zeggen altijd blijven werken binnen Reichling's traditie. Hoewel de bijeenkomsten onder Staal een wat meer officiële status kregen, bleef het ons-kent-ons-karakter gehandhaafd. Weliswaar verhuisde de groep van Kloosters studentenkamer via het huis van Staal naar de Roeters-straat, waar het Filosofisch Instituut gevestigd was, maar de opbouw ervan bleef informeel en de sfeer gemoedelijk. Iedere vrijdagnamiddag kwam de groep bijeen om over een recent verschenen boek of artikel te praten, dat ieder voor zich gelezen had. Een van de deelnemers gaf een presentatie en Staal leidde de discussie. Was na één bijeenkomst een onderwerp niet volledig behandeld, dan stond het de volgende week weer op de agenda. ‘Zo hebben we heel wat weken besteed aan het boek van Katz en Postal in 1964, met telkens andere mensen die daarover een referaat hielden’, weet Seuren zich te herinneren. De bezoekers van de werkgroep waren niet alleen taalkundigen. Ook taalfilosofen en mathematici bezochten de bijeenkomsten. Net als bij Beth was de basis een interesse in grondslagenonderzoek, en omdat de taalkunde van Chomsky het meest prominente voorbeeld was van het toepassen van de mathematische logica, kreeg die veel aandacht. Hugo Brandt Corstius was een bezoeker die precies in dat beeld paste: een mathematicus met interesse voor taal. In zijn columns in Vrij Nederland vestigde hij de aandacht op de formele taalkunde en benadrukte het belang ervan. Samen met Rudolf de Rijk hielp hij bovendien de formeel minder geschoolde taalkundigen om de formalismen te begrijpen.Ga naar eind54 De wortels van de transformationele grammatica in het grondslagenonderzoek zijn goed zichtbaar in het medium waarin deze vroege generativisten publiceerden: Foundations of Language (FOL). Dit tijdschrift werd in 1966 opgericht en Staal werd een van de redacteuren. Van de negentien artikelen die dat jaar in FOL werden gepubliceerd, verwijzen er veertien naar Chomsky. Met een percentage van 74 procent artikelen met een verwijzing naar Chomsky scoort FOL bijna drie keer zo hoog als Linguistic Inquiry, dat met 25 procent op de tweede plaats komt wat betreft de verwijzingen naar zijn werk in Nederlandse taalkundige tijdschriften dat jaar.Ga naar eind55 Staal, Seuren, Verkuyl, Brandt Corstius en Klooster schreven allen in FOL en FOL Supplementary Series. In 1966 verscheen de eerste generatieve dissertatie: Negatieve zinnen van Kraak. Promotor was, hoe kan het ook anders, Frits Staal. In eerste instantie zou Hellinga, bij wie Kraak medewerker was, de rol van promotor vervullen en zou en Beth zijn coreferent zijn. Toen Beth echter vernam dat Hellinga druk op Kraak uitoefende om de generatieve taalkunde de rug toe te keren, had hij onmiddellijk aangeboden in zijn plaats promotor te zijn. Toen Beth ziek werd, verzocht hij Staal schriftelijk de promotie over te nemen.Ga naar eind56 Op die manier garandeerde hij dat Kraak ook als hij er niet meer zou zijn, toch in alle vrijheid aan zijn dissertatie zou kunnen werken, zonder de druk van een antigeneratieve supervisor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een interview met Verkuyl en Koster vertelt Kraak hoe tijdens de promotie het conflict op de spits gedreven werd.Ga naar eind57 Er waren volgens hem wel 22 hoogleraren aanwezig, opgetrommeld door de beide kampen.Ga naar eind58 Reichling zou na het ‘hora est’ nog wel een kwartier doorgegaan zijn met zijn protest en Staal moest onder druk afzien van een cum laude beoordeling. Ondanks de grote rol die het grondslageninstituut en de Amsterdamse logici hebben gespeeld in de opkomst van de generatieve grammatica, was Kraaks dissertatie niet alleen de eerste, maar ook de laatste transformationele promotie vanuit het Filosofisch Instituut in Amsterdam. Eén jaar na de promotie van Kraak vertrok Staal naar Amerika en verdween daarmee definitief van het Amsterdamse toneel. Hij liet de generatieve studenten echter niet geheel hulpeloos achter, want zachtjesaan begon het belang van mathematische linguïstiek door te dringen bij enkele leden van de taalkundige gemeenschap in Nederland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. De generatieve grammatica zet doorVanaf de promotie van Kraak in 1966 gingen langzaamaan ook buiten de deuren van het grondslageninstituut stemmen op die het voor de transformationele grammatica opnamen. De Utrechtse hoogleraar Algemene Taalwetenschap Henk Schultink schreef een positieve kritiek op de dissertatie van Kraak. Het proefschrift bestond niet alleen uit een toepassing van de nieuwe methode van Chomsky op een aspect van de Nederlandse taal, maar ook voor een groot gedeelte (bijna de helft!) uit een algemene behandeling van Chomsky's theorie en die van Uhlenbeck en de kritiek van de laatste op Chomsky. Een discussie die uiteraard niet erg positief uitvalt voor Uhlenbeck. Door een lovende recensie te schrijven op Kraak's werk profileerde Schultink zich als progeneratief. Binnen de kortste keren wist heel taalkundig Nederland dan ook: Schultink is om! Schultink was vier jaar eerder gepromoveerd in de Reichling-Uhlenbecktraditie en stond daardoor niet als generatief bekend. Toch kan hij goed beschouwd aangewezen worden als de eerste Nederlander die het opnam voor het werk van Chomsky, eerder nog dan Beth. Schultink was in 1957, het jaar van verschijnen van Syntactic Structures, werkzaam als taalkundig medewerker bij de Nieuwe Rotterdamse Courant. Nog in datzelfde jaar las hij -naar het schijnt op aanraden van zijn leermeester Reichling- dat ‘aardige boekje’ van Chomsky en schreef er een recensie over.Ga naar eind59 Op 20 juli 1957 staat er in het bijvoegsel van de NRC te lezen: ‘In (het vierde deeltje uit de nieuwe serie Janua Linguarum van Mouton) zet taalgeleerde Noam Chomsky, die werkzaam is aan het befaamde Massachusetts Insitute of Technology, (...) uiteen aan welke eisen zijn inziens een grammatica, en dan in het bijzonder een zinsleer, een syntaxis, behoort te voldoen. De syntaxis kan zich natuurlijk niet bezighouden met elke individuele zin die in een gegeven taal geschreven of gezegd wordt. Alleen al de registratie van die zinnen zou op principieel onoverkomelijke problemen stuiten. Het is de taak van de grammaticus om de drijfveren, de principes bloot te leggen volgens welke in een bepaalde taal zinnen worden opgebouwd en Chomsky draagt tot de methodiek daarvan een verdienstelijke steen bij. (...) Wij willen ons in deze bespreking, om niet tè technisch te worden, beperken tot de aangehaalde, belangwekkende aspecten van Chomsky's ook verder instructieve studie.’ Maar Schultink deed meer. In het jaar waarin Beth de Nederlandse academische gemeenschap wakker schudde met zijn lezing voor de KNAW, stelde Schultink in zijn college voor nakandidaten reeds Syntactic Structures aan de orde. Volgens zijn ex- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
promovendi en (oud-)medewerkers introduceerde hij Chomsky's werk met de profetische woorden: ‘Dames en Heren, dit is de taalkunde van de komende twintig jaren.’Ga naar eind60 Ondanks dat college en de positieve recensie, die samen met die van Robert Lees in Amerika de eerste ter wereld was, heeft Schultink in het allereerste begin van de generatieve grammatica in Nederland geen doorslaggevende rol gespeeld. De grote invloed van Schultink kwam later. Daarvoor zijn twee oorzaken aan te wijzen. In de eerste plaats was Schultink ten tijde van de publicatie van zijn recensie nog geen hoogleraar. Hij was nog niet eens gepromoveerd. Hij had dus geenszins de positie om het tegen zwaargewichten als Reichling en Uhlenbeck op te nemen, zoals Beth, de directeur van het grondslageninstituut dat wel had. In de tweede plaats was Schultink gespecialiseerd in morfologie en morfologie speelde in de grammatica van Chomsky geen rol van betekenis. Zo heeft hij zich, wat zijn eigen onderzoek betreft, lange tijd niet bezig gehouden met de generatieve revolutie die zich aan het voltrekken was. Met de positieve recensie op het proefschrift van Kraak, kwam hij echter voor het voetlicht te staan als de nieuwe beschermheer van de generativisten. Een beschermheer konden de formele taalkundigen maar al te goed gebruiken, want het klimaat in Nederland was nog steeds alles behalve gunstig voor de aanhangers van deze nieuwe theorie. De leerstoel Algemene Taalwetenschap in Amsterdam, de leerstoel die Reichling bekleed had, kwam midden jaren zestig vrij. De generativist Albert Kraak was een goede kandidaat voor die functie, maar de sollicitatiecommissie hield zijn benoeming tegen. Simon Dik was al benaderd en had al toegezegd geïnteresseerd te zijn, nog voordat een officiële procedure gestart was. Deze gang van zaken ontketende een ware oorlog tussen de sollicitatiecommissie en de generativisten, die vonden dat zij zo langzamerhand wel eens recht hadden op een leerstoel. En de strijd werd in alle openheid uitgevochten: in verschillende bladen verschenen artikelen van voor- en tegenstanders van de benoeming, waarin argumenten over en weer gegooid werden. In de letterenfaculteit werd een handtekeningenactie op touw gezet om de benoeming van Simon Dik tegen te houden. De reden van al deze ophef was niet zozeer dat men Simon Dik niet kundig genoeg achtte, als wel dat men gefrustreerd was over het mislukken van de benoeming van Kraak.Ga naar eind61 De acties richtten zich dan ook niet tegen Simon Dik persoonlijk, als wel tegen de faculteit. De enige uitzondering hierop was het artikel in Vrij Nederland van 12 oktober 1968. Onder de titel ‘Logika’ zet de niet bij naam genoemde auteur vraagtekens bij de capaciteiten van Simon Dik naar aanleiding van zijn zojuist gepubliceerde dissertatie. ‘Inmiddels is er reden om aan te nemen dat de wetenschappelijke verdiensten van dit proefschrift twijfelachtig zijn. Er zijn twee reacties van deskundigen bekend en deze zijn beide volledig negatief.’ Een van de genoemde deskundigen is Pieter Seuren, tevens de auteur van het artikel. Zelf vindt hij dat hij formeel niet de auteur is van het stuk. Vrij Nederland had hem gevraagd een overzicht te schrijven van de feiten in de discussie tot zo ver en toen Seuren zijn artikel inleverde, plaatste het blad het zonder zijn naam erbij te vermelden. Daaruit concludeert hij dat het onder redactionele verantwoordelijkheid valt en hij als een soort ghostwriter heeft gefungeerd. De ‘anonieme’ schrijver eindigt zijn artikel met een waarschuwing: ‘Een doordrukken van een besluit voordat de discussie is beslist zou kunnen leiden tot een ongewenst toestand voor de komende veertig jaar.’ Gewenst of ongewenst, de benoeming van Simon Dik werd doorgedrukt en de generativisten moesten nog enkele jaren wachten op een leerstoel. Simon Dik, die toch als geïnteresseerde de bijeenkomsten van de werkgroep Staal bezocht had, toonde zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bovendien weinig toegeeflijk richting de generativisten. Hij ontwikkelde zijn eigen linguïstische theorie, die naar eigen zeggen vrijwel geheel tot die van zijn leermeester Reichling moet worden herleidGa naar eind62, en liet zich in zijn artikelen geregeld kritisch uit over de transformationele grammatica. Ook Uhlenbeck bleef kritiek uiten op de mathematische linguïstiek. Andere professoren hielden zich buiten de discussie en de generativisten slaagden er nog niet in een lectoraat of leerstoel te veroveren. Schultink bleef, na het vertrek van Staal, dan ook lange tijd de enige hoogleraar in Nederland die positief stond tegenover de generativisten. En aangezien in Nederland alleen hoogleraren en lectoren het beroemde ius promovendi hebben, het recht om promoties goed te keuren, zijn tot halverwege de jaren zeventig vrijwel alle generatieve taalkundigen gepromoveerd bij Schultink: in totaal schreven tussen 1968 en 1976 negen taalkundigen hun dissertatie onder zijn supervisie, zonder uitzondering over generatief taalkundige onderwerpen. Onder deze promovendi bevonden zich Verkuyl, Klooster en Seuren. De laatste had zijn toevlucht genomen tot Schultink omdat Beth overleden was voordat zijn proefschrift afgerond was. De manier waarop Schultinks ex-promovendi zijn begeleiding omschrijven, herinnert aan de wijze waarop eerder zowel Staal als Beth beschreven werden: ‘kritisch, maar met een grote openheid en respekt voor de ideeën van anderen en met een enorme bereidheid zich op de verschillende terreinen waarop ieder bezig was of is, grondig te oriënteren.’Ga naar eind63 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. De introductie van Montague-grammaticaTerwijl de generatieve taalkunde heel langzaam doordrong tot in alle vakgroepen taalwetenschap in Nederland en het gevecht tussen de voor- en tegenstanders net goed op gang kwam, waren in Amsterdam alweer de eerste signalen waar te nemen van een nieuwe richting in de taalkunde. Na de dood van Beth stelde de universiteit van Amsterdam niet onmiddellijk een nieuwe hoogleraar aan, maar nodigde een Amerikaanse logicus uit zijn stoel tijdelijk te bekleden. Deze logicus was Richard Montague, die in 1962 al een bezoek bracht aan het Euratom-project in Amsterdam en die Beth graag wat langer in de hoofdstad had gezien. Nu kwam hij voor langere tijd naar Nederland. Niet op bezoek bij Beth, maar als zijn tijdelijke plaatsvervanger. Montague, die onder meer gestudeerd had bij Tarski, collega en vriend van Beth, bracht een nieuwe taaltheorie naar Amsterdam. Zijn theorie was echter zo lastig dat de Amsterdamse logici er moeite mee hadden. De taalkundige studenten van Staal, die inmiddels ook wel wat logicaonderwijs gevolgd hadden, begrepen er nog minder van. Het duurde dan ook enige tijd voordat duidelijk werd welke impact dit nieuwe systeem zou hebben op de taalwetenschap, en met name de semantiek. Staal introduceerde Montagues model bij de linguïsten door in 1965 een college te organiseren samen met Montague. Chomsky had inmiddels Aspects geschreven, een vervolg op Syntactic Structures en Staal behandelde in die collegereeks de verschillende taalkundige aspecten van één bepaalde, lange zin volgens dat net verschenen Aspectsmodel. Voor de meeste aanwezigen vertrouwde stof, omdat zij veelal vanuit de werkgroep-Staal naar de colleges kwamen. Na het generatieve betoog gaf hij het woord aan Montague, die dan zijn alternatief gaf voor de zojuist gegeven behandeling. Volgens zijn eigen, nog niet gepubliceerde systeem. Dat was allerminst bekende kost. Wat nu eigenlijk het nut was van Montagues systeem werd volgens Henk Verkuyl, die de colleges gevolgd heeft, volstrekt niet duidelijk. ‘Hij schreef eigenlijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen maar formules op het bord. Dan stond hij te schrijven en niemand, nou ja, heel weinigen begrepen de portee van die formules. Hij was didactisch ook niet zo sterk. Staal was veel beter in staat de boodschap en de details van het generatieve model over te brengen dan Montague die van zijn eigen model.’ Daardoor werd niet duidelijk, dat die lastige vertalingen van zinnen uit een natuurlijke taal naar formules van een ingewikkeld ogende logische taal de mogelijkheid boden om de betekenis van een zin te bestuderen zonder de structuur ervan aan te tasten. Een mogelijkheid die zich nooit eerder had aangediend. Als er één Amsterdammer was die wel in de gaten had wat Montague-grammatica voor de studie van semantische verschijnselen zou kunnen betekenen, dan was dat wel Hans Kamp, terwijl die de colleges niet eens volgde. Toen Montague namelijk in Amsterdam zat, bevond Kamp zich in California, aan UCLA, de universiteit van Montague. Daar was hij naar toe gekomen om onder supervisie van Montague te promoveren en raakte hij nauw betrokken bij de ontwikkeling van Montague's grammatica. In Los Angeles had Montague de gewoonte opgevat om moeilijke kwesties of nieuwe vorderingen in verband met zijn theorie te bespreken met zijn student Hans Kamp. ‘Montague had de natuurlijk behoefte om waanneer hijzelf iets had daar met ingewijden over te praten. Ik had het geluk dat op het moment dat ik naar UCLA ben gegaan eigenlijk niemand uit die kring van ingewijden meer ter beschikking stond. (...) Ik was op dat moment de enige die in aanmerking kwam. Hij heeft mij voor die functie gebruikt en ik heb daar ongelooflijk veel van geleerd’, aldus Kamp. De discussies die Montague met zijn student voerde over zijn nieuwe grammatica, brachten de Amerikaanse logicus soms tot nieuwe inzichten. Talloze malen verwijst hij in zijn werk naar zijn getalenteerde student. ‘Het is niet fout wat daar staat, maar ik was ook geenszins pijnlijk of negatief getroffen geweest als hij dat niet had gedaan’, zegt Kamp daar zelf over. Wel erkent hij dat de samenwerking met en de waardering van Montague een grote stimulans zijn geweest. ‘Voor iemand in dat stadium, een student, is het een enorme psychologische ondersteuning. Je ziet hoe zoiets ontstaat en je hebt het idee dat je onmiddellijk betrokken bent geweest bij iets dat achteraf gezien toch vrij snel aangeslagen is.’ Kamp had in die eerste tijd degene kunnen zijn die Nederlandse taalkundigen wees op de mogelijkheden van Montague-grammatica, want hoewel hij zelf bezig was met een proefschrift over een logisch-wiskundig onderwerp, wist hij door de colloquia in Amsterdam genoeg van de taalwetenschap om de mogelijkheden te zien. Doordat Kamp na zijn vertrek naar de Verenigde Staten echter nooit meer voor langere tijd in Nederland is geweest, heeft hij in die eerste periode weinig kunnen doen voor het verspreiden van Montague-grammatica. Bovendien richtte hij zich in die periode op meer wiskundige onderwerpen. Ruim vijftien jaar later zou hij alsnog terugkeren naar het snijvlak van taal en logica met een discourse gerichte taaltheorie. Een theorie die in sommige aspecten lijkt op Montague-grammatica, maar juist ontworpen is voor een analyse van taalverschijnselen die in de grammatica van zijn leermeester niet mogelijk was. De Nederlandse taalkundigen hadden echter wel een zetje in de goede richting nodig. In 1965 tijdens de colleges kwam de boodschap niet over en gepubliceerd was er nog niets. En toen Montague in 1970 ‘English as a Formal Language’ publiceerde, was dat in een boek dat zó onbekend was, dat niemand die niet wist dat het erin stond, het ooit zou vinden.Ga naar eind64 Zelfs al zouden linguïsten de artikelen onder ogen krijgen, dan nog zouden ze de stukken waarschijnlijk niet uitlezen, afgeschrikt door ingewikkelde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
formalismen. En in het uitzonderlijke geval dat ze zich door alle formules heen gewerkt zouden hebben, dan nog is het maar zeer de vraag of zij op eigen kracht de taalkundige relevantie van het systeem zouden erkennen. Want Montague geeft slechts een formalisme, geen handleiding of uitleg wat ermee te doen. Of zoals Johan van Benthem het uitdrukte: ‘De verhouding van de hoeveelheid formalisme die je moest leren tot de inzichten die je eruit haalde, leek tamelijk ongunstig te liggen. Pas gaandeweg bleek dat toch een stuk interessanter te liggen.’ Vooralsnog bleven de mogelijkheden om op een nieuwe manier semantiek te bedrijven onopgemerkt, bedekt onder een flinke laag formules. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5. Montague-grammaticaWie op een formele manier de betekenis van zinnen wilde bestuderen, kwam al snel uit bij de logica. In de formele taalkunde is er dan ook altijd veel aandacht besteed aan de relatie tussen logica en natuurlijke taal, al vanaf het begin van de mathematische linguïstiek in Nederland rond Beth en het Instituut voor Grondslagenonderzoek in Amsterdam. Vanuit de betekenisleer was dat aantrekkelijk omdat van formules van logische talen de betekenis eenduidig kan worden vastgesteld. En wanneer natuurlijke taal vertaald zou kunnen worden in een logische taal, zou de betekenis van de in de logische taal vertaalde zin overeen komen met die van de oorspronkelijke zin en zodoende eveneens eenduidig vastgesteld kunnen worden. De logica die grofweg tot de komst van Montague-grammatica gebruikt werd, de eerste orde predikatenlogica, was echter niet erg geschikt hiervoor. Niet alleen kan de standaard predikatenlogica veel minder uitdrukken dan de natuurlijke taal, ook de structuur van beide talen verschilt nogal.Ga naar eind65 Het duidelijkste voorbeeld hiervan zijn gekwantificeerde zinnen zoals ‘Alle dieren vliegen’ of ‘Sommige studenten zijn intelligent’. Volgens de traditionele grammatica bestaan deze zinnen uit een onderwerp, ‘Alle dieren’ of ‘Sommige studenten’, en een gezegde, ‘vliegen’ of ‘zijn intelligent’. Vertaald in standaard predikatenlogica is de structuur heel anders. Wanneer de voorbeeldzin ‘Alle dieren vliegen’ in predikatenlogica wordt uitgedrukt, dan resulteert dat in de formule: ∀x (D(x)→V(x)) Daarbij staat x voor een variabel object, D voor ‘is een dier’, V voor ‘vliegt’, ∀ voor ‘alle’ en → voor ‘als...dan...’. Grofweg vertaald staat er dan: ‘voor ieder object geldt dat als het een dier is, dan vliegt het’ ofwel: ‘alle dieren vliegen’. De tweede voorbeeldzin komt overeen met de formule: ∃x (S(x) ∧ I(x)) Hierbij staat S voor ‘een student zijn’, I voor ‘intelligent zijn’, ∃ voor ‘sommige’ en ∧ voor ‘en’. Dat geeft de parafrase: ‘voor sommige objecten geldt dat ze student zijn en intelligent zijn’, in betekenis gelijk aan de voorbeeldzin. De formules, die de vertalingen vormen van de zinnen, bevatten geen constituenten die herkenbaar zijn als onderwerp en gezegde. Voor de taalkundigen, die ervan uitgaan dat de zinsbouw bepalend is voor de betekenis van een zin, levert dit een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
probleem op. Wanneer zij betekenis bestudeerden aan de hand van logische vertalingen, stond deze geheel los van de originele zinsstructuur. Precies wat zij niet wilden. Sterker nog: verschillende exemplaren van één en dezelfde grammaticale categorie, bij voorbeeld de nominale constituenten (Jan, Iedere vrouw) werden in de predikatenlogica vertaald met behulp van uitdrukkingen uit verschillende syntactische categorieën. Montague-grammatica biedt voor dit probleem de uitkomst. Want niet alleen kan daarin veel meer uitgedrukt worden dan in predikatenlogika, ook blijft de structuur van de oorspronkelijke zin uit de natuurlijke taal herkenbaar en verlopen de vertalingen op een wat uniformere wijze. Het is niet toevallig dat syntaxis en semantiek in Montague-grammatica hand in hand gaan. Het vloeit voort uit de principes die aan het systeem ten grondslag liggen. Montague ging namelijk uit van het principe van compositionaliteit: de betekenis van een uiting is samengesteld uit de betekenissen van de verschillende componenten van die uiting. En het is juist de syntaxis die aangeeft uit welke componenten een zin is opgebouwd, op basis van welke regels en in welke volgorde. Volgens Montague bestaat er dan ook een één-op-één-relatie tussen syntaxis en semantiek. Iedere syntactische operatie komt overeen met een semantische interpretatie.Ga naar eind66 Montagues model, zoals bekend geworden is via ‘The Proper Treatment of Quantification’, bestaat dan ook uit zowel een syntaxis als een semantiek. De syntaxis is een categoriale. Uit enkele basiscategorieën en een aantal volgens een recursieve procedure afgeleide categorieën worden zinnen gegenereerd. ‘Jan rookt’ is bijvoorbeeld opgebouwd uit de basiscategorie IV, een intransitief werkwoord (rookt) en een afgeleide categorie S/IV. Dit is de categorie van NP's, zoals bijvoorbeeld ‘Jan’. De afkorting S/IV geeft aan dat deze categorie gecombineerd met een woord uit de categorie IV een S ofwel zin oplevert. Met andere woorden: de categorie is een functie van intransitieve werkwoorden naar zinnen. De manier waarop de verschillende categorieën met elkaar gecombineerd kunnen worden, wordt bepaald door de syntactische regels. De eerste stap van syntaxis naar semantiek is een vertaling van de door de categoriale grammatica gegenereerde zinnen in een logische taal, die voorzien is van een betekenis in de vorm van waarheidscondities. De taal die hiervoor gebruikt wordt is de taal van de intensionele typentheorie. De grammaticale categorieën blijven ook in de vertaling zichtbaar, aangezien elk van deze categorieën via de logische taal verbonden is met een semantisch type en iedere syntactische regel correspondeert met een vertaalregel. Een type verwijst naar
Met de combinatie van de verschillende constituenten volgens de regels van de gegeven grammatica correspondeert een typentheoretische functie. De interpretatie van de vertaling is de modeltheoretische semantiek van de intensionele logica. De semantiek is modeltheoretisch. Dat wil zeggen dat ‘betekenis’ in het model bestaat uit de relatie tussen uitdrukkingen in een natuurlijke taal en verzamelingen van objecten in het model. De beweringen die in zinnen over bepaalde objecten worden gedaan, zoals ‘Jan rookt’ of ‘Jan houdt van Marie’, worden vergeleken met configuraties van objecten in het model. Wanneer de zinnen refereren naar een situatie die inderdaad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door het model wordt gerepresenteerd, dan is de bewering waar. Zo niet, dan is zij onwaar. Als het model een object met de naam Jan bevat en dit object heeft de eigenschap te roken, dan is de zin ‘Jan rookt’ waar, in iedere andere situatie niet. De betekenis van een zin is dus een waarheidswaarde. De modeltheoretische opvatting van ‘betekenis’ was voor taalkundigen geheel nieuw. Filosofen die vertrouwd waren met het semantisch werk van Frege vertoefden echter op vertrouwd terrein. De eerste generativisten hadden de betekenis van zinnen nog ontleed tot semantische ‘atomen’. Deze primitieven waren features, die samen woorden en zinnen vormden. Bijvoorbeeld het werkwoord ‘to kill’ was opgebouwd uit een feature CAUSE en het werkwoord TO DIE. Deze methode bleek zonder einde en op de vraag wat die primitieven nu precies waren had men geen antwoord. Langzaam maar zeker deed de logica haar intrede in de taalwetenschap. Dit leidde ertoe dat de generativisten, die werkten met dieptestructuur en oppervlaktestructuur, de dieptestructuur steeds abstracter begonnen te maken, in de hoop uit te komen op een logische vorm, bestaande uit een soort predikatenlogica. Deze logische vorm zou via transformaties om te toveren moeten zijn in de zinsvormen die taalgebruikers waarnemen. Hoe deze diepste structuren, semantische representaties, geïnterpreteerd moesten worden, daar werd niet over gepraat. Modeltheorie en het begrip waarheidsconditie waren binnen de logica wel, maar binnen de taalwetenschap niet bekend. Niet alle taalkundigen stonden ook bij voorbaat positief tegenover deze nieuwe semantische benadering. Met het omarmen van de modeltheoretische opvattingen lijkt namelijk iedere vorm van mentalisme uit de semantiek te verdwijnen. Linguïsten die vasthielden aan het idee dat betekenis cognitief is, verwierpen de modeltheorie als een betekenistheorie en daarmee haar meest expliciete uitwerking, Montague-grammatica. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.6. Overgang naar een nieuwe tijdTerwijl Montague-grammatica nog relatief onbekend was, zeker bij taalkundigen, groeide wel de samenwerking tussen taalfilosofen, logici en taalkundigen. Ook op conferenties werd aandacht besteed aan het raakvlak tussen de verschillende vakgebieden. In 1967 organiseerde de Universiteit van Amsterdam in net Krasnapolski hotel in Amsterdam het Derde Internationale Congres over Logica, Methodologie en Wetenschapsfilosofie. Als onderdeel daarvan vond op 26 augustus een symposium plaats dat de wederzijdse interesse van filosofen, logici en taalkundigen in elkaars vakgebied illustreert. De bijeenkomst heeft bovendien bijgedragen aan de verbreiding van Montague-grammatica. Onderwerp: ‘The role of Formal Logic in die evaluation of Argumentation in Natural Languages’. Het verslag ervan verscheen in ‘Staals’ Foundations of Language. In een noot vooraf stelt Staal vast: ‘The discussion, moreover, contains brief expositions and applications of two important recent trends in the analysis of natural language, i.e., transformational generative grammar as represented by Jerrold L. Katz and model theory as represented by Richard Montague.’Ga naar eind67 Bij het symposium, dat werd voorgezeten door Yehoshua Bar-Hillel waren vele vooraanstaande logici en mathematische linguïsten aanwezig, waaronder J.J. Katz, J. Hintikka, M. Dummett en Else Barth en Frits Staal uit Amsterdam. Ook Montague was present. En hoewel onder taalkundigen nog onbekend, was hij zich wel degelijk bewust van de grote naam die hij onder logici reeds had opgebouwd. ‘Alles wat er werd gezegd werd opgenomen’, herinnert Pieter Seuren zich, die de conferentie eveneens bezocht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘En om degene die later die opnames zou uitwerken ter wille te zijn, was herhaaldelijk medegedeeld dat als je wat wilde zeggen, je dan eerst moest zeggen wie je was. Nou, iemand had een lezing gegeven en Montague trippelde van zijn zitplaats naar beneden, sprong op het podium en barstte direct los tegen de spreker, waarop Bar-Hillel hem onderbrak en zei: “Your name please.” Montague stopte en bracht verontwaardigd uit: “My name? Montague!” Op een toon van “hoe kun je dat vragen? Ik ben toch de beroemde Montague?”’ Hans Kamp heeft naar eigen zeggen de samenwerking met Montague alleen maar als positief ervaren. ‘Maar ik kan mij desalniettemin voorstellen dat het voor andere mensen moeilijk is geweest. Dat had te maken met het feit dat hij ongelooflijk solidair was met zijn studenten, diegenen waarmee hij een leerling-leraarverhouding had, maar een veel moeilijker relatie had met diegenen die hij als zijn concurrenten zag.’ Hans Kamp en Barbara Partee, die met hem samenwerkte op UCLA, herinneren zich beide dat Montague enerzijds de kennis en de intelligentie had om anderen op hun fouten te wijzen, en anderzijds daar ook een behagen in schepte. ‘Dat mensen daar moeite mee hebben, dat kun je begrijpen’, aldus Kamp. Het verhaal gaal dat Montague benaderd is met de vraag of hij niet de vaste opvolger wilde worden van Beth. Volgens Kamp is dit verzoek weinig verbazingwekkend. ‘Dat lag voor de hand. Ze zochten in Amsterdam een permanente opvolger voor Beth en het idee van mensen voor een half jaar naar Nederland halen was wel met het idee “als het bevalt dan blijven ze”.’ Zeker is dat Montague nooit op zo'n mogelijk aanbod is ingegaan. ‘Hij was erg gehecht aan California en aan zijn familie. Ik denk niet dat hij zijn ouders ooit achtergelaten zou hebben’, gist Kamp naar de reden. Dus vertrok Montague in 1966 uit Amsterdam om terug te keren naar de Verenigde Staten. In zijn moederland overleed Montague vijf jaar later. Op de dag van zijn dood was nog geenszins evident dat zijn theorie de basis zou gaan vormen voor de formele semantiek zoals die vandaag de dag op de Nederlandse universiteiten onderwezen wordt. Het was dan ook niet Montague zelf die zijn grammatics verkondigde onder taalkundigen en daar een gehoor vond. De boodschap van Montagues leer bereikte de Nederlandse linguïstiek pas via de geschriften van zijn volgelingen, waaronder Barbara Partee, taalkundige uit de school van Chomsky, die uit interesse de colleges van Montague bezocht had en beter dan wie ook begreep welke mogelijkheden het systeem de taalwetenschap bood. Een jaar na het vertrek van Montague uit de Nederlandse hoofdstad verliet ook Staal het Amsterdams toneel, eveneens richting de Verenigde Staten. Zijn vertrek was omgeven met conflicten binnen de faculteit. ‘Pas na het overlijden van Beth en de verschijning van Aler op het Amsterdamse toneel begon het tot mij door te dringen dat de situatie in de Nederlandse filosofie nog steeds vrij middeleeuws was (...) nu bleek dat echte vernieuwing vrijwel alleen in Amsterdam en vrijwel alleen dankzij Beth had plaatsgevonden’, aldus Staal.Ga naar eind68 Toch was hij oorspronkelijk niet van plan om definitief te vertrekken. Hij zou slechts voor een jaar naar Amerika gaan en zich daar juist wèl met taalkunde bezighouden: Chomsky en Halle hadden hem uitgenodigd om voor een jaar naar M.I.T te komen. Daar zou hij aan linguïsten college gaan geven over Sanskriet grammatici. Als gevolg van voortslepende irritaties tussen Staal en zijn collega's werd Staal gevraagd voor vertrek een document te ondertekenen waarin hij zou beloven na een jaar weer terug te keren. Staal, die slechts een contract voor een jaar had, werd hierdoor zó geïrriteerd, dat hij besloot voorgoed te gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De formele taalkundigen moesten op eigen benen verder. Amsterdam verloor eerst Beth, toen Montague, die terugkeerde naar Amerika en niet lang daarna eveneens overleed, en nu verloor de stad met het vertrek van Staal voor de derde maal een vooraanstaand geleerde met interesse voor en invloed op de formele taalkunde. Tot grote onvrede van zijn vriend Harry Mulisch, getuige het slot van zijn voorwoord op een boek van Staal: ‘Het woord is nu aan Frits Staal. En daarna is het moment gekomen dat Nederland deze verloren zoon terug moet roepen uit de verstrooiing. Dat is een verplichting - helemaal los van de vraag of hij komen wil of niet.’Ga naar eind69 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Montague-grammatica naast generatieve taalkunde3.1. Groningen lijkt de formele taalkunde goed gezind‘Sinds het vertrek van Staal moet men niet meer in Amsterdam zijn voor de filosofie, maar in Leiden of Groningen’, stelt Harry Mulisch in het al eerder geciteerde voorwoord op Over zin en onzin in filosofie, religie en wetenschap. Voor de generatieve taalwetenschap gold min of meer hetzelfde. Voor de taalkundestudenten was er geen reden meer om in de hoofdstad te blijven nu daar geen sterke man meer was, geen hoogleraar om bij te studeren of te promoveren. Alleen waren voor hen niet Groningen en Leiden de belangrijkste vluchtwegen, maar Utrecht, de universiteit waar professor Schultink zetelde. Ook voor de formele semantiek hoefden de taalkundigen niet meer naar Amsterdam. Na het college van Montague en Staal werd er nog maar weinig aandacht geschonken aan de betekenisleer. De semantici konden echter niet in Utrecht terecht, want ook Schultink had geen interesse in semantiek. Terwijl gedurende de jaren zeventig verschillende taalkundigen promoveerden op generatief taalkundige onderwerpen, bleef de semantiek de bezigheid van een paar groepjes geïnteresseerden, die in hun vrije tijd modeltheoretische artikelen lazen. Een situatie die vergelijkbaar is met die van de generatieve taalkunde tien jaar eerder. De eerste bloeiperiode van de semantiek zou pas plaatsvinden aan het eind van de zeventiger jaren. De universiteit waar het zich zou afspelen was ditmaal niet Amsterdam, maar Groningen, zij het in nauwe samenwerking met de hoofdstad. Het begin van deze bloei wordt gemarkeerd door het verhuizen van de Amsterdamse logicus Johan van Benthem naar Groningen in 1975. Hoewel de bloei van de semantiek in Groningen nog even op zich liet wachten en ook de generatieve syntaxis er nog een ondergeschikte plaats innam, is het niet zo dat Van Benthem op geheel onontgonnen terrein aankwam. Ook in het hoge Noorden hadden de taalkundigen en filosofen hun eerste wankelende stappen gezet in de mathematische linguïstiek. Van Benthem was zelfs niet de eerste Amsterdammer uit het vakgebied die naar Groningen verhuisd was: ruim tien jaar geleden was Pieter Seuren hem al voorgegaan. De reden dat Seuren Amsterdam had ingewisseld voor Groningen, was een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Drie maanden nadat hij zijn docentenbaan had opgezegd en een volledige aanstelling had gekregen bij Euratom, werd in 1964 de onderzoeksgroep opgeheven. Waardoor Seuren zonder baan zat. Gelukkig was Staal er nog, die hem de helpende hand toestak. ‘Staal, die toen in Amsterdam zat en hoogleraar was en met wie wij via de werkgroep veel contact hadden, heeft toen gezorgd dat ik in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groningen een medewerkersplaats kreeg’, herinnert Seuren zich. Dus vertrok hij uit de hoofdstad richting het noorden en kwam terecht in de vakgroep Algemene Taalwetenschap onder hoogleraar Pieter Verburg. Het leek de perfecte oplossing voor Seuren. Na zijn baantjes als docent aan het middelbaar onderwijs en de grotendeels parttime onderzoeksbaan bij Euratom, kreeg hij via Staal dan toch eindelijk wat hij al die tijd al ambieerde: een vaste aanstelling aan een universiteit. In 1964 kwam hij aan in de vakgroep taalkunde en onder hoogleraar Verburg. Onder de overwegend antigeneratief ingestelde hoogleraren Taalwetenschap leek Verburg een welkome uitzondering. Samen met Staal had hij blad Foundations of Language opgericht, de spreekbuis voor de eerste generatieve taalkundigen. Sjaak de Meij, die een paar jaar na Seuren aan de slag ging bij Verburg, noemt hem zelfs een avonturier: ‘In tegenstelling tot al zijn oude collega's in het land was hij geïnteresseerd in generatieve grammatica. Hij was in Amerika op bezoek geweest bij Chomsky, was op een spreekuur van Chomsky geweest. Hij was daarin geïnteresseerd.’ Dat Verburg de als generatief bekend staande Seuren aannam, verbaast De Meij dan ook niet. ‘Hij was zelf absoluut niet bij machte om zelf aan theoretische taalkunde of semantiek te doen. Daar had hij helemaal niet de vooropleiding voor. Maar hij was wel op zoek naar mensen die op de hoogte waren van de nieuwe ontwikkelingen.’ Pieter Seuren voldeed daar helemaal aan. Hoe mooi het vooraf ook leek, een hoogleraar die bij Chomsky op bezoek was geweest en het pro-generatieve Foundations of Language had opgericht, de praktijk viel hard tegen. Verburg bleek inhoudelijk minder geïnteresseerd in generatieve taalkunde dan hij eerst leek. De Meij: ‘Inhoudelijk speelde er helemaal niets, want daar had Verburg geen verstand van. Hij was wel geïnteresseerd in die zin dat hij het wel goed vond om mensen in dienst te hebben die in die zaken werkzaam waren.’ Of zoals Seuren, door schade en schande wijs geworden, beseft: ‘Hij liet alleen bepaalde sleutelwoorden vallen waarvan hij dacht dat ze wel goed zouden vallen.’ Verburg was een aanhanger van de wijsbegeerte der wetsidee. Deze op calvinistische leest geschoeide filosofie deelt de kosmos in veertien wetskringen, waaronder bijvoorbeeld de aritmetische, de linguïstische en de esthetische. ‘Hij kwam van de Vrije Universiteit, waar wijsbegeerte der wets-idee een verplicht vak was, en hij beschouwde zich in Groningen als een soort adept van die filosofie’, herinnert De Meij zich. De wijsbegeerte der wetsidee domineerde het leven van Verburg. Ontmoette hij een onbekende, dan werd deze ogenblikkelijk ingedeeld in een bepaalde wetskring. Viel deze persoon per toeval onder zijn gezag, dan zette hij alles op alles om er voor te zorgen dat hij of zij zich niet bezighield met zaken die buiten zijn of haar wetskring vielen. Desnoods op straffe van ontslag. Ook zijn studenten liet hij graag kennis maken met zijn filosofie en een visuele representatie ervan. Telkens wanneer Verburg zich naar de collegezalen in de stad begaf, torsten zijn wetenschappelijke medewerkers het buiten formaat kartonnen model van de veertien wetskringen achter hem aan. Op maandag sjouwden ze het van Verburgs kamer naar het inleidend college taalkunde voor eerstejaars, van daaruit naar het college Algemene Taalwetenschap en van hieruit weer terug naar Verburgs kamer. En op dinsdag kon het model opnieuw uit de kast. Dan was de binnenstad van Groningen wederom het toneel van een inmiddels vertrouwd tafereel: de professor voorop, gevolgd door zijn medewerkers met het kartonnen model op hun rug. Het college Taalfilosofie was nu de bestemming. Uit die wijsbegeerte der wetsidee waren ook Verburgs denkbeelden over gezag afkomstig. De Meij: ‘Als je iets deed dat niet hoorde bij het niveau waar hij je had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingedeeld, dan stond je op de lijst om te vertrekken.’ (...) Hij had heel voor op gezette ideeën over gezag en daar ging Pieter Seuren tegenin.’ Dat resulteerde in ruzie. Zelf zegt Seuren over die hele toestand: ‘Ik mocht niet meer op vrijdagmiddag om twee uur naar Amsterdam naar de werkgroep-Staal. Dat heb ik verdomd. Ik ben toch gegaan en dat werd een hooglopende ruzie. Maar hij had het voor het zeggen, dus ik werd ontslagen. “Barst maar”, dacht ik toen.’ Zo ontsloeg de medeoprichter Verburg van Foundations zijn medewerker Seuren omdat die naar een werkgroep ging van de andere mede-oprichter, Staal. Binnen anderhalf jaar werkte de generatief taalkundige niet meer bij Algemene Taalwetenschappen, maar bij Romeins Recht en Klassieke Talen. Maar daarvoor was hij niet gekomen. Dus zodra een mogelijkheid zich voordeed, vertrok Seuren weer uit Groningen. ‘Peter King, de lector Nederlands in Cambridge, was op zoek naar iemand die een cursus Nederlands zou kunnen maken. (...) Ik ben in september 1966 naar Cambridge gegaan en heb ruim een half jaar aan die cursus gewerkt. Eigenlijk was dat mijn ambitie helemaal niet, maar ik moest toch eten en bovendien: ik zat in Cambridge.’ Na een half jaar krijgt Seuren alsnog waarvoor hij in 1964 naar Groningen kwam: in Cambridge wordt hij aangesteld als lector taalkunde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. De Groningse Montague-werkgroepNa het vertrek van Seuren bleef het in Groningen gedurende enige tijd rustig wat betreft de mathematische linguïstiek. Maar Verburg bleef mensen aantrekken die in die richting geïnteresseerd waren. Zo benoemde hij Eric Reuland, student Slavische Talen en zeer geïnteresseerd in mathematische linguïstiek, tot zijn student-assistent en Sjaak de Meij tot medewerker. ‘Mijn aanstelling hing samen met het feit dat Verburg ook een leeropdracht had voor taalfilosofie’, weet De Meij. ‘Daar heeft hij mij voor gevraagd. Ik had Nederlands gestudeerd in Leiden, bij Stutterheim. Hij wilde dat ik bij hem promoveerde in de Nederlandse taalkunde, maar ik vond zelf dat ik er te weinig van af wist. En dat was ook zo, want het opleidingsniveau wat taalkunde betreft was erg laag. Stutterheim was een buitengewoon intelligente man, maar theoretische taalkunde, dat bestond wel, maar werd in Nederland niet gegeven. Dus ik zei dat ik kan dat niet kon en dat ik filosofie wilde studeren.’ Zo komt De Meij terecht bij Nuchelmans, die hem kennis laat maken met de Angelsaksische filosofie in het algemeen en taalfilosofen zoals Quine in het bijzonder. Toen Verburg verschillende Nederlandse hoogleraren opbelde met de vraag of ze iemand kenden die taalfilosofie deed, kwam De Meij vanzelf naar voren. ‘Ik denk dat ik toen de enige was die officieel taalfilosofie studeerde in Nederland.’ Zonder Verburg verder te betrekken in hun activiteiten, organiseerden zijn medewerkers De Meij en Reuland, versterkt door Frits Ferwerda, een net afgestudeerde en geïnteresseerde student wiskunde, bijeenkomsten waarbij formeel taalkundige artikelen gelezen en besproken werden. Al snel kwamen er meer geïnteresseerden op de bijeenkomsten af, zoals bijvoorbeeld Hans Mooij, die in Amsterdam medewerker van Beth was geweest, maar in 1970 was benoemd tot hoogleraar analytische filosofie in Groningen. Pas in Groningen begon Mooij zich bezig te houden met formeel taalkundige onderwerpen. ‘In Amsterdam zat ik in een andere hoek’, bevestigt Mooij. In enkele opzichten lijkt de Groningse groep op de werkgroep-Staal, die grofweg van 1961 tot 1967 actief was. Evenals in Amsterdam bestond ook in Groningen het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezelschap uit geïnteresseerden van verschillende richtingen: algemene taalwetenschappen, de taalkundesecties van de verschillende taalstudies, filosofie en wiskunde. Ook in Groningen was het karakter van de bijeenkomsten informeel. En aanvankelijk bestond ook in Groningen de literatuur uit generatief taalkundige artikelen. Er zijn echter ook aan aantal opvallende verschillen tussen het groepje in Groningen en de werkgroep-Staal. Om te beginnen bestond de groep van De Meij en Reuland alleen uit wetenschappelijke werknemers van de universiteit, niet uit medewerkers én studenten. Bovendien is er natuurlijk het enorme tijdsverschil: de werkgroep-Staal was actief vanaf het begin van de jaren zestig en was al enkele jaren opgedoekt toen de Groningers begonnen. ‘Wij wisten absoluut niet wat ze eigenlijk allemaal in Amsterdam deden. Wij deden hier gewoon wat we leuk vonden’, aldus De Meij. Een ander, belangrijk verschil, dat niet los gezien kan worden van het tijdsverschil, is het feit dat in Groningen al vrij snel een artikel op tafel kwam van Montague. Modeltheoretische semantiek was in de bijeenkomsten van Staal niet ter sprake gekomen, eerst omdat Montague-grammatica nog niet bekend was en later omdat Montague zelf daarover college gaf. In Groningen werden de artikelen van Montague al snel het belangrijkste onderwerp van de bijeenkomsten, herinnert De Meij zich. ‘Frits Ferwerda kwam opeens aanzetten met een artikel van Montague. Ik weet niet hoe hij daar nou aan gekomen is. Maar dat zijn we toen gaan lezen. (...) We zijn begonnen met Universal Grammar in een Duitse vertaling van Helmut Schnelle. Die had dat werk vertaald en van een inleiding voorzien. Dat hebben we met de hulp van Frits Ferwerda doorgewerkt, hebben we onszelf moeten aanleren. Dat ging heel moeizaam. Ik heb er zeker wel een jaar of twee mee geworsteld voor ik in de gaten had hoe het werkte. En ook Frits wist het niet, hoewel die wel de wiskundige achtergrond had.’ Hans Mooij verwoordt zijn herinnering aan English as a Formal Language, het tweede artikel van Montague dat de groep behandelde, kort maar krachtig: ‘Ik geloof niet dat één van ons greep kon krijgen op de materie.’ Hoewel volgens enkele van de aanwezigen de boodschap van Montague-grammatica nog niet echt doordrong, zijn de bijeenkomsten van het groepje, dat al snel het ‘Montague-groepje’ gedoopt werd, wel van invloed geweest voor de verspreiding van Montague-grammatica. Ze zijn namelijk de aanleiding geweest voor het eerste onderwijs in Montague-grammatica in Groningen binnen de vakgroep Algemene Taalwetenschappen en binnen het reguliere studieprogramma, door Sjaak de Meij. Vanaf ongeveer 1975 heeft hij colleges semantiek gegeven, waar Montague-grammatica lange tijd een belangrijk deel van uitmaakte. ‘Ik heb heel wat borden volgeschreven met de labdaformules van Montague’, weet De Meij nog wel. Waarom hij les gaf in Montague-grammatica, terwijl hij de waarde van de lastige materie eigenlijk niet helemaal doorzag? ‘Ik weet het niet. Wat mij nou precies heeft geïnspireerd om al die rare labdaformules te doorvorsen, ik zou het niet meer weten. Het boeide mij gewoon.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. De status van generatieve grammatica en semantiek in NederlandTerwijl het onderwijs in Montague-grammatica een plekje veroverde in het reguliere onderwijs in Groningen, werd ondertussen de situatie met Verburg onhoudbaar. Medewerkers hadden reeds geklaagd over de wijze waarop Verburg de scepter zwaaide over de vakgroep Algemene Taalwetenschap, maar het bestuur van de universiteit reageerde niet. Medewerkers dreigden ontslagen te worden en nog steeds ontbrak het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan standaard taalkundig onderwijs. Toen kwamen ook de studenten in opstand onder leiding van Rob van der Sandt, student klassieke talen van oorsprong, maar met een groeiende interesse voor de algemene taalwetenschap. Er werden stencils verspreid met de kreet ‘deloziek’, die protesteerde tegen het eenzijdige onderricht in de delotiek, Verburgs taaltheorie. Moderne taalkunde, dat wilden de studenten onderwezen krijgen. De opstand had succes: tot het pensioen van Verburg werden zijn taken overgenomen door een vervanger. De generatieve taalkundigen raakten hierdoor echter van de regen in de drup. Don Graham Stuart, die de taken van Verburg over nam, was een foneticus die door toedoen van Verburg tot hoogleraar was benoemd in Groningen. Stuart was geïnteresseerd in de algemene taalwetenschap, maar een structuralist in hart en nieren, in de Franse traditie. Ook onder Graham Stuart was generatieve taalkunde taboe. Voor Rob van der Sandt had de houding van Graham Stuart het vervelende gevolg dat hij niet in Groningen kon afstuderen. Het generatief taalkundige werk dat hij bij De Meij had verricht, werd niet gehonoreerd in het examenprogramma. Kraak, generativist van het eerste uur en inmiddels benoemd tot hoogleraar Algemene Taalwetenschap in Nijmegen, verklaarde zich bereid om Van der Sandt bij hem te laten afstuderen. Het toeval wilde dat Kraak juist op de dag van het examen ziek was en Seuren voor hem inviel, die na zijn periode in Groot-Brittannië benoemd was tot hoogleraar Taalfilosofie in Nijmegen. Zo deed Van der Sandt doctoraalexamen bij de academicus van wie hij in Groningen in zijn eerste jaar bij Klassieke Talen les had gehad, maar sindsdien niet meer gezien had. De omstandigheden rondom het afstuderen van Van der Sandt illustreren dat in de rest van Nederland de situatie voor generatieve grammatici beter was dan in Groningen. Tegelijkertijd met een langzame maar gestage opgang van generativisten aan de Nederlandse universiteiten, vond een verandering plaats in de organisatie en financiering van taalkundig onderzoek. Waar de wetenschap in de jaren vijftig en zestig nog bedreven werd binnen de overwegend kleine vakgroepen taalkunde, met één professor en wat medewerkers en betaald door de universiteiten, werd in de zeventiger jaren steeds meer centraal georganiseerd en gesubsidieerd vanuit het ZWO, de voorganger van NWO, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. ‘It is a change form individual work to research programs’, analyseert Verkuyl.Ga naar eind70 Deze verandering pakte zeer goed uit voor de generativisten. In de eerste plaats kwam er meer en beter verdeeld geld vrij voor taalkundig onderzoek in het algemeen en konden jonge taalkundigen, die overwegend pro-generatief waren, daardoor gemakkelijk aan financiering voor onderzoeksprojecten komen. Ten tweede was de toekenning van de financiering van bijvoorbeeld promotie-onderzoek niet meer afhankelijk van de mening van de hoogleraar. Situaties zoals die van Kraak, die door zijn hoogleraar onder druk werd gezet om vooral niet te generatief te schrijven, werden daardoor grotendeels voorkomen. En op de derde en zeker niet onbelangrijkste plaats: de generativist en oud-Euratomlid Hans Smits werd in 1970 aangesteld bij ZWO. Als enige taalkundige binnen de organisatie zorgde Smits ervoor dat promovendi bij voorbaat verzekerd waren van geld voor hun promotieonderzoek zodat zij direct aan de slag konden, hielp hij jonge taalkundigen als Henk van Riemsdijk, Jan Koster en Frans Zwarts aan subsidie voor een bezoek aan MIT, de universiteit van Chomsky en centrum van de generatieve taalkunde in Amerika, en stuurde hij aan op de oprichting van de Stichting Taalwetenschap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De studenten die begin jaren zeventig studeerden, werkten dan ook onder heel andere omstandigheden dan de pioniers in de generatieve taalkunde. Transformationele grammatica was niet meer illegaal, maar werd juist op grote schaal onderwezen, de onderzoeksmogelijkheden waren veel groter en Amerika, nog steeds toonaangevend in het vakgebied, kwam steeds dichterbij. Verkuyl onderscheidt een eerste en een tweede generatie generativisten. ‘The second generation is also predominantly Amsterdambred. They are directly or indirectly pupils of the first generation. (...) This generation includes: Henk van Riemsdijk, Jan Koster, Hans ten Besten, Hans Bennis, Pieter Muysken, and also Frans Zwarts. (...) For the second generation, the way of doing linguistics became American rather than Dutch: they were far more active than the first generation in constructing networks and platforms for the flow of information, in starting up and organizing conferences such as the well known GLOW; the atmosphere became far more competitive, and sometimes parochial.’Ga naar eind71 Terwijl de generatieve grammatici een gezonde tweede generatie grootbrachten, bleven de semantici nog wat achter. Dat had enerzijds te maken met de stemming onder de jonge taalkundigen, die erg op syntaxis gericht was en min of meer antisemantisch. Verkuyl: ‘Onder leiding van Henk van Riemsdijk keerde die generatie zich tegen de semantiek. Zij wilden alleen maar syntactisch werken. Ze waren ook niet meer geïnteresseerd in het grondslagenonderzoek of de voorgeschiedenis van de werkgroep-Staal. Met name in Amsterdam en Utrecht heerste in de jaren zeventig echt een antistemming tegen de semantiek.’ Anderzijds had de achterstand van de semantiek te maken met een tweestrijd binnen de semantiek. Want met de introductie van Montague-grammatica was een tweede groep semantici opgestaan, de modeltheoretici, naast de oudere groep van generatieve semantici. Steeds duidelijker werd dat wie de betekenis van taal wilde bestuderen een keuze moest maken tussen de modeltheoretische richting en de generatieve. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4. Generatieve semantiekSyntactic Structures was, zoals de naam al aangeeft, een systeem voor de syntaxis van zinnen van een natuurlijke taal. Wanneer de morfofonologische component buiten beschouwing gelaten wordt, kan het systeem opgevat worden als een tweeledige structuur. De herschrijfregels definiëren de dieptestructuur, de transformaties definiëren de oppervlaktestructuur en de constructies van de dieptestructuur dienen als input voor de transformaties. Vrij snel bleek echter, dat dit eenvoudige model niet toereikend was. In het vervolg op Syntactic Structures, het Aspectsmodel (genoemd naar het boek Aspects of the theory of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
syntax, waarin Chomsky het model naar buiten bracht), was ook een semantische component opgenomen. Deze component nam de dieptestructuur als input en gaf semantische representaties als output. Hoe de component of de semantische representaties er precies uitzagen, bleef echter onduidelijk. Belangrijk gegeven was wel dat de semantiek blijkbaar de dieptestructuur als aangrijpingspunt had, niet de oppervlaktestrucuur. Een tweede verschil met het oorspronkelijke model was dat de dieptestructuur veel rijker was. In de eerste plaats kreeg het behalve van de Phrase Structure Rules ook input vanuit een lexicon via Lexical Insertion Rules. Daarnaast zorgden twee studenten van Chomsky, Jerrold Katz en Paul Postal, voor een enorme verrijking van de structuur. Zij hadden een invloedrijk principe geformuleerd dat stelde dat transformaties geen betekenis mochten veranderen. Dit principe staat in de literatuur bekend als het principe van Katz en Postal. Een gevolg van dit principe is dat alle aspecten van de betekenis van een zin in de dieptestructuur al aanwezig moesten zijn. Dat leidde er weer toe dat de dieptestructuur op een gegeven moment bijna net zoveel verschillende categorieën kende als de oppervlaktestructuur. Immers, alle taalkundige categorieën die in de oppervlaktestructuur te herkennen zijn, leveren hun eigen bijdrage aan de betekenis van een zin. Omdat volgens het pricipe van Katz en Postal tussen de dieptestructuur en de oppervlaktestructuur geen betekenisaspecten veranderd of toegevoegd mogen worden, moet de semantische bron van al die categorieën ook in de dieptestructuur terug te vinden zijn. Postal besloot opruiming te houden. Door verschillende categorieën uit de oppervlaktestructuur af te leiden uit één abstracte categorie in de dieptestructuur, verminderde hij het aantal categorieën drastisch. Die abstracte categorieën hadden meer voordelen. Door bijvoorbeeld ‘agressie’ en ‘agressor’ van dezelfde categorie af te leiden werd in de structuur duidelijk gemaakt dat beide woorden in een bepaalde semantische relatie tot elkaar staan. Hetzelfde gold voor de standaardvoorbeelden ‘kill’ en ‘die’. Hoewel de woorden niet op elkaar lijken, hebben ze wat betreft hun betekenis wel met elkaar te maken. De categorieën uit de dieptestructuur begonnen dan ook steeds meer te lijken op semantische atomen. Zo werd bijvoorbeeld ‘kill’ ontleed in de categorieën CAUSE, BECOME, NOT ALIVE. Nadeel van deze abstract syntax, zoals het al snel genoemd werd, was dat de boomdiagrammen, waarin de structuren weergegeven werden, almaar groter en ingewikkelder werden. De informatie die ze moesten dragen groeide immers met de dag. Bij het abstracter maken van de categorieën, deed zich een interessant verschijnsel voor. Hoe minder categorieën er overbleven, hoe meer de resterende gingen lijken op de syntactische categorieën van de eerste orde predikatenlogica. Daarmee was het verband gelegd met de semantiek. Want, zo redeneerde men, de logica had alles te maken met redeneren, met denken. Dus kwam de dieptestructuur, onderdeel van de syntaxis, ineens heel dicht bij betekenis, de semantiek. Het grote voordeel was bovendien, dat nu er een relatie was tussen taal en een niet-talig, logisch systeem, dit niveau van representatie voor alle talen gelijk kon zijn. De generatieve semantici hadden de Universele Basis ontdekt! Randy Allen Harris zet de volgende kanttekening bij deze ontdekking: ‘In a sense, the result shouldn't have been much of a surprise. (...) Logic was born out of observations of words and sentences (both word and sentence are possible translations of logos), so it's less than astonishing that it would come to figure prominently in an approach dedicated to reducing word and sentence categories.’Ga naar eind72 Harris' opmerking laat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter buiten beschouwing dat de logica in de twintigste eeuw niet dezelfde was als toen zij ontstond. In het culturele klimaat waarin de moderne taalkunde zich ontwikkelde was de ontdekking van de overeenkomsten tussen de abstracte syntaxis van de dieptestructuur en de eerste orde logica niet geheel zonder verassing. De logica had zich namelijk sinds Frege (1848-1925) ontwikkeld tot een onderdeel van de wiskunde. De generativisten ontdekten nu dat deze theorie, die voor wiskundige doeleinden gebruikt werd, taalkundige relevantie bleek te hebben. Tegen deze achtergrond is het niet moeilijk te begrijpen dat zij zich door hun enthousiasme lieten meeslepen. De volgende stap in het proces naar generatieve semantiek was het weghalen van de dieptestructuur. Volgens de generatieve semantici was dat niveau van representatie niet noodzakelijk. Het maakte het model alleen maar onnodig ingewikkeld. Wat overbleef waren de semantische representaties, gegoten in een formalisme dat te vergelijken was met dat van de eerste orde predikatenlogica, en de oppervlaktestructuur. Deze waren met elkaar verbonden door de transformaties. Chomsky was het op dit punt aangekomen absoluut niet meer eens met de richting waarop de taalkundigen, die eens zijn studenten geweest waren, aanstuurden. Volgens zijn theorie was de dieptestructuur onontbeerlijk, omdat daar de lexicale insertie plaatsvond. Tussen de diepte- en de oppervlaktestructuur vonden namelijk alleen syntactische regels plaats, de transformaties. En lexicale insertie was geen syntactische, maar een semantische regel. Semantische regels moesten toegepast worden vóór syntactische, dus vóór de transformaties. Het enige niveau dat volgens Chomsky overbleef voor de lexicale insertie, was de dieptestructuur. De generatieve semantici waren van mening dat insertie op ieder niveau plaats kon vinden en dus geen bezwaar vormde voor hun theorie. Waar lexicale insertie dan wel precies plaatsvond, bleef onduidelijk, hoewel er wel voorstellen gedaan werden. Het basismodel van de generatieve semantiek zag er dan ook als volgt uit:Volgens dit model zijn semantische representaties en syntactische representaties van dezelfde aard. Immers: als er een punt zou zijn waar semantische regels ophouden en de syntactische regels beginnen te gelden, dan zou dat punt de dieptestructuur zijn. Frederick Newmeyer van de University of Washington: ‘This consequence was happily endorsed by generative semanticists, who saw no aspect of meaning that could not be represented in phrase-marker form.’Ga naar eind73 Aan deze markers, die in de semantische representaties verschillende betekenisaspecten weergaven, dankte de generatieve semantiek de bijnaam, die tegenstanders de theorie wat spottend gaven: Markerese. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5. Generatieve versus modeltheoretische semantiekDe generatieve semantiek heeft het niet gered. Hoewel sommige aspecten van het model ingepast zijn in andere grammaticale systemen, wordt het generatieve model als geheel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet of zo goed als niet meer gebruikt. Die conclusie kan getrokken worden na ongeveer tien jaar strijd in de Verenigde Staten tussen generatieve semantici en Chomsky met zijn trouwe volgelingen. Het model liep tegen theoretische moeilijkheden op. Het bleek moeilijker dan voorzien om trouw te blijven aan het principe van Katz en Postal. Maar de theoretische problemen van beide partijen -ook Chomsky liep tegen moeilijkheden op- vormen maar een klein gedeelte van de oorzaak van het verlies van de generatieve semantiek. Syntactic Structures, waarmee de formele taalkunde in 1957 het licht zag, beloofde snel in een semantische semantiek te voorzien. Toen die semantiek niet snel genoeg volgde, sloegen de studenten van Chomsky een nieuwe richting in, die van de generatieve semantiek. Maar daarmee wendden zij zich af van Chomsky. Wat volgde was een verbeten strijd tussen Chomsky en Jackendoff aan de ene kant en de generatieve semantici onder leiding van Katz, Postal, Ross, Lakoff en McCawley aan de andere kant. Chomsky bleek een zeer geducht tegenstander. Niet alleen kon hij zich beroepen op zijn autoriteit als oprichter van de generatieve taalkunde, ook beschikte hij over het charisma en redenaarstalent om op conferences en lezingen zware kritiek te leveren op de generatieve semantici. De aangevallen semantici verweten Chomsky op hun beurt dat hij de generativisten misinterpreteerde en dus op verkeerde gronden aanviel. ‘Chomsky fights dirty’ zou Lakoff volgens The New York Times zelfs gezegd hebben.Ga naar eind74 Aan de andere kant citeert Harris in zijn The Linguistics Wars de woorden van Chomsky uit een briefwisseling in The New York Review of Books: ‘Lakoff presents a very confused picture (...) is completely wrong (...) misrepresents my account (...) is confused beyond repair(...)’. Beide partijen schroomden duidelijk niet om kritiek op de persoon te leveren. Harris stelt dat aspecten van de generatieve semantiek die hebben bijgedragen tot het uiteindelijke verlies van de theorie, zijn de luchtige toon van de artikelen en het feit dat de generatieve semantici meer gericht waren op het verzamelen van problematische data, dan het vormen van een coherente theorie. De artikelen van de generatieve semantici stonden bol van de grapjes en voorbeeldzinnen over sex of drugs waren eerder regel dan uitzondering. Even leek dat aan te slaan bij een door het hippietijdperk beïnvloed publiek, maar uiteindelijk werden de artikelen door die losse toon minder serieus genomen. De voorliefde voor data gebruikten de generatieve semantici eerst als een argument voor de eigen theorie en vooral tegen die van Chomsky. Die zou opzettelijk geen aandacht schenken aan data die problematisch waren voor zijn theorie. Zelfs besteedden ze echter zoveel aandacht aan problematische data, dat een lezer zich al snel kon afvragen of er eigenlijk ook data waren waarvoor de theorie wèl werkte. Nederland kende in de zeventiger jaren haar eigen ‘Linguistics Wars’. Weliswaar was de schaal waarop de oorlog uitgevochten werd hier iets kleiner: waren het in de Verenigde Staten ongeveer zeven grote namen, waarvan de meesten een flink aantal leerlingen hadden en met name Chomsky een grote school gesticht had, in Nederland werd de strijd uitgevochten tussen twee taalkundigen: Pieter Seuren en Henk Verkuyl. Verkuyl was de enige die de overstap maakte van de generatieve semantiek naar de modeltheoretische. De meeste generatieve taalkundigen gingen zich puur op syntaxis richten en sommigen kwamen in een ander vakgebied terecht, zoals bijvoorbeeld Rudolf de Rijk, die hoogleraar Baskisch werd en zich terug trok uit de generatieve discussie. Alleen Seuren bleef de generatieve semantiek trouw. Ook toen hij zijn eigen discourse gerichte semantiek ontwikkelde, bleven de sporen van de generatieve semantiek daarin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herkenbaar. Stonden in Amerika twee legers tegenover elkaar, in Nederland was het een gevecht van man tegen man. De strijd was er echter niet minder om. Verkuyl begon zelf als generatief semanticus. Zijn proefschrift uit 1971 was nog geheel in een generatief semantisch kader geschreven. Over dat proefschrift zegt hij nu: ‘Ik had mijn onderzoek naar aspect ook niet generatief semantisch in kunnen kleden. Maar ik vond het leuker om het wel te doen. Want in de generatieve semantiek gebeurde veel. Dat was leuk.’ Vrij snel na zijn proefschrift keerde Verkuyl af van de generatieve semantiek. Hoewel de argumenten uit de Amerikaanse strijd in belangrijke mate ook voor de Nederlandse versie golden, was dat volgens Verkuyl niet de belangrijkste reden waarom de generatieve semantiek het in Nederland niet redde. Dat was de ontdekking dat de predikatenlogica die de semantici gebruikt hadden voor hun semantische representaties, eigenlijk helemaal geen semantiek was. ‘Men dacht dat generatieve semantiek, dat predikatenlogica semantiek was’, erkent ook Verkuyl. ‘En toen werd duidelijk dat het eigenlijk gewoon syntaxis was; gewoon een vertaling van de ene syntaxis in de andere. Dat was natuurlijk een pijnlijke ontdekking.’ Verkuyl heeft gelijk wanneer hij stelt dat de eerste orde predikatenlogica geen semantiek is, maar gewoon een andere taal. Diezelfde logica kan echter wel van hulp zijn bij het bestuderen van de semantiek van natuurlijke taal. De taal van de eerste orde predikatenlogica heeft namelijk anders dan iedere andere natuurlijke taal een expliciete semantiek. Bovendien is de semantiek van deze taal relatief simpel, reeds goed bestudeerd en goed begrepen. Een vertaling van een zin uit natuurlijke taal in een logische taal komt daarom neer op een semantische analyse van die zin. Wanneer de dieptestructuur van een zin significante overeenkomsten vertoont met eerste orde logica, betekent dit dat de dieptestructuur een semantische analyse van de zin bevat. De desillusie had dus iets minder groot kunnen zijn dan Verkuyl hem schetst. Feil blijft dat aan vertalen in deze logica de bezwaren kleven die eerder genoemd zijn, de geringe uitdrukkingskracht, grote verschillen in de structuur van de zinnen en hun vertalingen en het gebrek aan uniformiteit. Daarnaast ontbrak in de generatieve semantiek de verbinding tussen wat gezegd wordt, de taal, en waarover gepraat wordt, de wereld zoals die bij Montague-grammatica door middel van modeltheorie tot stand wordt gebracht. Na de aftocht van de generatieve grammatica werd in Amerika, waar Chomsky de touwtjes weer stevig in handen had, onder zijn leiding een nieuwe koers ingezet. Generatieve taalkunde werd weer syntactisch en de semantiek werd op een laag pitje gezet. In Nederland gebeurde hetzelfde. Verkuyl: ‘Chomsky kwam vrij snel met Conditions on Rules of Grammar, een syntactisering van het generativisme. Daar kon je in meegaan of je bleef trouw aan de semantiek. Maar dan wist je dat je niet meer op de oude weg kon blijven. Dan moest je bijscholen.’ Voor wie semantiek wilde doen was de weg van de generatieve semantiek afgesloten, maar een nieuwe weg lag open: de modeltheoretische semantiek op basis van Montague-grammatica. Voor Verkuyl, die besefte dat zijn onderzoeksonderwerp toch meer semantisch dan syntactisch van aard was, was de keuze niet moeilijk. Hij besloot zichzelf om te scholen. Maar de cursussen modeltheoretische semantiek lagen niet voor het oprapen. Montague was al lang en breed uit Nederland vertrokken en binnen het vakgebied van de taalkunde was modeltheorie nog vrijwel onbekend. Bij de logici in Amsterdam werd wel op kleine schaal Montague-grammatica onderwezen, maar taalkundige Verkuyl moest het vooral van zelfstudie hebben. ‘Dat moest je allemaal zelf doen’, benadrukt hij. ‘Dat krijg je niet gratis.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verkuyl en Seuren kenden elkaar nog uit de beginperiode van de generatieve grammatica en de generatieve semantiek. Seuren ging echter een geheel andere kant op dan Verkuyl. Hij verzette zich zowel tegen Chomsky en zijn volgelingen op MIT als tegen Montague-grammatica als semantische theorie. De laatste verwierp hij echter niet, zoals veel andere, mentalistische taalkundigen, omdat de theorie niet psychologisch realistisch is. Volgens Seuren is die dat namelijk wel. ‘Zijn hele semantische apparaat is te interpreteren als een beschrijving van de mentale structuren en processen die ten grondslag liggen aan ons verstaan der zinnen (...).’Ga naar eind75 Seuren heeft andere bezwaren. ‘Allereerst is er het feit dat Montague zich van het mentalistische karakter van zijn semantiek nauwelijks meer bewust is dan de rest van de wereld der semantici. Er is (...) een ontstellend gebrek aan methodologische verantwoording. Verder blijven de boven gesignaleerde problemen in verband met de onderscheiden identiteiten van mogelijke werelden en andere mogelijke entiteiten onverkort bestaan. Tenslotte is er het grote bezwaar dat Montague het bestaan van een empirische linguïstiek ontkent. Zijn formalisme wint het van zijn empirie.’Ga naar eind76 Hoewel Seuren na Cambridge opnieuw werkzaam was aan een universiteit uit het rijtje van de meest prestigieuze onderwijsinstellingen ter wereld, Oxford, had het verwerpen van zowel Chomsky's als Montagues theorie gevolgen voor zijn positie binnen het vakgebied. ‘In Oxford begon mijn presuppositietheorie, de aanzet tot mijn semantiek, al echt vormen aan te nemen. En dat was geen Montague-grammatica. Ook tegen Chomsky en de chomskiaanse opvattingen begon ik mij steeds meer te verzetten. Ik had eigen ideeën en die werden al snel unfashionable’, realiseert hij zichzelf. ‘Daardoor werkte ik mijzelf in een positie van groot isolement.’ Seuren erkent dat de generatieve semantiek geen volwaardige semantiek is: ‘Ik heb dat al snel anders genoemd, want het is helemaal geen semantiek, het is grammatica. Ik heb het semantische syntaxis genoemd en zo noem ik het nog steeds.’ Wel blijft hij bijvoorbeeld grote waarde hechten aan de overeenkomsten tussen de logica en natuurlijke taal. ‘In 1966 merkte ik dat er centrale, niet triviale overeenkomsten waren tussen de syntaxis van de natuurlijke talen enerzijds en de syntaxis van de formele taal van de predikatenlogica van Russell anderzijds. Dat heeft voor mij de doorslag gegeven.’ Ook blijft hij het basisprincipe van een systeem bestaande uit semantische representaties, oppervlaktestructuren en daartussenin transformaties prefereren boven andere modellen.Ga naar eind77 Zijn grote voorbeeld was de generatieve semanticus Jim McCawley. ‘Ik heb zijn werk grondig bestudeerd en vond het het meest inspirerende wat op dat moment in de taalkunde gedaan werd. Ik heb veel ideeën van hem overgenomen, aangepast, ingepast in mijn eigen werk. Dat staat ook overal.’ Misschien wel het meest opvallende kenmerk van Seurens houding en werk is zijn antichomskiaanse opstelling, die hij niet onder stoelen of banken steekt. ‘Ik wil met nadruk niet bij het groepje van de chomskianen horen’, zegt hij zelf. Bij promotiebegeleidingen in Oxford speelde die afkeer een beslissende rol: ‘Als ze chomskiaanse taalkunde wilden doen, moesten ze maar iemand anders zoeken.’ Hoewel hij zich terdege realiseert dat hij met zo'n opstelling gemakkelijk als partijdig beschouwd wordt, zegt hij zelf dat absoluut niet te zijn. ‘Van 1990 tot 1997 heb ik in de postdoccommissie van de KNAW gezeten en chomskiaanse aanvragen hadden bij mij geen schijn van kans. Niet omdat ik partijdig was -dat dacht men natuurlijk wel- maar omdat de kwaliteit niet deugde.’ De belangrijkste slag in de strijd tussen Seuren en Verkuyl heet Tussen taalkunde en filosofie. Het een recensie in twee delen van het boek Tussen taal en denken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Pieter Seuren door Henk Verkuyl. De recensie is buitengewoon kritisch. In de inleiding waarschuwt Verkuyl de lezer: ‘Het is een moeilijk boek. Dat is toe te schrijven aan de ingewikkeldheid van de behandelde stof, maar ook aan de ingewikkelde behandeling van die stof. Bij de presentatie van zijn ideeën schuwt Seuren de polemiek niet. Er is veel degengekletter met illustere tegenstanders die het volle pond krijgen. Daardoor wordt het zicht op wat Seuren werkelijk te vertellen heeft soms wat verduisterd.’Ga naar eind78 Verkuyl verwijt Seuren verder dat hij zichzelf een te grote rol in het vakgebied toedicht en dat zijn behandeling leest als een leesverslag met enkele flinke gaten. Over Seurens eigen theorie zegt hij in de conclusie: ‘Ik acht de presentatie van zijn theorie niet overtuigend om twee redenen: (i) door het ontbreken van enig formeel houvast is het vrijwel ondoenlijk de theorie te gebruiken. Het enige waarover Seuren beschikt, zijn flarden uitdrukkingen uit zijn generatieve semantische syntaxis; (ii) de theorie is weinig meer dan een hoeveelheid moeizaam ingeklede gezond-verstand-opvattingen over hoe dingen zich in ons hoofd afspelen.’Ga naar eind79 Het is niet verwonderlijk dat Seuren niet te spreken was over Verkuyls recensie. Hij reageerde op de recensie met een artikel, dat echter door De Nieuwe Taalgids geweigerd werd, waarop Seuren het zelf aan vakgenoten rondgestuurd heeft. Inmiddels wil Verkuyl aan zijn felle woorden slechts toevoegen dat Pieter Seuren (net als zoveel Nederlanders) ten onrechte weggedrukt werd door de Amerikanen, die in het algemeen op closed circuits terugvallen, kritiek die ook Seuren zelf dikwijls geuit heeft aan het adres van de chomskianen, en dat psychologen meer in Tussen taal en denken zagen dan de modeltheoretisch georiënteerde semantici, een logisch gevolg van het mentalistisch uitgangspunt van Seuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6. Montague-grammatica in AmsterdamVerkuyl was niet de enige die op zoek was naar onderwijs in Montague-grammatica. In Amsterdam studeerden ongeveer in dezelfde tijd Alice ter Meulen, Jeroen Groenendijk en Martin Stokhof aan het grondslageninstituut. De colleges van docent Johan van Benthem gingen vooral over wiskundige onderwerpen uit de modale logica. Maar liever leerden zij Montague-grammatica. Dus gingen zij daarover met Van Benthem praten, die zich dat nog goed herinnert. ‘Op een goede dag hebben Alice, Jeroen en Martin mij verteld dat ik voor een keuze stond. Ik kon over hetzelfde soort onderwerpen les blijven geven en dan zou ik binnenkort geen studenten meer hebben, of ik kon proberen mij te verdiepen in dingen die zij ook interessant vonden. Misschien hebben zij zelfs wel de belofte gedaan om dan ook af en toe naar die andere cursus te gaan.’ In eerste instantie was Van Benthem niet erg enthousiast. Niet zozeer om het lastige formalisme, dat was voor Van Benthem, die wiskunde gestudeerd had, niet zo'n probleem, maar omdat hij niet overtuigd was van het nut van Montagues formele systeem. ‘Mensen denken dat logici houden van formaliseren op zich, maar dat is niet waar. Natuurlijk, voor de grondslagen van de wiskunde zijn logische talen bedacht en er zijn hele stukken wiskunde in formules weergegeven, maar ook voor de mathematische logici is dat nooit de inzet geweest. Dat werd gedaan omdat men met bepaalde prangende vragen zat die daardoor konden worden opgelost, zoals “is rekenkundige waarheid consistent?” En met Montague werd er een verschrikkelijk ingewikkelde machinerie aangeboden, maar wat was nou de grote vraag?’ Ondanks de aanvankelijke bedenkingen ging Van Benthem -onder druk van zijn studenten- overstag en werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zodoende een van de eersten in Nederland die aan de universiteit Montague-grammatica onderwees. Voor Van Benthem was het zijn eerste bemoeienis met natuurlijke taaltheorie, hoewel hij tijdens zijn studententijd wel al kennis had gemaakt met de algemene taalwetenschap. In '67 begon Van Benthem zijn wetenschappelijke carrière met een toelatingstentamen voor het eerste practicum voor het kandidaats natuurkunde. En haalde een vijf. Desalniettemin haalde hij zijn kandidaats, maar zwaaide daarna af naar filosofie en wiskunde. Ook al had zijn studie weinig met taalkunde te maken, het ontging hem niet dat er in dat vakgebied belangrijke veranderingen plaatsvonden. Met een groepje natuurkunde-studenten bezocht hij colleges bij taalkunde, een inleiding in de transformationele grammatica. ‘Er heerste het idee dat er ontzettend spannende dingen gebeurde in de taalkunde. Zelfs de natuurkundigen hadden daarvan gehoord en die wilden weten wat dat nou was.’ Van Benthem studeerde precies in de tijd, de late zestiger jaren, dat het optimisme in de taalkunde groot was en de mogelijkheden onbegrensd leken. Ook hijzelf werd meegesleept door de euforie van het moment. ‘Ik herinner me nog goed dat ik op een van die colleges voor het eerst hoorde dat het Nederlands oneindig veel zinnen had. Ik rende onmiddellijk naar huis om dat aan mijn hospita te vertellen, die het een krankzinnige manier van denken vond. Maar ik vond het een verbijsterende gedachte dat je wiskundig over taal kon nadenken.’ Taalkundigen zweepten de verwachtingen dan ook almaar hoger en hoger op. ‘In mijn studietijd was er het idee dat de oude grammatica's binnenkort de kast in konden. Er zouden veel betere, nieuwere grammatica's komen. Talen leren zou veel gemakkelijker worden. Het opheffen van afasie en taalproblemen leek een kwestie van een jaar of tien.’ Jaren later beseffen de linguïsten wat al te optimistisch te zijn geweest. Van Benthem sprak Simon Dik vele jaren later en vroeg hem wat hij nu dacht van zijn vroegere verwachtingen. ‘Op alle punten’, was volgens Van Benthem het antwoord van Simon Dik, ‘moet er een nul achter het aantal jaren dat nodig is.’ Direct na zijn afstuderen ging Van Benthem aan de Universiteit van Amsterdam aan de slag. Hij gaf zodoende les aan studenten die maar één of een paar jaar onder hem gezeten hadden. Wat verklaart dat drie van die studenten hem konden vertellen dat zij Montague-grammatica onderwezen wilden krijgen en dan ook hun zin kregen. In 1965 viel Montague-grammatica, onderwezen door Montague zelf, op onvruchtbare bodem. De aanwezige taalkundigen werden afgeschrikt door het formalisme en zagen het nut en de noodzaak van modeltheoretische semantiek niet in en ook de aanwezige logici gingen niet verder op de aangereikte route. Ditmaal bleek de onderneming vruchtbaarder. Van Benthem bleek didactisch meer vaardig dan Montague en wel in staat om het formalisme uit te leggen. Zijn studenten beschikten enerzijds over zowel het logisch als het taalkundig inzicht en anderzijds over het enthousiasme en de ambitie om succesvol en zelfstandig verder te gaan met de modeltheoretische semantiek. Van Benthem vertrok in 1975 vanuit Amsterdam naar Groningen, waar hij lector logica werd. In tegenstelling tot het vertrek van Beth of Staal betekende het afscheid van Van Benthem uit Amsterdam niet het einde van een tijdperk. Groenendijk, Stokhof en Ter Meulen gingen door met waar ze mee bezig waren, bleven werkzaam in de modeltheoretische semantiek. Het vakgebied werd niet meer bedreigd door tegenstanders van de theorie en de studenten hadden geenszins een beschermheer nodig. Wel betekende de wissel het begin van een nieuw tijdperk in Groningen. Want ook daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lag een goede voedingsbodem voor formele semantiek. Een nieuw tijdperk ook voor Van Benthem, want pas in Groningen ging hijzelf onderzoek verrichten naar de betekenisaspecten van natuurlijke taal. De overstap van Van Benthem van Amsterdam naar Groningen markeert het begin van de bloeiperiode in de modeltheoretische semantiek. ‘Het beste wat ik had kunnen doen’, aldus Van Benthem over die stap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De semantiek, een zelfstandig vakgebied4.1. Een nieuwe start in GroningenDe situatie in Groningen was in 1975, toen Johan Van Benthem er arriveerde, niet meer te vergelijken met die van elf jaar geleden, toen Pieter Seuren er aan het werk ging. In de eerste plaats was Verburg dat jaar met emeritaat gegaan en met hem was de delotiek van het studieprogramma verdwenen. De invloed van Graham Stuart was met de officiële opvolging van Verburg eveneens verleden tijd, hoewel hij zich tot het laatst in heeft gezet voor het Franse structuralisme. Samen met Sjaak de Meij zat Graham Stuart in de benoemingscommissie voor de nieuwe hoogleraar. ‘Hij probeerde zijn structuralistische college's naar voren te schuiven’, herinnert De Meij zich. ‘Maar wij hebben gewonnen.’ Hans Kamp, die na zijn promotieonderzoek bij Montague in de Verenigde Staten een jaar lector was geweest in Amsterdam, een vaste aanstelling aan het grondslageninstituut had afgeslagen en inmiddels aan de universiteit van Cambridge verbonden was, werd benaderd om Verburg op te volgen. Hij zegde echter af nog voor het tot een definitief aanbod kwam. Nederland was Kamp nog steeds te klein. De Amerikaan Frank Heny was wel geïnteresseerd en werd in 1975 de nieuwe hoogleraar Algemene Taalwetenschap in Groningen. De Groningse taalkundigen slaakten een zucht van verlichting. ‘Toen Heny kwam, dachten we, hoopten we dat de hele boel zou veranderen’, vertelt De Meij. ‘En daar zag het in het begin ook naar uit.’ Frank Heny had taalkunde gestudeerd aan UCLA. Zijn dissertatie schreef hij daar onder supervisie van Barbara Partee, die zelf gepromoveerd was aan MIT, de universiteit van Chomsky en het generatief taalkundige bolwerk van Amerika. UCLA was bovendien de universiteit van Montague. Samen met Barbara Partee, die na de dood van Montague de profeet zou worden van Montague-grammatica, bezocht Heny de seminars, die Montague aan UCLA gaf terwijl hij zijn taaltheorie ontwikkelde. Voor het eerst sinds het ontstaan van de generatieve taalkunde in 1957 kwam de vakgroep Algemene Taalwetenschap in Groningen onder leiding van een formeel geschoolde taalkundige en kregen de generativisten in Groningen ruim baan. Heny was niet alleen voorstander van de generatieve taalkunde en geschoold in de moderne semantiek, hij was bovendien bijzonder intelligent. ‘Ik had nog nooit iemand ontmoet zoals Heny en ook daarna heb ik nooit meer iemand ontmoet zoals hij’, aldus De Meij. ‘Frank hoefde je nooit iets uit te leggen, die zag alles op het eerste gezicht. Het lag voor hem, hij zag het, hij snapte het. Of hij snapte het niet en dan snapte hij het ook nooit meer, dat was dan een blokkade. Hij wist overal van, de hele taalkunde, las ook ontzettend snel. En ook wiskundig was hij erg goed en heel helder.’ Toch was het niet alleen maar rozengeur en maneschijn. Frank Heny was niet gelukkig in Nederland en de eerste drie jaar in Groningen heeft hij er alles aan gedaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om zo snel mogelijk weer weg te komen. ‘In die tijd deed hij niets’, weet De Meij. ‘Hij gaf wel een college, maar hij had ook een leeropdracht taalfilosofie, waar hij nooit invulling aan gegeven heeft. Hij heeft een reis gemaakt door Amerika om te kijken of hij daar ergens een plaats kon krijgen. In 1978 heeft hij echter besloten hier te blijven en vanaf toen heeft hij de afdeling opgebouwd. Toen is Algemene Taalwetenschap een normale afdeling geworden.’ Hoewel Heny misschien voor '78 voor de vakgroep weinig structurele verbeteringen heeft doorgevoerd, heeft hij wel in die jaren de eerste semantische georiënteerde Ronde Tafelconferentie georganiseerd, die voor de semantiek in Groningen van grote betekenis is geweest. De positieve houding die Heny in het begin jegens de moderne semantiek had, veranderde in de loop der jaren in een zeer kritische houding. Volgens Partee was Heny echter altijd al kritisch: ‘Heny has always been very independent and very critical. Even when he was my student. When I wrote papers I would give him copies of those papers to read and he would be my toughest critic. I remember the oral exam he had to go through before starting his dissertation. It was the only oral I''ve ever seen where the faculty got on the defence and somehow he got into asking questions. Somebody would ask him a question and he would attack some presupposition of the question.’ De negatieve houding van Heny kwam naar voren in het artikel Montague Grammar is not relevant to Transformational GrammarGa naar eind80. In eerste instantie lijkt Heny zijn waardering uit te spreken voor zowel Montague-grammatica als Transformationele Grammatica, maar een mogelijke combinatie tussen beide theorieën te verwerpen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Barbara Partee, die getracht heeft de twee met elkaar te verbinden. Heny komt echter uiteindelijk tot de conclusie dat er fenomenen zijn die wel verklaard kunnen worden in de transformationele grammatica, maar niet in Montague-grammatica. Op basis daarvan verklaart hij de eerste tot de juiste theorie om taal mee te bestuderen. Omdat Montague-grammatica geen aanvulling kan zijn op de transformationele grammatica, is de theorie volgens hem niet geschikt om in de taalkunde gebruikt te worden. ‘So far I have just tried to illustrate ways in which Montague's theory is inappropiate as a part of the theory of natural language.’ Van Benthem zelf had als lector logica in Groningen inhoudelijk geen diepgaand contact met Heny. ‘Frank gaf mij artikelen van hem die ik niet begreep en ik gaf hem artikelen van mij die hij niet begreep’, vat hij het contact kort samen. Op andere gebieden konden de twee elkaar beter vinden. ‘Om twee redenen werkte het toch wel goed samen. Hij organiseerde conferenties die ik interessant vond en waar ik veel mensen heb leren kennen, en hij was een politiek bondgenoot in die zin dat we beiden graag dingen wilden organiseren. In tegenstelling tot bijvoorbeeld professor Sassen, een prima man, maar nog nooit van organiseren gehoord. Heny was organisatorisch wel zo'n beetje de sterkste in Groningen.’ Voor werk op het raakvlak van taal en filosofie kon Van Benthem beter bij Algemene Taalwetenschap of Nederlands terecht dan bij zijn collega's van filosofie. Een belangrijke reden daarvoor was dat met name de wetenschapsfilosofen een diepgeworteld wantrouwen jegens natuurlijke taal hadden. ‘Zij redeneerden zo, dat wetenschap ontstaat door huis-tuin-en-keukengeloof af te zweren en door je te ontdoen van het vage taalgebruik dat je normaal gebruikt. Vanuit dat gezichtspunt begon ik het stomst mogelijke te doen, namelijk me te verdiepen in datgene waar je juist van af moet om wetenschap te bedrijven.’ Van Benthem heeft nog geprobeerd de interessen op een lijn te krijgen en te kijken of daar iets mee gedaan kon worden. Met het doel nader tot elkaar te komen belegde hij een bijeenkomst met Frank Heny en Else Barth, de oud- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
medewerker van Beth, die inmiddels hoogleraar analytische filosofie in Groningen geworden was. De poging liep echter op niets uit. Succesvoller dan het contact met Heny of de filosofen en bepalend voor de bloei die de semantiek kort na de aankomst van Van Benthem in Groningen zou beleven, was het contact met Frans Zwarts van de vakgroep Nederlandse taalkunde. Bij hem Van Benthem wel de inhoudelijke aansluiting, die hij bij Heny miste. Zwarts en Van Benthem kenden elkaar bovendien al lang voordat zij in Groningen met elkaar gingen samenwerken: al op de middelbare school waren ze bevriend. In 1967 vertrokken de jeugdvrienden naar Amsterdam om te studeren. Van Benthem begon met natuurkunde, maar verwisselde dat vak na zijn kandidaats voor wiskunde en filosofie. Zwarts startte met Nederlands, maar ook hij veranderde van studie: na drie jaar later ruilde hij Nederlands in voor Algemene Taalwetenschap. Als aanvulling op de taalkundevakken volgde hij colleges logica, onder meer bij Else Barth, die toen nog in Amsterdam werkte. Met semantiek had Zwarts nog nauwelijks te maken. Tijdens zijn studie werd meer aandacht besteed aan de structuur van zinnen dan aan de betekenis. Zwarts ontwikkelde zich dan ook tot een generatief syntacticus. In 1973 vertrok hij met een beurs van NWO naar de Verenigde Staten om te studeren aan MIT. Ook in de Verenigde Staten hield hij zich niet met semantiek bezig: MIT was alleen gericht op syntaxis. Pas in 1975, het jaar waarin hij, net als Van Benthem, in Groningen kwam werken, kwam voor Zwarts de semantiek in beeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. De bloei van de semantiek in Groningen‘De semantiek in Groningen is begonnen met Johan van Benthem, toen die hier logica kwam geven. Vanaf hem begint er een nieuw tijdperk’, meent De Meij, hoewel hij beaamt dat ook voor die tijd er wel het een en ander gedaan is aan de studie naar de betekenis van zinnen. ‘Maar dat waren niet meer dan pogingen om iets van de grond te krijgen.’ Binnen de filosofie werd voor de komst van Van Benthem alleen traditionele logica gegeven. Er werd geen aandacht geschonken aan de wiskundige of toegepaste aspecten van de moderne logica. Binnen de taalwetenschap was De Meij weliswaar geïnteresseerd in semantiek, maar was het hem nog niet gelukt om van de formele semantiek een op zichzelf staand en gerespecteerd onderdeel te maken van het onderwijs in taalwetenschap. Pas vanaf 1979, toen Johan van Benthem, Frans Zwarts en Co Vet gezamenlijk semantiekcolleges begonnen te geven, ontwikkelde de semantiek zich aan deze universiteit tot een zelfstandig vakgebied. Op de top van de bloeiperiode van de semantiek volgden de ontwikkelingen elkaar zó snel op, dat zelfs gedurende de vakanties het werk door ging. Frans Zwarts herinnert zich nog goed hoe dat er toendertijd aan toe ging. Het gebeurde meermalen dat Van Benthem tijdens een vakantie een goed idee kreeg, het bewijs ervan onmiddellijk uitwerkte en het geheel op een ansichtkaartje overschreef en opstuurde naar Zwarts. ‘Het was een fantastische periode. Over die kwantoren kwamen achter elkaar ideeën. Dan had je gewoon behoefte om direct te communiceren’, legt Van Benthem uit. Zoekend naar woorden om duidelijk te maken hoe goed alles liep in de formele semantiek in die jaren en hoe de sfeer er was, komt hij uit bij de vergelijking met een verliefdheid. ‘Een unieke periode, die niet eeuwig blijft, maar waarin alles klikt, alles ideaal gaat.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eerste werk in de formele semantiek bestond voor een groot gedeelte uit het bestuderen van de semantische eigenschappen van fragmenten natuurlijke taal. Zoals Montague in zijn artikelen demonstreerde hoe zijn machinerie werkte voor bepaalde delen van het Engels, zo ontwikkelde andere semantici eenzelfde machinerie voor andere fragmenten van de Engelse of een andere taal. Langzamerhand verschoof de aandacht echter naar logische systemen en taaltheorieën, die ingepast konden worden in een semantische theorie. De poging van Barbara Partee om Montague-grammatica aan te laten sluiten op de transformationele grammatica is hier een voorbeeld van. In Groningen ging de aandacht uit naar drie verschillende onderwerpen: temporele betekenisaspecten, gegeneraliseerde kwantoren en categoriale grammatica. Binnen de categoriale grammatica werd eerder werk van Peter Geach, Joachim Lambek en Wojciech Buszkowski herontdekt en opnieuw toegepast. Volgens Van Benthem hoort de ontwikkeling van categoriale grammatica echter meer bij een jongere generatie dan bij hem of Frans Zwarts. ‘Later met die categoriale grammatica, daar zijn wij iets minder direct bij betrokken geweest, hoewel Frans ook daar wel van grote invloed is geweest. Dat is uiteindelijk meer een mengsel geweest van Jack Hoeksema en Víctor Sánchez-Valencia uit Groningen en Michael Moortgat uit Leiden.’ Bij het onderzoek naar de twee andere onderwerpen, de temporele betekenisaspecten en gegeneraliseerde kwantoren, waren Zwarts en Van Benthem wél direct betrokken. ‘Ik heb daar tien jaar van mijn leven in geïnvesteerd’, aldus Van Benthem. ‘Mijn boeken verschijnen met een frequentie van ongeveer eens in de vijf jaar. Twee daarvan, Essays in Logical Semantics uit 1986 en Language in Action uit 1991 gaan alleen over kwantoren. Eventueel kun je The Logic of Time uit 1983 ernog bij nemen.’ Dat laatste boek was nog minder dan de andere twee gericht op kwantoren en meer het resultaat van een draai richting temporele onderwerpen eind jaren zeventig. Studenten van Van Benthem herinneren zich nog dat hij in die late zeventiger jaren, na een bezoek aan Amsterdam, zijn colleges modeltheorie ineens een temporele draai gaf. De collegeaantekeningen van Frank Veltman hadden hem doen inzien dat klassieke modeltheorie relevant was voor de logische studie van temporele aspecten. Dit nieuwe inzicht verwoordde Van Benthem onder meer in het 1981-artikel ‘Tense Logic as Second-Order Logic and Natural Language’. Dit artikel is gewijd aan temporele logica, een onderwerp ‘that may be considered to be an enterprise common to logicians and linguists’. In de bibliografie verwijst van Benthem naar publicaties en auteurs die deze visie ondersteunen. In de periode waarin dit artikel werd geschreven en Van Benthem colleges over de The Logic of Time gaf, werkte Co Vet, een voormalige student van Simon Dik, in Groningen aan zijn dissertatie over de temporele semantiek van hei Frans, Temps, aspects et adverbes en français contemporain. Van Benthem was een van de coreferenten. In het voorwoord betuigt Vet zijn dankbaarheid aan Van Benthem voor ‘leurs suggestions et de leur critique particulièrement pertinentes’. Een onmiskenbaar teken van de groeiende samenwerking tussen logici en taalkundigen die zich in Groningen aan het ontwikkelen was. Ook in het onderwijs bundelden logici en taalkundigen de krachten. Johan van Benthem, Co Vet en Frans Zwarts verzorgden namelijk samen een college semantiek voor studenten letteren, filosofie en wiskunde. Een voorlopige eindpunt van de temporele periode is 1983, het jaar waarop The Logic of Time het licht zag. Deze gebeurtenis viel ook samen met het voltooiing van de Vuysts dissertatie, A Semantic Analysis of Temporal Elements in Dutch and English, geschreven onder de leiding van Alice ter Meulen en Frank Heny. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met enige overlap kan de studie naar gegeneraliseerde kwantoren gesitueerd worden na de temporele periode. Frans Zwarts beschouwt de ontdekking van Barwise en Cooper ‘Generalized Quantifiers and Natural Language’ als het beslissende moment in de ontwikkeling van het Groningse perspectief over kwantoren. ‘Barwise was de eerste die de wiskundige structuren van Montagues semantiek zichtbaar maakte’, weet hij nog. ‘Na het lezen van dit artikel konden we het intensionele keurslijf van Montague-grammatica van ons afschudden en direct naar de semantische structuren kijken’. Kwantoren werden in Groningen gezien als extensionele relaties tussen verzamelingen en met ontoombare energie ging men eigenschappen van deze relaties bewijzen die taalkundig relevant waren. Logica en taalkunde hadden zich in Groningen weer verenigd rondom een nieuw onderwerp: de logisch en taalkundig studie van kwantificatie in natuurlijke talen. Nog in de jaren 90 verschenen in Groningen dissertaties die vanuit het gegeneraliseerde-kwantoren perspectief zijn geschreven. Bovendien gelden de artikelen die Zwarts en Van Benthem over dit onderwerp geschreven hebben als verplichte literatuur voor een ieder die met dit onderwerp bezig is. Interessant is dat Zwarts en Van Benthem konden aantonen dat bepaalde kwantoren niet konden bestaan. Potentiële referenten van nominale constituenten die door geen enkele taal gerealiseerd kunnen worden. Deze ‘non existence results’ leverden harde voorbeelden op van linguïstische universalia die de moderne taalkunde tot dan louter als aannamen had gekend, Wellicht een van de fraaiste resultaten uit die periode is Van Benthems automatenhiërarchie. Deze hiërarchie koppelt automaten van verschillende kracht met kwantoren van verschillende complexiteit. Het besef dat dergelijke vragen over de semantiek van de natuurlijke taal überhaupt gesteld konden worden, werd mogelijk, aldus Frans Zwarts, omdat men zich in Groningen niet gebonden voelde aan de strenge regels van het compositionaliteitsprincipe: ‘We zeiden “fuck compositionality” en gingen aan de slag.’ De hoge vlucht die de semantiek in de late jaren zeventig in Groningen nam was een gevolg van een aantal positieve invloeden, die min of meer toevallig samenkwamen. In de eerste plaats was dat de personele bezetting. De ontwikkeling van de semantiek tot een zelfstandig vakgebied werd bevorderd door het organisatorisch talent eerst van Frank Heny en later van Alice ter Meulen, die door Van Benthem vanuit Amsterdam aangetrokken werd. Daarnaast is natuurlijk de samenkomst van Frans Zwarts en Johan van Benthem van grote invloed geweest. Het ligt voor de hand dat twee jeugdvrienden die aan dezelfde universiteit komen te werken graag elkaar opzoeken op het raakvlak van hun vakgebieden. En wat is een natuurlijker raakvlak tussen de taalkunde en de logica dan de semantiek? ‘Het is een simpel gegeven dat je in de wetenschap vaak samenwerkingen ziet tussen mensen waartussen het goed klikt’, beaamt Van Benthem. ‘Net zoals wel eens wordt gezegd dat mensen vaak onderschatten hoeveel belangrijke beslissingen in de geschiedenis te maken hebben met hoe het klikt tussen twee mensen. Havel heeft eens gezegd, toen hem werd gevraagd wat hem als president het meest was opgevallen in de internationale politiek, “de ongelooflijk belangrijke rol van triviale persoonlijke verhoudingen”.’ De bloei van de semantiek kan echter niet alleen op rekening van de professoren, de lectoren en de medewerkers gezet worden. Ook de studenten hebben die ontwikkeling beïnvloed. Eerst zorgden Groenendijk, Stokhof en Ter Meulen er in Amsterdam al voor dat Van Benthem geïnteresseerd raakte in Montague grammatica en de semantiek. ‘In die beginperiode begon ik het interessanter te vinden. Mijn proefschrift, dat eerst vooral mijn aandacht vroeg, was af en ik gaf daar college over. Dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hielp. Als je zulke briljante studenten hebt zoals ik die had, dan heeft dat invloed op je.’ Later in Groningen was het opnieuw het enthousiasme van de studenten dal de ontwikkeling van het vak gaande hield. ‘De samenwerking van Frans Zwarts en mij had ook niets kunnen opleveren’, meent Van Benthem, ‘als er niet in die periode een voortdurende aanvoer was geweest van heel goede studenten. Dat gold al in Amsterdam, maar ook in Groningen was het een belangrijk gegeven dat er direct een clubje was dat bij die colleges kwam of bij de huisbijeenkomsten die wij organiseerden, een clubje dat geïnteresseerd was.’ Zelfs uit de natuurwetenschappen haalde Van Benthem studenten, ‘harde jongens uit de informatica of wiskunde’, die zich aansloten bij de groep geïnteresseerden die artikelen lazen over filosofische logica en semantiek. Behalve de duidelijk aanwijsbare oorzaken van de vlucht die de semantiek nam, zoals de juiste docenten en de juiste studenten, waren er ook minder tastbare invloeden. De euforie die de transformationele grammatica jaren geleden te weeg bracht, het gevoel dat er doorslaggevende vorderingen werden gemaakt binnen het vakgebied, een vergelijkbare stemming heerste er nu binnen de logica en de mathematische linguïstiek in Groningen. ‘Het was een periode met doorbraakgevoelens, het idee dat er een soort doorbraak kwam naar een nieuw soort logica en een nieuw soort taalkunde. Daar waren wij onderdeel van.’ Dat gevoel werd volgens Van Benthem versterkt door de positie van de universiteit van Groningen ten opzichte van de Randstad. ‘Groningen is natuurlijk een kleine en met respect provinciale universiteit. Dat had als voordeel dat er het idee heerste dat wij speciaal hier in Groningen iets unieks en belangrijks aan het doen waren. Ik was natuurlijk wel een westerling toen ik hier arriveerde, maar ik nam al snel het gevoel over dat Nederland vanuit het westen gedomineerd werd en dat dat verkeerd was. Dat hielp ook.’ Ondanks de opstandige gevoelens van de Groningen jegens de Amsterdammers hielpen ook zij de semantiek daar een stapje vooruit. Van Benthem was de promotor van enkele Amsterdamse semantici, waaronder zijn vroegere studenten Groenendijk en Slokhof, die in Groningen de taalkundige colloquia bezochten en daar voordrachten hielden. ‘Er was dus een groepje Amsterdammers dat een reden had om naar Groningen te gaan. Daardoor kwam de loop erin. Het is denk ik uniek in de geschiedenis, dat die eens in de twee weken op de trein stapten om in Groningen onze colloquia te doen. Met terugwerkende kracht wordt bevestigd hoe opmerkelijk dat was.’ Hoe vruchtbaar en succesvol de periode voor de taalkunde en de semantiek in het bijzonder ook was, tussen de verschillende betrokken vakgroepen was het lang niet altijd pais en vree. Van Benthem en Zwarts konden goed met elkaar opschieten, en ook Heny kon het goed met de beide semantici vinden, maar de verhoudingen tussen de vakgroepen Algemene Taalwetenschap en Nederlands enerzijds en tussen Algemene Taalwetenschap en filosofie anderzijds waren over het geheel genomen toch niet altijd even goed. Volgens De Meij was het onderwerp van tweestrijd de vraag bij welk van de vakgroepen nu eigenlijk de taalkunde of de semantiek thuishoorde. Taalkundigen van de vakgroep Nederlands, die zich moesten handhaven onder de druk van de taalbeheersers en de letterkundigen, claimden dat de taalkunde vooral bij hun thuishoorde, de linguïsten van Algemene Taalwetenschap waren het daar uiteraard niet mee eens. En zowel Alice Ter Meulen, die door Van Benthem naar Filosofie in Groningen gehaald was, als Sjaak de Meij van Algemene Taalwetenschap verzorgden een cursus Montague-grammatica. Tot verwarring van de studenten, herinnert De Meij zich. Naarmate Frank Heny kritischer en kritischer werd, kwamen de verschillen tussen Heny en de andere betrokkenen duidelijker aan het licht. Zo kon het voorkomen dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scriptie van semantiekstudent Elias Thijsse door Heny werd beoordeeld met een één en door Van Benthem met een tien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. De Groningse semantiek internationaal bekendDe succesvolle semantische samenwerking in Groningen verwierf in de late zeventiger en de tachtiger jaren bekendheid tot ver buiten de landsgrenzen. De vroegste oorsprong van de internationale activiteit in taalkundig Groningen ligt echter al veel eerder, toen professor Verburg nog aan het hoofd stond van de vakgroep Algemene Taalwetenschap. Hij organiseerde voor het eerst een Groningen Ronde Tafelconferentie, oorspronkelijk om te inventariseren hoe de stand van het vakgebied was. Onder Graham Stuart is eveneens een Ronde Tafelconferentie belegd. Ditmaal waren vooral de Franse structuralisten sterk vertegenwoordigd. Onder de bezielende leiding van Frank Heny werden de Round Tables omgevormd tot semantisch georiënteerde conferenties. Semantische conferenties waren in 1976 nog zeldzaam. In de introductie op Syntax and Semantics 10, Selection from de Third Groningen Round Table verantwoord hij de keuze voor het onderwerp als volgt: ‘Semantics often seems to be a particulary unproductive quagmire to those working outside the area, guided by dogma rather than theory (...) Although it has to be admitted that such characterisations do have an element of truth, recent years have undoubtedly seen important changes. (...) Above all, there is real evidence of progress in the detailed analyses of particular problem areas.’Ga naar eind81 De semantische Ronde Tafelconferenties van Frank Heny vonden plaats in 1976, georganiseerd in samenwerking met Helmut Schnelle, en in 1979. Beide lokten veel buitenlandse vakgenoten naar Groningen, wat voor een groot gedeelte te danken was aan het uitgebreide netwerk van de organisator. ‘Frank had de prettige eigenschap dat hij iedereen persoonlijk kende die ook maar iets voorstelde in de taalkunde’, weet De Meij. ‘Op het congres was Chomsky er niet, maar verder was iedereen die ook maar één artikel in Linguistic Inquiry geschreven had aanwezig.’ Eén van die buitenlandse gasten was Barbara Partee, die Heny natuurlijk nog kende uit de tijd dat hij bij haar promoveerde. Partee ontmoette tijdens deze conferenties uiteraard veel andere Nederlandse taalkundigen. Met veel van deze mensen is het contact gebleven, al is het maar via de ontmoetingen op andere congressen. Tussen Barbara Partee en de Nederlandse semantiek ontstond een soort voortdurende wederzijdse liefde. ‘I felt comfortable with American linguists too, but within this field it just felt like there was a higher density of people doing linguistics here. In The United States I was doing a kind of a missionary battle to try to get semantics accepted as a core part of linguistics. (...) In the Netherlands, semantics was a central thing much earlier.’ Veel van de namen die in deze geschiedenis voorbijgekomen zijn, zijn voor Partee bekenden. Over Renate Bartsch uit Amsterdam vertelt ze: ‘I've known Renate forever. Well, forever maybe too much, but she came to UCLA to work with Montague just before Montague died’, en over Alice ter Meulen: ‘I first got acquianted with her during '76-'77, the year when I was in California and she was a graduate student at Stanford. She goes all over the world and I go all over the world so we bump into each other all over the place.’ Martin Stokhof en Jeroen Groenendijk kent Partee al sinds jaar en dag. ‘I think we first met at a conference that Ed Keenan organized at Cambridge in '73 and at last starting in '80 I became pretty close friends with Groenendijk and Stokhof.’ En ook Henk Verkuyl kent ze persoonlijk: ‘I've known Henk Verkuyl for a | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
long time. He spend a semester or a year at UMass and I bought his car after he left’, evenals Hans Kamp: ‘He and I know each other very well. He wasn't in Holland but he always was a Dutch linguists and philosopher. He and I came for a long period to every one of the Amsterdam Colloquia.’ Partee woonde in het academisch jaar '82-'83 in Nijmegen en leerde de Nederlandse taalkunde en semantiek zo ook van binnenuit kennen. Iedere week bezocht ze ofwel het colloquium in Amsterdam, ofwel het colloquium in Groningen. ‘By that time I already felt completely at home among the Dutch semanticists and I met those that I didn't already know well.’ Bijna niemand kan de vakgebieden in Nederland en de Verenigde Staten beter vergelijken dan Partee. En ze ziet inderdaad duidelijke verschillen. ‘One of the obstacles in the United States was Chomsky's skepticism about semantics. So I started out as a syntactician, interested in semantic issues, but at that point there wasn't really a field of semantics. Even at '72, even when I was working on the Montague stuff, still for myself I was a syntactician. In the Netherlands semantics was a central thing much earlier, but at the price that in Amsterdam for instance it was at the philosophy department. They were at base philosophers, logicians and not linguists. I remember I met Fred Landman. He was the first student I ever met who would learn Montague grammar before learning anything about transformational grammar. In the United States that would be unheard of.’Ga naar eind82 Behalve Frank Heny was ook Alice ter Meulen een stuwende kracht achter de vele colloquia en conferenties in Groningen in de tachtiger jaren. Met steun van ZWO richtte Van Benthem in Groningen de Taakgroep Formele Linguistiek op. Ter Meulen werd na haar promotie aan de universiteit van Stanford en haar postdoc aan het Max Planckinstituut door hem aangetrokken als coördinator van de groep. Dat bleek een zeer gelukkige greep, want Ter Meulen bleek over een groot organisatorisch talent te beschikken. Van Benthem: ‘Ze zorgde dat dingen gedaan werden en daarnaast was ze heel netwerk-gericht. Ze zorgde ervoor dat ieder contact dat ze had ook onderhouden bleef.’ Ook Partee, die enkele door Ter Meulen georganiseerde conferenties bezocht, noemt haar een ‘fantastic organiser’. Partee zelf heeft eveneens haar steentje bijgedragen aan het internationale karakter van de semantische bloei in Groningen. In de eerste plaats gingen via haar verschillende Groningse studenten en docenten naar de Verenigde Staten, waaronder bijvoorbeeld Sjaak de Meij. Daarnaast haalde Verkuyl haar over om als erelid zitting te nemen in de dissertatiecommissie van de Universiteit van Utrecht. De belangrijkste rol die Partee echter gespeeld heeft voor de semantiek in Nederland is dat zij via haar artikelen de Nederlandse taalkundigen ervan doordrong dat Montague-grammatica van belang was voor de linguistiek. Een ‘eyeopener’ noemt Frans Zwarts speciaal haar artikel uit 1975, Montague Grammar and Transformational Grammar, dat hem stimuleerde om zijn werkveld te verschuiven van de syntaxis naar de semantiek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4. Semantiek in AmsterdamTerwijl de formele semantiek in Groningen een hoge vlucht nam, zaten in Amsterdam de semantici niet stil. Al in 1973 bezochten Jeroen Groenendijk, Martin Stokhof een conferentie in Cambridge, georganiseerd door de semanticus Edward Keenan. ‘We zaten in de benoemingscommissie voor een nieuwe hoogleraar filosofie en een aantal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kandidaten zouden daar aanwezig zijn. We hadden de faculteit ervan weten te overtuigen dat het nuttig zou zijn om die kandidaten daar bezig te zien’, vertelt Stokhof. Op die conferentie maakten zij niet alleen kennis met Barbara Partee, het was ook hun eerste uitgebreide kennismaking met Montaguegrammatica. Stokhof: ‘We hadden er wel eens vaag iets over gehoord, maar hier zagen we het voor het eerst in actie.’ Uiteindelijk werd de Duitse Renate Bartsch benoemd tot hoogleraar filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Bartsch had Montague ontmoet bij een voordracht in New York in 1969. In 1970 kwam zij naar UCLA om met hem samen te werken, maar toen overleed Montague juist. In datzelfde jaar heeft zij alsnog de Montaguegrammatica zeer goed geleerd door een werkgroep van Helmut Schnelle, de Duitse Montaguespecialist. Vanaf 1973 was ze hoogleraar formele talen in Bielefeld, waar zij op haar beurt aan de studenten Montague-grammatica en categoriale grammatica onderwees. In Amsterdam kreeg zij na haar aanstelling onmiddellijk te maken met de drie voormalige studenten van Van Benthem. ‘Mijn eerste taak was het doctoraal examen van Groenendijk en Stokhof, die zich bezighielden met epistemische semantiek, de semantiek van zinnen met “know” of “believe”, en Alice ter Meulen was mijn kandidaatsassistente’, herinnert Bartsch zich. Met deze vier was de bezetting in Amsterdam, evenals die in Groningen, bijzonder sterk. De richting waarin het semantisch werk plaatsvond was evenwel anders dan in Groningen. De samenwerking tussen de van huis uit syntactisch georiënteerde Zwarts en de logisch sterke Van Benthem richtte zich bijna vrij snel op de gegeneraliseerde kwantoren, een natuurlijk raakvlak tussen hun eigen vakgebieden, en later op de categoriale grammatica. Amsterdam, en met name Groenendijk en Stokhof, waren meer gericht op de pragmatiek, die zich later ontwikkelde tot hun dynamische, discourse gerichte semantiek. Samen met onder meer de functionalist Simon Dik startten de twee in de jaren zeventig een pragmatiekwerkgroep, die eens in de twee weken samenkwam en tot ongeveer 1980 huisbijeenkomsten organiseerde. ‘Ik beschouw mijzelf minstens net zoveel een leerling van Dik, als van Van Benthem’, verklaart Stokhof. Wel bestudeerden Stokhof en Groenendijk, die elkaar al kennen sinds zij samen in de redactie van de schoolkrant zaten en sindsdien intensief zijn blijven samenwerken, pragmatische problemen altijd op zo'n manier, dat die inpasbaar bleven in het formele kader dat onder meer door Montague-grammatica gegeven werd. In zeker opzicht is de dynamische semantiek van Groenendijk en Stokhof een protest tegen de discourse gerichte semantiek van Hans Kamp, de leerling van Beth en Montague die zich inmiddels in Stuttgart gevestigd had. Daar had hij de Discourse Representation Theory ontwikkeld, waarmee semantische analyses uitgevoerd kunnen worden van grotere eenheden dan zinnen. ‘In ieder geval één van de motieven die uiteindelijk leidden tot de dynamische semantiek, was te kijken of je het soort verschijnselen waar DRT voor ontwikkeld was, ook kon doen op een manier die veel dichter bleef bij de methodologische achtergrond’, aldus Stokhof. ‘Dus met behoud van de eenheid van syntaxis en semantiek. Kan dat? Dat is wat dynamische semantiek doet.’ Kamp geeft toe dat de dynamische semantiek dichter bij de methodologie van Montaguegrammatica blijft. ‘Wat zij gezien hebben is dat je met een meer verfijnd betekenisbegrip geen extra representatieniveau nodig hebt om bepaalde fenomenen te verklaren, zoals mijn theorie dat wel heeft.’ Maar: ‘Ik blijf er ambivalent tegenover staan, omdat dat geavanceerde betekenisbegrip meer bevat dan de realiteit die je beschijft, namelijk ook de manier waarop je die beschrijft. Dat is nodig, omdat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
manier waarop je dingen zegt van invloed is op de manier waarop je de discourse vervolgt, maar het gaat in tegen het intuïtieve begrip van “betekenis”.’ Beide partijen weten echter de eigen standpunten ook te relativeren: ‘Als dynamische semantiek uiteindelijk beklijft dat is dat niet om onze methodologie. Dat is wel een van de motieven geweest, maar het is natuurlijk niet waarom het van invloed zal blijven, als het dat doet’, meent Stokhof. En Kamp besluit: ‘Zo groot is het verschil uiteindelijk niet. Dan is het slechts een kwestie waar je liever mee werkt.’ Minder mild oordeelt Kamp over de derde Nederlander die zich bezig houdt met discourse semantiek, Pieter Seuren, eveneens een leerling van Beth. Contact tussen Seuren en de andere modeltheoretici was er nauwelijks. ‘Ik was geen modeltheoreticus’, verklaart Seuren die houding. ‘Ik had heel andere opvattingen en zij klasseerden mij toch meer bij de psychologen en bij de linguïsten dan bij hun eigen groepje. Soms werd ik erbij gehaald, maar altijd als buitenstaander.’ Volgens Hans Kamp, die met zijn Discourse Representation Theory duidelijk tot het discourse gerichte, maar formeel onderlegde kamp behoorde, ligt de oorzaak van de afstand tussen beide groepen vooral daarin dat Seurens theorie te algemeen en te weinig precies is geformuleerd. ‘Ik ben wetenschappelijk zo opgevoed, dat je vanaf het begin probeert in ieder geval voor een klein gedeelte de theorie expliciet en precies te maken. Een dergelijke uitwerking heb ik bij Seuren nog nooit gevonden.’ Deze tegenstellingen, opgeteld bij een een verschil van mening over wie er nu het eerst met discoursesemantiek gekomen is, hebben ertoe geleid dat de beide semantici, die niet alleen dezelfde interessen hebben, maar elkaar bovendien nog uit hun tijd in Amsterdam kennen, elkaar inhoudelijk nooit gevonden hebben. Terwijl het toch allemaal heel hoopvol begon, lang geleden rondom het Instituut voor Grondslagenonderzoek. Kamp: ‘Seuren was een jaar of vijf zes ouder en ik zag dus enorm tegen hem op. Ja, hij was onder de mensen die daar waren degene die de meeste indruk op mij maakte.’ Inhoudelijk stond de semantiek aan de Universiteit van Amsterdam met de dynamische semantiek op een hoog peil. Maar ook organisatorisch hoefde de universiteit niet onder te doen voor die van Groningen. Had Groningen de Ronde Tafelconferenties, Amsterdam had de Amsterdam Colloquia. Deze colloquia begonnen niet alleen net iets eerder dan de Groningse conferenties, zij vinden bovendien tot op de dag van vandaag eens in de twee jaar plaats, terwijl de Ronde Tafelconferenties een stille dood gestorven zijn. Het eerste colloquium vond plaats in januari 1976, een half jaar voor de eerste Ronde Tafel-conferentie. Van wie het idee nu precies afkomstig was, weten de betrokken zelf niet meer. Bartsch en Stokhof houden het op een idee dat voortkwam uit de gedeelde interesses van Ter Meulen, Groenendijk en Bartsch en Stokhof zelf. De organisatie kwam voor het belangrijkste gedeelte in handen van Groenendijk en Stokhof. Zij waren voor de bezoekers, zeker de Nederlandse, inmiddels kleine beroemdheden. Of zoals Verkuyl het zegt: ‘Groenendijk en Stokhof waren er de grote coryfeeën.’ De eerste twee edities van het Amsterdam Colloquium waren nog vrij kleinschalig en min of meer ‘onder ons’. De sprekers waren vooral Nederlands en, door de vele contacten die Renate Bartsch in haar moederland had, Duits. ‘De sprekers en bezoekers kwamen nog allemaal op uitnodiging’, herinnert Stokhof zich. ‘Er heerste ook nog echt een voorlopersgevoel. Die sfeer bepaalde de eerste twee, drie conferenties. Dat we allemaal in de voorhoede stonden en elkaar nu hier ontmoetten.’ Onder de sprekers bevonden zich behalve de organisatoren ook onder meer Theo Janssen, Frank Veltman, Helmut Schnelle, Frank Heny en de informaticus Peter Van Emde Boas. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De organisatoren hadden, juist omdat ze beseften dat het vakgebied nog in de kinderschoenen stond, het plan opgevat om voorafgaand aan het eerste colloquium een cursus Montaguegrammatica te geven. Op die manier waren ze ervan verzekerd dat de bezoekers allen een bepaald niveau van voorkennis bezitten. ‘Het kwam er eigenlijk op neer dat The Proper Treatment of Quantifi-cation in hoog tempo behandeld werd’, aldus Stokhof. Eén ding is hem achteraf in het bijzonder opgevallen aan die cursus: ‘Seuren stelde daar hele moeilijke vragen over donkeyzinnen, een problematiek die pas veel later is gaan spelen. Ik heb mij dat ook pas achteraf gerealiseerd. Ik weet niet of hij er daarna nog mee bezig is geweest, maar bij die gelegenheid kwam hij daarmee.’ De Amsterdam Colloquia zijn in de daaropvolgende jaren uitgegroeid tot een belangrijk tweejaarlijks forum voor semantici. Vanaf de derde editie werden ook enkele Amerikanen uitgenodigd en vanaf toen was Barbara Partee present. Het aantal deelnemers groeide gestaag. ‘Het hing een beetje af van de lezing hoeveel mensen er in de zaal zaten’, herinnert Stokhof zich. ‘Maar bij de eerste lezing van Barbara Partee zat heel taalkundig of logisch onderlegd Nederland er, wel zo'n tachtig man.’ Nog enkele edities later was het vakgebied zo sterk gegroeid, dat er overgeschakeld moest worden op parallelsessies, waarbij de deelnemers niet meer alle lezingen konden volgen, maar hun eigen selectie moesten maken. Volgens Barbara Partee was het ook zonder parallelsessies onmogelijk geworden om alle lezingen te volgen: ‘The Amsterdam Colloquia became much more heavily logical. There are quite a lot of papers that barely touch with the actual linguistics data. As the formal tools got more and more sophisticated, the level of facility with formal tools, the presupposition of how much background you have, has gone up and up, so that within a lot of subareas I can't understand the papers now.’ Partee ziet dit niet als kritiek op de conferentes, maar als een logisch gevolg van het zich ontwikkelend vakgebied. ‘In the beginning it was a small field and all of us knew all the stuff that was in it and we could go to all of each others papers. That's in the development of any field. But as the more basic things get done and you want to do something new, you have to get more and more specialized.’ Startend ongeveer vanaf het eerste Amsterdam Colloquium belegden de Amsterdamse semantici ook eens in de twee weken een informele bijeenkomst van de Montaguewerkgroep. Hierin werd eigen werk besproken en werden ook mensen van buitenaf uitgenodigd om een praatje te komen geven. In deze werkgroep ontmoetten zowel docenten als studenten semantiek elkaar. Want Renate Bartsch had sinds haar komst naar Amsterdam het onderwijs in Montague-grammatica of in bredere zin formele semantiek een structureel karakter gegeven. Later is dit overgenomen door Groenendijk en Stokhof, die inmiddels medewerkers geworden waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.5. De samenwerking tussen Amsterdam, Groningen en UtrechtMet twee succesvolle centra van formele semantiek op minder dan tweehonderd kilometer afstand is het niet verwonderlijk dat iemand zich ging afvragen wat het effect zou zijn als beide afdelingen de krachten zouden bundelen. En zo geschiedde. De twee succesverhalen van de Groningse en Amsterdamse semantiek kwamen samen in een reeks publikaties: de leerboeken van L.T.F. Gamut en de veertiendelige GRASS-serie. L.T.F. Gamut is een pseudoniem voor het auteurscollectief Johan van Benthem, Jeroen Groenendijk, Martin Stokhof, Dick de Jongh en Henk Verkuyl. Met zijn vijven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schreven zij een leerboek bestaande uit twee delen die in 1982 in het Nederlands en in 1991 in het Engels uitkwam. De succesvolle inleiding in de logica en de formele semantiek wardt tot op heden gebruikt in het onderwijs. De initialen L.T.F. uit het pseudoniem staan voor logica, taal en filosofie, de ‘achternaam’ Gamut voor Groningen, Amsterdam en Utrecht. Het meest opvallende aan dat pseudoniem is wellicht dat Utrecht in het rijtje voorkomt. Die stad is immers in het hele verhaal nog nauwelijks genoemd. Maar inmiddels was Henk Verkuyl werkzaam aan de Universiteit van Utrecht en hoewel hij een heel andere ontwikkeling had doorgemaakt dan de anderen was hij aangehaakt bij de Groningse en de Amsterdamse semantiekkring. Op het eerste gezicht lijkt hij een wat vreemde eend in de bijt. Want al hadden alle auteurs uit het collectief een zekere interesse in natuurlijke taal, Verkuyl was de enige echte taalkundige. Juist dat maakte hem echter tot een goede aanvulling op de rest van het gezelschap, dat verder uitsluitend bestond uit logici en taalfilosofen. ‘Henk Verkuyl is een interessante man in het wereldje’, vindt Van Benthem. ‘Hij zit niet in de logica zoals bijvoorbeeld Frans Zwarts dat wel zit. Op het spectrum zit hij het meest aan de taalkundekant. Dat maakt hem ook juist interessant, omdat hij heel uitgesproken taalkundige ideeën heeft.’ Verkuyls inbreng was dan ook geconcentreerd op het linguïstische aspect. Dat Verkuyl ondanks zijn niet-filosofische achtergrond toch als vanzelf betrokken werd in het Gamut-project en daarin zelfs een initiërende rol speelde, kwam deels doordat de andere leden van de groep hem wel al kenden. ‘Henk draaide mee in dat wereldje van Montaguecolloquia, dus dat paste wel goed’, meent Van Benthem. Zelf kende hij Verkuyl bovendien al uit zijn studententijd. ‘Henk Verkuyl had in die tijd lang haar en een zwart leren jasje. Hij kwam wel eens in de bibliotheek, waar ik assistent was. Mijn belangrijkste taak was het beschermen van de glazen kast, waarin het pronkstuk van de bibliotheek lag, de dictionaire van Pierre Bayle uit het begin van de achttiende eeuw. Toen ik een man aan die kast zag rommelen vroeg ik dan ook op barse toon wat hij wel niet dacht dat hij aan het doen was. Verkuyl draaide zich om en zei dat hij op zoek was naar manuscripten van Montague. Want hij wist dat die in Nederland geweest was en hij zou het zo'n leuke ontdekking vinden als er nog niet bekende typscripten of lecturenoten zouden liggen. Zo ben ik met hem in contact gekomen.’ Later stuurden de beide academici elkaar kopiën van hun artikelen, waardoor een blijvend contact ontstond. Het boek Logica, Taal en Betekenis, beter bekend onder de naam Gamut, werd negen jaar na publicatie in het Nederlands vertaald in Engels. Motor achter deze vertaling was Barbara Partee, die tijdens haar jaar in Nederland het boek gelezen had. ‘It made me glad to heave learned Dutch, to appreciate what a wonderful book it was, but at the same time sorry not to be able to use it immedeatly back home.’Ga naar eind83 De auteurs namen de gelegenheid te baat om bepaalde passages nog eens opnieuw te bekijken. ‘Die vertaling heeft nog heel wat voeten in aarde gehad’, herinnert Dick de Jongh zich. ‘Hele stukken tekst zijn toen nog verbeterd.’ In het tweede samenwerkingsverband, de GRASS-series, komt Utrecht niet meer voor in de afkorting. Deze staat namelijk voor Groningen-Amsterdam Studies in Semantics. Maar ook hier speelde Verkuyl wel weer een rol: weliswaar waren de hoofdredacteuren Alice ter Meulen en Martin Stokhof de vertegenwoordigers van respectievelijk Groningen en Amsterdam, Verkuyl bracht toch een beetje Utrecht in de reeks als lid van de redactie, samen met Van Benthem en Renate Bartsch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De GRASS serie was een initiatief van Alice Ter Meulen, die later Martin Stokhof daarbij betrokken heeft. Deel een was nog geheel onder haar leiding. Het streven was niet zozeer een samenwerking tussen Groningen en Amsterdam, als wel een goede samenwerking tussen de verschillende vakgebieden die met de semantiek te maken hebben: ‘Contributions from linguists, philosophers, logicians, computer-scientists and cognitive psychologists are brought together to promote interdisciplinary and international research.’Ga naar eind84 De serie telt veertien delen en bevat bijdragen van alle redacteuren, Fred Landman, Michael Moortgat en vele anderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.6. De Spinozaprijs: de erkenning van semantisch NederlandZoals Van Benthem al zei, een verliefdheid kan niet eeuwig duren. Zo ook kon de bloeiperiode van de formele semantiek in de late zeventiger en vroege tachtiger jaren niet eeuwig duren. Nog steeds verscheen er goed werk binnen het vakgebied, maar, aldus Van Benthem, ‘het krankzinnige was eraf.’ Geen ansichten meer uit vakantie-oorden, volgeschreven met bewijzen van semantische vermoedens, geen verliefdheid meer. Voor Van Benthem reden om zijn aandacht te richten op nieuwe gebieden binnen de logica. ‘Ik wilde het thema verleggen’, legt hij uit. ‘Niet dat er iets mis was met het oude onderwerp, maar die unieke constellatie was voorbij. Ik zie artikelen en dat is prima werk, maar ik kan het nog steeds lezen en ik wordt er niet warm of koud van. Dan zeg ik “ik moet opnieuw verliefd worden”. Ditmaal was het de cognitie waar ik verliefd op werd.’ De verschuiving in de richting van cognitie is niet iets dat zich alleen bij Van Benthem of alleen bij de discourse gerichte semantici heeft voorgedaan. ‘Wat je uiteindelijk wil bereiken is ontdekken hoe mensen intelligent opereren, cognitie’, meent Van Benthem. ‘Dat geldt voor mij, maar het grappige is dat het milieu in Groningen ook zo'n draai heeft gemaakt. Alleen zijn zij iets anders gedraaid dan wij. Wij in Amsterdam zijn sterk richting informatica uitgekomen, zij in Groningen meer richting psychologie en neurologie.’ Hoewel Van Benthem zijn aandacht verlegde naar de cognitie, bleef hij zich bezighouden met de logica en toepassingen daarvan. Zijn grote liefde was en bleef nu eenmaal de logica. Ook relatie tussen taal en logica bleef hem boeien. En al zou de semantiek in de toekomst een steeds minder prominente rol gaan spelen in Van Benthems eigen werk, semantisch werk van anderen kon tot stand komen mede dankzij de organisatorische basis die Van Benthem zou leggen voor onderzoek in de formele semantiek. Deze basis zou echter niet gelegd worden in Groningen. Want Van Benthem veranderde niet alleen van onderwerp, maar ook van stad. In 1984 vertrok hij uit Groningen. Eerst voor een tijd naar Amerika en in 1986 definitief naar Amsterdam, waar hij benoemd werd tot hoogleraar mathematische en toegepaste logica aan de Universiteit van Amsterdam. Daarmee trad hij in de voetsporen van Evert Willem Beth, die de leerstoel van 1949 tot 1964 bekleed had. Directe voorganger van Van Benthem in Amsterdam was professor Löb, zijn eigen promotor Waarom vertrok Van Benthem uit Groningen, waar hij zich omringd wist door enthousiaste taalkundigen en getalenteerde studenten? ‘Ik was negen jaar in Groningen geweest. Ik wilde gewoon iets anders, niet speciaal Amsterdam’, antwoordt hijzelf. ‘Het is in zekere zin toeval dat de positie van Löb vrijkwam en mijn oude makkers mij vroegen te solliciteren. Ik had zelf gedacht dat die plek weer strikt in de wiskundige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
logica herbezet zou worden.’ Toen bleek dat dat niet het geval was, was Van Benthem bereid voor Beths leerstoel te dingen. ‘Zelf had ik eerst wel wat bedenkingen. Het is als mensen die scheiden en dan weer gaan trouwen, dat loopt vaak niet goed af, omdat je je ineens weer herinnert waarom je ergerde. Het was in ieder geval geen negatief gevoel over Groningen dat mij deed besluiten weg te gaan. Het was meer een nieuwe uitdaging. Net zoals ik ook niet denk dat Amsterdam nu wel voor eeuwig zal zijn.’ Met het vertrek van Van Benthem uit Groningen en zijn verandering van interesse was zijn rol voor de semantiek nog lang niet uitgespeeld. In Amsterdam richtte hij in 1986 het Instituut voor Taal, Logica en Informatie op, dat later zou overgaan in het thans gerenommeerde ILLC, het Institute for Language, Logic and Computation. In 1986 was het instituut nog niet meer dan een informeel verband tussen de stafleden van de faculteiten wiskunde en wijsbegeerte. In 1989 kwamen daar ook de mathematische linguïsten bij en nog eens twee jaar later kreeg het van de Universiteit van Amsterdam de officiële status van universitair onderzoeksinstituut. Het instituut was een voortzetting van Beths traditie: logisch onderzoek op het snijvlak van filosofie, wiskunde, taal en logica. Daarmee behoorde het stimuleren van formeel semantisch onderzoek zeker tot de doelstellingen, maar geheel in de stijl van Beth stond het nieuw instituut eveneens open voor nieuwe richtingen waarin het onderzoek uitgebreid kon worden. Liet Van Benthems beroemde voorganger nog middels een plastic bord zien waar hij voor stond, de doelstellingen van het nieuwe instituut zijn terug te vinden in het handvest van het ILLC op de homepage. Daarin staan zowel de nieuwe en moderne voornemens, zoals de aandacht voor informatie en de associatie met de informatietechnologie en de vele verschillende soorten van communicatie, als ook het inmiddels uit de semantiek bekende streven naar interdisciplinair onderzoek, dat bijvoorbeeld ook al te vinden was in het motto van de GRASS-serie.Ga naar eind85 ‘(...) Encoding, transmission and comprehension of information are the central topics of research at the Institute for Logic, Language and Computation (ILLC) of the University of Amsterdam. The broader context in which ILLC sees itself is that of an upcoming information science or “informatics”, which is concerned with information flow in natural and formal languages, as well as many other means of communication, including music and images of various kinds. Van Benthems vertrek uit Groningen luidde het einde in van de romantische periode der semantiek, de oprichting van het ILLC het begin van de volwassen periode van de discipline. De binnen het instituut door Groenendijk en Stokhof sterk gerepresenteerde dynamische semantiek gaf een nieuwe richting aan het semantisch onderzoek in Nederland. Op de Amsterdam Colloquia kon iedere twee jaar opnieuw vastgesteld worden dat de formele semantiek nog steeds vooruitgang boekte. Bovendien werd inmiddels aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iedere klassieke universiteit Montague-grammatica en onderwezen. Kortom: semantiek was in Nederland een zelfstandig vakgebied geworden. Het wachten was nog slechts op de bevestiging daarvan door de academische wereld. Die bevestiging van het volwassen karakter van de semantiek als academische discipline kwam er met de toekenning van de NWO Spinozaprijs aan Johan van Benthem, houder van Beths leerstoel en boegbeeld van semantisch Nederland, voor zijn gehele onderzoek in 1996. Het Spinoza Committee roemt zijn invloed op de taalkunde.Ga naar eind86 ‘Vooral Van Benthems invloed op de formele taalkunde is groot. Hij heeft taalkundigen instrumenten aangedragen voor het formeel beschrijven van syntaxis en semantiek. Binnen de semantiek is zijn werk op het gebied van de theorie over gegeneraliseerde kwantoren [..] baanbrekend. In de syntaxis heeft Van Benthem aan de wieg gestaan van de heropleving van de categoriale traditie. Zijn baanbrekende werk, met name op de aansluiting van categoriale grammatica met semantiek, heeft een zeer vruchtbare, nieuwe onderzoeklijn geopend.’ In de zestiger jaren opende Beth op genereuze wijze de deuren van zijn instituut voor een studentengeneratie die semantiek in Nederland binnen zou halen. Drie decennia later is het Van Benthem, zijn opvolger, die een aantal promovendi opleidde tot solide semantici en zijn Spinozaprijs ten dienste stelt van ‘the promotion of logic as an interdisciplinary focus for the information sciences’Ga naar eind87. De lezing die Van Benthem bij de uitreiking van de prijs maakt duidelijk dat ook de semantiek daartoe behoort: ‘Sinds vele eeuwen zijn wijsbegeerte en wiskunde vrienden. Ook de taalkunde heeft veel met logica te maken. Redeneeranalyse start met grammaticale taalanalyse, en de vakken werken samen in computationele ontleding en taalverwerking.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|