| |
| |
| |
Ikke en de default-naamval:
Een reactie op Hoeksema
Jan-Wouter Zwart
1. Inleiding
Het Nederlands kent voor het pronomen eerste persoon enkelvoud drie nominatiefvormen: 'k, ik, en ikke. 'k is verplicht accentloos (1) en vertoont het gedrag van een clitic (2):
(1) |
Jan en ik/*'k |
(2) |
Heb'k > Hek (cf. Nuytens 1962: 180) |
Ikke is een verzwaring van ik en wordt bij voorkeur in isolatie gebruikt:
(3) |
Wie heeft dat gedaan? Ikke! |
Het is niet ongebuikelijk om de vorm die een element in isolatie aanneemt te beschouwen als de ‘default’-vorm van dat element. Daarom stelt Hoeksema (2000) voor ikke te beschrijven als een ‘default’-vorm van de nominativus. In deze reactie verschaf ik enkele aanvullende gegevens en suggereer ik dat de observaties ook tot een andere conclusie kunnen leiden.
| |
2. Ikke in de dialecten
De generalisatie van Sassen (1953: 118) dat in het Drents van Ruinen ‘de emphatische vorm ikke nooit bij een [Verbum finitum]’ gebruikt wordt, treffen we ook aan in een aantal andere dialectbeschrijvingen (o.a. Dek 1934: 6 over het Zeeuws van Kruiningen, De Bont 1962: 400 over het Brabants van de Kempen, Nuytens 1962: 182 over het Twents van Borne, Stapelkamp 1989: 71 over het Utrechts van de Vechtstreek).
De opmerking van Daan (1990: 312) ten aanzien van het Urks dat ‘ik en wij (..) de gewone vormen met lichte nadruk’ zijn lijkt eveneens in overeenstemming met Sassen, maar is toch minder stellig dan diens ‘ook wanneer het pronomen, bij een [Verbum finitum], zwaar accent heeft, steeds de vorm ik’ (Sassen 1953: 118). Ook De Vin (1952: 38, ‘bij zeer grote nadruk ikke’) over het Schouwen-Duivelands en Ter Laan (1953: 41, ‘als 't woord alleen staat of [sic] als er veel nadruk op valt’) over het Gronings lijken de combinatie van ikke met een finiet werkwoord niet geheel en al uit te sluiten.
Explicieter is bijvoorbeeld Teirlinck (1924: 175) over het Zuid-Oostvlaams. Ook hier staat ikke ‘zelden niet in pausa’, maar Teirlinck geeft toch voorbeelden als (4), waar ikke gecombineerd wordt met een finiet werkwoord:
| |
| |
(4) |
a. |
īkə zal dat toen |
|
‘ík zal dat doen’ |
|
b. |
was 't əkīkə |
|
‘was ík het’ |
Ook Landheer (1951: 63, ‘[ikke] meestal zonder persoonsvorm’) geeft zulke voorbeelden uit het Overflakkees:
(5) |
a. |
ikke weeter niks fan |
|
‘ík weet er niks van’ |
|
b. |
ikke hä 't nie chedaen |
|
‘ík heb 't niet gedaan’ |
Kuiper (1952: 50) geeft zonder verder commentaar de vorm ik(ke) als de eerste persoon bij paradigma's van werkwoordsvervoegingen in het Westfries:
(6) |
ik(ke) gaan, ik(ke) gong, ik(ke) ben gaan |
|
‘ik ga, ik ging, ik ben gegaan’ |
Ook mijn intuitie over het dialect van Oss sluit de combinatie van ikke met een finiet werkwoord niet uit. In de verhaaltjes van Hein de Bruijn wordt dit bevestigd door een voorbeeld als:
(7) |
en toen ... zaag hij gelukkig nog nie wa ikke zaag (p. 15) |
|
‘en toen ... zag hij gelukkig nog niet wat ík zag’ |
Hier blijkt dus meer variatie te bestaan dan uit het onderzoek van Sassen opgemaakt kon worden. Alle auteurs zijn het er echter over eens dat ikke, zeker indien niet in isolatie gebruikt, een ‘zeer zware’ nadruk vereist, en dat bij normale nadruk de volle vorm ik volstaat.
Deze gegevens leiden niettemin tot een bijstelling van de tweedeling, geïntroduceerd door Hoeksema (2000: 33), tussen een ‘geregeerde’ subjectsvorm (ik) en een geïsoleerde ‘default’-vorm (ikke). Deze tweedeling is immers gebaseerd op de observatie dat ikke niet in subjectspositie kan optreden, en die observatie is maar ten dele juist.
| |
3. Nadruk
De ‘zeer zware nadruk’ die het gebruik van ikke blijkbaar vereist, treedt op in twee tamelijk verschillende contexten, namelijk de focus-context en de background-context.
De focus-context is geïllustreerd in voorbeelden van het type dat ook Hoeksema geeft:
| |
| |
(8) |
a. |
Wie heeft het gedaan? Ikke! |
|
b. |
Ikke wel/niet. |
|
c. |
Iedereen behalve ikke. |
|
d. |
Ikke en Jan. |
|
e. |
Hij wil winnen en ikke ook. |
|
f. |
Ikke, in het Nederlands elftal? |
Focus wordt vormgegeven door een verhoogde intonatie, en signaleert de mogelijkheid van een alternatief. Bijvoorbeeld, in (8a) impliceert het antwoord Ikke!, waarvan de eerste lettergreep op relatief hoge toon wordt uitgesproken, het mogelijke bestaan van alternatieve daders. De mededeling die Ikke! op deze manier doet is dus: ‘ik, en niet iemand anders’. Mutatis mutandis geldt dit voor alle voorbeelden in (8).
De background-context verschilt van de focus-context zowel qua intonatie als qua betekenis. Een voorbeeld is gegeven in (9), uit De Bont (1962: 460):
(9) |
Die hai ik moeten ötspeulen ikke |
|
‘Die had ik moeten uitspelen, ikke.’ |
Hoewel De Bont (loc.cit) spreekt van ‘een zekere nadruk’ waarmee het pronomen hier aan het eind van de zin herhaald wordt, is de intonatie toch heel anders dan bij ikke in de voorbeelden in (8). De toonhoogte is namelijk vlak en laag, en de nadruk kan dus hooguit het gevolg zijn van een intensiteitsaccent of van een breuk met het voorafgaande. Ook heeft de herhaling van het pronomen in (9) niet de functie van het oproepen, c.q. uitsluiten, van alternatieven.
Het bestaan van voorbeelden als (9), in het Brabants ook met andere pronomina zeer gebruikelijk, maakt het onmogelijk ikke te beschrijven als een focusvorm van ik. Niettemin lijkt de generalisatie juist, dat ikke een speciale variant van ik is die slechts in situaties van nadruk (i.e. focus of background) optreedt. Aangezien ook het onderwerp in focus kan staan, sluit dit een optreden van ikke als het subject van een finiet werkwoord niet uit.
Een en ander roept wel de vraag op waarom in subjectspositie ik blijkbaar de voorkeur geniet boven ikke, zelfs wanneer het subject benadrukt wordt (zie de citaten in paragraaf 2). Ten aanzien van dit punt kan ik slechts speculeren dat wanneer de spreker en het subject samenvallen (dus wanneer ik het onderwerp is) expliciete focussering van het subject in de regel overbodig is. Door middel van focus wordt een element afgezet tegen mogelijke alternatieven, maar wanneer ik het onderwerp is, is de identificatie zodanig ondubbelzinnig dat focussering weinig toevoegt. Ik vermoed dus dat alleen in speciale situaties, bijvoorbeeld de contexten in (8), waarbij de verwijzing naar de spreker op zichzelf staat en niet samenvalt met het subject, extra focussering van ik wenselijk is (en zelfs dan is ook altijd ik mogelijk; zie voor nadere bespreking van de status van het pronomen eerste persoon enkelvoud Benveniste 1966: 252).
Opmerkelijk is overigens dat ook de demonstrativa dat en dit en het interrogativum wat in datte, ditte, en watte speciale nadruksvormen hebben die slechts in isolatie gebruikt lijken te kunnen worden. Een verklaring voor de distributie van deze vormen heb ik niet kunnen vinden. (Zie voor de geschiedenis van de nadruksvormen Franck 1910: 176; Schönfeld 1954: 131, 136; Braune-Mitzka 1961: 232-233, 241.)
| |
| |
| |
4. De notie ‘default’
Als ikke een speciale ‘nadruksvorm’ van ik is, dan ligt het niet voor de hand ikke als een ‘default’-vorm te beschrijven. Wat van belang is in de contexten in (8) is niet dat ikke in isolatie gepresenteerd wordt, maar dat het in focus gezet wordt. Er zijn immers ook isolatie-contexten waar focus geen rol speelt. Een voorbeeld is gegeven in (10):
(10) |
De pronomina in het Nederlands zijn: ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij. |
In (10) wordt ik in isolatie gepresenteerd, maar niet in focus. Ik wordt slechts opgesomd als lid van het rijtje Nederlandse voornaamwoorden. De naamval waarin de pronomina hier gepresenteerd worden is de ‘noem-naamval’ ofwel de ‘nominativus’.
Het lijkt mij dat (10) een neutrale context is die ons in staat stelt de ‘default’-vorm van een element te identificeren. De meeste andere contexten waarin elementen in isolatie gepresenteerd worden zijn niet neutraal, omdat het geïsoleerde element het extra kenmerk ‘focus’ draagt (bijv. (8)). Meestal maakt dat geen verschil, omdat de focusvorm niet te onderscheiden is van de default-vorm. Maar bij ik-ikke is er wel een speciale focus-vorm, en dat betekent dat we de contexten in (8) niet kunnen gebruiken bij het vaststellen van de default-vorm.
Mijn opvatting over wat een ‘default’-vorm is gaat hier terug op Jakobson (1935) (cf. Zwart 1988). In Jakobson's systeem van de naamvallen in het Russisch bestaat een paradigma uit paren van opposities, waarbij er telkens sprake is van een gemarkeerd en een ongemarkeerd lid. Het gemarkeerde lid is informatiedragend, en het ongemarkeerde lid is informatieloos. Bijvoorbeeld, in de oppositie accusatiefnominatief is de accusatief informatiedragend, omdat hij afhankelijkheid van een werkwoord signaleert. De nominatief signaleert op het punt van afhankelijkheid van een werkwoord in het geheel niets (zelfs niet de afwezigheid van een dergelijke afhankelijkheid). De nominatief is in de oppositie met de accusatief dan de ‘default’-naamval, en, als we de andere naamvallen er bij betrekken, ook binnen het Russische naamvalssysteem in zijn geheel.
Binnen het paradigma van het pronomen eerste persoon enkelvoud in het Nederlands is de nominatiefvorm eveneens de ‘default’-vorm, omdat de accusatiefvorm (beter, de objectiefvorm) afhankelijkheid van een regeerder (een werkwoord of een voorzetsel) signaleert. Maar zoals gezegd zijn er drie nominatiefvormen van het pronomen eerste persoon enkelvoud:
Welke van de drie vormen in (11) is de ‘default’-vorm?
Binnen (11) lijken er twee opposities te zijn:
(12) |
a. |
volle vorm vs. cliticvorm |
|
b. |
neutrale vorm vs. nadruksvorm |
Binnen de oppositie in (12a) lijkt de cliticvorm gemarkeerd te zijn. Clitics hebben specifieke eigenschappen die bijvoorbeeld plaatsing in klemtoondragende posities
| |
| |
verbieden (zie (1)-(2)). Binnen de oppositie in (12b) is ikke gemarkeerd, namelijk als de nadruksvorm. Blijft over dat ik de ‘default’-vorm is van het nominatieve pronomen eerste persoon enkelvoud in het Nederlands.
| |
5. De defaultnaamval in het Engels
Hoeksema (2000) wijst op de frappante overeenkomst in distributie van het Nederlandse ikke en het Engelse me. In de contexten in (8) gebruikt het Engels niet de nominatiefvorm I maar de accusatiefvorm me. In verband hiermee wordt steevast aangenomen (sinds Akmajian 1984) dat in het Engels niet de nominatief maar de accusatief de ‘default’-naamval is.
Maar als de contexten in (8) niet geschikt zijn voor het bepalen van de ‘default’-vorm in het Nederlands, dan zijn ze dat ook niet voor het bepalen van de ‘default’-naamval in het Engels. Het Engels gebruikt blijkbaar de accusatief als nadruksvorm, zowel in focuscontexten als (8), bijv. (13), geciteerd in Hoeksema (2000: 30), als in backgroundcontexten als (9), bijv. (14) (Kleanthes Grohmann, persoonlijke mededeling):
(13) |
You are to blame, not me |
|
‘Jij bent schuld, niet ik.’ |
|
(14) |
I'm exhausted, me/*I |
|
‘Ik ben kapot, ik.’ |
In al deze gevallen kan me niet een ‘default’-vorm zijn, om de eenvoudige reden dat me kenmerkdragend is: de vorm signaleert nadruk, net zoals bij het Nederlandse ikke. Binnen het paradigma van pronomina in het Engels is I ongemarkeerd ten opzichte van me, omdat me afhankelijkheid van een regeerder signaleert (nog afgezien van de functie van me als nadruksvorm), en I niet. (Men zou kunnen denken dat de nominativus afhankelijkheid van de regeerder infl signaleert, die in de Regeer- en Bindtheorie de nominatiefnaamval toekent aan zijn specificeerder, het subject. Maar de relatie tussen infl en zijn specificeerder voldoet niet aan de standaarddefinitie van een regeerrelatie, volgens welke een regeerder de geregeerde moet c-commanderen, d.w.z., regeerder en geregeerde moeten zusters zijn, of de geregeerde moet gedomineerd worden door een zuster van de regeerder. Om die reden ligt het meer voor de hand de nominativus ook binnen de Regeer- en Bindtheorie op te vatten als een ‘default’-naamval die bij ontstentenis van een regeerder wordt toegekend; cf. Zwart 1988: 127).
De klassieke redenering van Jakobson leidt voor het Engels tot dezelfde conclusie als voor het Nederlands, namelijk dat de nominativus de ‘default’-naamval is. Het Engels en het Nederlands verschillen hierin dat het Engels de accusatiefvorm als nadruksvorm gebruikt, terwijl het Nederlands als nadruksvorm de nominatiefvorm gebruikt, in het geval van het pronomen eerste persoon enkelvoud de speciale nadruksvorm ikke.
| |
| |
| |
6. Besluit
In deze reactie heb ik gesuggereerd dat ikke niet zozeer een ‘default’-vorm van de nominatief is, als wel een gemarkeerde nadruksvorm. De isolatiecontexten waarin ikke optreedt identificeren niet zozeer de ‘default’-vorm als wel de nadruksvorm. Hetzelfde geldt voor de ‘default’-naamval, die we eerder aantreffen in de positie van het subject van een finiet werkwoord dan in deze isolatiecontexten.
Een en ander leidt tot een revisie van het algemene idee dat de accusatief in het Engels de ‘default’-naamval is. Het ligt eerder voor de hand te veronderstellen dat de nominativus (en in ergatieve talen de absolutivus) de universele ‘default’-naamval is. Er zijn mij geen voorbeelden bekend die met deze veronderstelling in strijd zijn.
| |
| |
| |
Bibliografie
Akmajian, Adrian
1984 |
‘Sentence types and the form-function fit.’ Natural Language and Linguistic Theory 2, 1-23. |
Benveniste, Émile
1966 |
‘La nature des pronoms.’ In Problèmes de linguistique générale, I, pp. 251-257. Gallimard, Parijs. |
De Bont, A.P.
1962 |
Dialekt van Kempenland meer in't bijzonder d'Oerse taol I. Van Gorcum/Prakke & Prakke, Assen. |
Braune, Wilhelm - Walther Mitzka
1961 |
Althochdeutsche grammatik (10e druk). Max Niemeyer Verlag, Tübingen. |
De Bruijn, Hein
1980 |
Toen d'r b'ons nog bekant gèn stoepe woare. S.n., Oss. |
Daan, Jo
1990 |
Urk: het dialect van Urk. Walburg Pers, Zutphen. |
Dek, J.
1934 |
Het Kruiningsche dialect II. Altorffer, Middelburg. |
Franck, Johannes
1910 |
Mittelniederländische Grammatik mit Lesestücken und Glossar (2e druk). Tauchnitz, Leipzig. |
Hoeksema, Jack
2000 |
‘Ikke als default-nominatief.’ TABU 30, 27-46. Jakobson, Roman |
1935 |
‘Beitrag zur allgemeinen Kasuslehre’. In Selected writings II, pp 23-71. Mouton, Den Haag, 1971. |
Kuiper, K.
1952 |
Schets van het Westfriesche dialect. Studiecentrum voor het Westfriesche dialect, Warmenhuizen. |
Ter Laan, K.
1953 |
Proeve van een groninger spraakkunst. Van der Veen, Winschoten. |
Landheer, Hendrik Cornelis
1951 |
Klank- en vormleer van het dialect van Overflakkee. Van Gorcum, Assen. |
Nuytens, E.
1962 |
De tweetalige mens: een taalsociologisch onderzoek naar het gebruik van dialect en cultuurtaal in Borne. Van Gorcum/Prakke & Prakke, Assen. |
Sassen, Albert
1953 |
Het Drents van Ruinen. Van Gorcum/Hak & Prakke, Assen. |
Schönfeld, M.
1954 |
Historische grammatica van het Nederlands: klankleer, vormleer en woordvorming (5e druk, verz. door A. van Loey). W.J. Thieme & Cie, Zutphen. |
| |
| |
Stapelkamp, Chr.
1989 |
‘Alfabetisch woordenboek.’ In T. van Veen, red., Taal en leven in de Utrechtse Vechtstreek. Walburg Pers, Zutphen. |
Teirlinck, Is.
1924 |
Klank- en vormleer van het zuid-oostvlaandersch dialect. W. Siffer, Gent. |
De Vin, Adriaan
1952 |
Het dialect van Schouwen-Duiveland. Van Gorcum/Prakke & Prakke, Assen. |
Zwart, Jan-Wouter
1988 |
‘The first case: the nominative as a default Case and consequences for control theory.’ Doctoraalscriptie, Rijksuniversiteit Groningen. |
| |
Adres van de auteur
Taalwetenschap
Faculteit der Letteren
Rijksuniversiteit Groningen
Postbus 716
9700 AS Groningen
|
|