graag met een licht ironische ondertoon zich mengen in discussies die naar zijn oordeel wel toe waren aan een dosis realiteitszin. Hij was geen bouwer van grote systemen of een aanhanger van modellen, maar zag zijn bijdrage eerder in het bijdragen van observaties en het kritisch reflecteren op de theorieën van anderen. Er schuilt veel in zijn boeken en artikelen dat ook voor de taalkundigen van nu de moeite van het lezen loont.
Sassen beschouwde zichzelf niet als aanhanger van enige school. Waar zijn voorganger als hoogleraar Nederlandse taalkunde, G.A. van Es, graag mocht schermen met termen als de ‘stilistische methode’ of de ‘Groningse school’, valt op dat Sassen dat eigenlijk nooit deed. Dit is des te opmerkelijker omdat Sassen in sommige opzichten meer als de ware opvolger van Overdiep, de grondlegger van de stilistische grammatica, te beschouwen is dan Van Es. Sassen deelde met Overdiep een levenslange belangstelling voor dialecten en voor de ingewikkelde relatie tussen taalgebruik en grammatica, en daarmee samenhangend de relatie spreektaal - schrijftaal. Dit blijkt uit zijn proefschrift, uit zijn openbare les bij de aanvaarding van zijn lectoraat in 1959, uit zijn bekende artikel over exogeen en endogeen taalgebruik uit 1963 en nog diverse artikelen nadien. Dit zijn aangelegenheden die in de moderne taalkunde, die vooral in de ban is van Chomsky en zijn school, niet al te grote belangstelling genieten. Men mag echter verwachten dat er voor deze aspecten van Sassens werk op den duur weer meer belangstelling zal komen. In de morfologie is de relatie taalgebruik - taalsysteem nooit helemaal op de achtergrond gedrongen, met name omdat de kwestie van de morfologische productiviteit, die daarvan niet los valt te zien, altijd hoog op de onderzoeksagenda is blijven staan. Het is daarom wellicht niet toevallig dat Sassen vooral als morfoloog actief is geweest en bekendheid heeft genoten in de jaren '70 en '80.
Zoals gezegd was Sassen geen aanhanger van een school. Hij heeft evenmin school gemaakt. Zoiets leek hij ook niet te ambiëren. Zijn promovendi vormen een heterogene groep. Ik zal hier geen overzicht geven van dit deel van Sassens activiteiten. Wat opvalt is dat geen enkel proefschrift dat onder zijn leiding is afgerond echt ‘Sassiaans’ is. Zijn lichte toets, en de voor zijn artikelen kenmerkende afwisseling van luim en ernst ontbreken. De uitgangspunten en hypothesen zijn gewoonlijk niet van Sassen afkomstig. Wel hebben de meesten kunnen profiteren van Sassens gevarieerde en uitgebreide kennis van zaken. Om niet uitsluitend op eigen gezag te spreken citeer ik uit het Woord vooraf van Henk Bloemhoffs dissertatie Fonologie en morfologie van het Stellingwerfs uit 1991:
Voor zijn grondige bekommentariëring van de onderzoeksresultaten en van de verschillende versies van dit boek, voor zijn relativerende en tegelijk stimulerende instelling, en voor zijn vriendschappelijke wijze van begeleiden ben ik hem buitengewoon erkentelijk.
Voor promovendi zoals schrijver dezes, die niet houden van een promotor die zijn eigen stempel op een proefschrift probeert te drukken, was hij een ideale ‘Doktorvater’. Mits men een zeker niveau wist te handhaven en geen aantoonbare onzin uitkraamde, mocht men zijn gang gaan. En zo hoort het ook. Een proefschrift wordt niet uitgebracht op het label His Masters Voice.
Voor de taalkundigen van het Nederlands Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen was de periode dat Sassen hoogleraar was er een van ingrijpende veranderingen. Sassen was de aangewezen persoon om de overgang te begeleiden van een autoritair systeem waarbinnen de wil van de ordinarius wet was naar het huidige