Tabu. Jaargang 29
(1999)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |||||
Velarisatie van /n/ in plat Hollands
|
(a) | n wordt ng (velaire nasaal) voor t, d of s |
(b) | mits voorafgegaan door een (korte) a of o |
Zo vinden we bijv. in Nicolaes Biestkens Klucht van Claas Kloet voorbeelden als:
hangdig < handig
mongt < mond
kalangt < kalant (=klant)
Frangs < Frans
verstangt < verstand
wongder < wonder
ongder < onder
angder < ander
bysongder < bijzonder
In P.C. Hoofts Warenar komen we het volgende stukje dialoog tegen, met een wat matige woordspeling op de uidrukking ‘een mond vol tanden hebben’:
Geertruyd:
Ick segh je waert niet veer verloren as sy jou ghevonghden hadt,
O die kan immers kallen.
Ritsert:
Ofser tangt vol mongden hadt.
En in Pieter Langendijks Krelis Louwen rijmt Ferdinangd op Moorenlangd. Hiermee is het verschijnsel wel voldoende geïllustreerd. Dit proces van velarisatie roept een aantal vragen op: Waarom na een korte a of o en waarom alleen voor een t, d of s? Ik zal hierop een antwoord voorstellen, al zal ook dit antwoord ongetwijfeld nieuwe vragen oproepen.
Allereerst de invloed van de vocalen. De a en de o worden achter in de mond uitgesproken, en hebben dus dezelfde plaats van articulatie als de velaire nasaal, die
eveneens achter in de mond wordt geartikuleerd. We kunnen het verschijnsel dus zien als een geval van plaatsassimilatie.
Maar waarom vinden we dan geen assimilatie na oe of oo? Dat zijn immers ook achterklinkers. De reden is een simpele: reeksen bestaande uit een gespannen klinker, gevolgd door een nasaal + consonant worden in het Nederlands vermeden (zie onder meer Trommelen 1983, Van Oostendorp 1995): *aamp, *eemp, *aarp, *eerp, *oork, *eenk, *aank. Er zijn slechts betrekkelijk weinig uitzonderingen op deze wetmatigheid, steeds met een coronale medeklinker aan het eind: maand, vriend, eens, Spaans, beemd, eend.Ga naar voetnoot2 En met oe en oo lijken in het geheel geen (ongelede) voorbeelden te vinden.Ga naar voetnoot3 We kunnen aannemen dat ook het dialect dat we hier onder ogen hebben, en dat ik voor het gemak maar even het boerse dialect zal noemen, reeksen van een gespannen oe+n+d/t/s vermijdt.
Lastiger is de vraag waarom deze assimilatie van plaats ook vereist dat de volgende consonant een alveolaire, en dus niet achter in de mond uitgesproken, obstruent is. Normaliter heeft een nasaal dezelfde plaats van artikulatie als de erop volgende obstruent: vgl. amper, angker, ander vs *anper, *angder, *anker. Men zou dus eerder een remmend dan een versterkend effect verwachten van de alveolaire medeklinkers. Hoe valt dit te rijmen?
Het antwoord op deze vraag zit m.i. al verscholen in het bovenstaande. Nasalen moeten verplicht assimileren aan erop volgende consonanten. Hierdoor verliezen ze hun eigen, inherente plaatskenmerken, en nemen die van hun buurman over. Dit verlies van identiteit nu, is mijn veronderstelling, stelt ze bloot aan de invloed van voorafgaande elementen. Normaal kent het Nederlands geen assimilatie van nasalen aan klinkers. Maar in het boerse dialect worden precies die nasalen aangetast die de-zelfde plaats van articulatie hebben als erop volgende alveolaire consonanten. We kunnen dit verantwoorden in een autosegmenteel model als we onderscheid gaan maken tussen inherente (eigen) kenmerken en verworven kenmerken. Ik zal dit onderscheid hieronder grafisch weergeven middels dichte en gestippelde associatielijnen voor originele en verworven kenmerken. Velarisatie in plat Hollands laat zich dan als volgt formuleren:
Delink verworven plaatskenmerk van de nasaal:
Associeer naar links:
Omdat de delinking beperkt is tot verworven plaatskenmerken, wordt correct afgeleid dat er nooit velarisatie optreedt in woorden als man, zon, ton en Jan.
Bibliografie
Oostendorp, Marc van
1995 |
Vowel Quality and Syllable Projection. Proefschrift Katholieke Universiteit Brabant. |
Trommelen, Mieke
1983 |
The Syllable in Dutch; with Special Reference to Diminutive Formation. Foris, Dordrecht. |
- voetnoot1
- Vgl. G.R.W. Dibbets, in zijn Inleiding tot N. Biestkens, Klucht van Claas Kloet, Thieme & Cie, Zutphen, [z.j.], p 32: ‘Na de korte vocalen a en o velariseert n die wordt gevolgd door een dentaal: angder (155), wangt (507), mongt (24), ongder (134)’
- voetnoot2
- Afgezien van eigenaardige eigennamen als Joop Oonk, Seerp Leistra, Tjeenk Willink e.d. die ongetwijfeld teruggaan op dialecten waar deze beperking niet geldt.
- voetnoot3
- Dit roept uiteraard wel de vraag op wat er gebeurt in gelede woorden als zoons, gezoend, beloond, vertoond. Voor zover ik kan nagaan treedt hier nooit velarisatie op. Men zou dit natuurlijk heel goed kunnen toeschrijven aan de algehele afwezigheid van velaire nasalen na een gespannen klinker in het Nederlands. Overigens is de aard van deze fonotactische beperking niet van enig belang ontbloot. De gedachte dat de velaire nasaal niet na een gespannen klinker voor kan komen omdat deze nasaal onderliggend teruggaat op een cluster /ng/, en zulke clusters, zoals we reeds zagen, doorgaans niet zijn toegestaan na gespannen vocaal, moeten we nu wel laten varen. Immers, een velaire nasaal ontstaan door velarisatie uit een /n/ vertoont dezelfde fonotactische restrictie, maar kan niet worden gezien als teruggaand op een onderliggend cluster.