Tabu. Jaargang 28
(1998)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||
1. Wat is nomenincorporatieGa naar voetnoot1.Nomenincorporatie (op de kaarten afgekort als ‘NI’) houdt in dat een naamwoord met de thematische functie van patiens en de grammaticale functie van lijdend voorwerp een samenstelling vormt met een werkwoord. Nu kan een werkwoord onder andere finiet, infinitief of genominaliseerd zijn; deze drie onderscheidingen zijn voor mijn artikel voldoende. Ik maak dus de volgende subclassificatie van nomenincorporatie:
In het ABN is nomenincorporatie alleen in een nominalisatie geaccepteerd. Incorporatie in een infinitief is minder acceptabel en incorporatie in een finiete vorm nog weer minder. | ||||||||||||||||||||
2. De afgevraagde zinOp vragenlijsten 69 (1994) van het Meertens Instituut te Amsterdam is de volgende vraag aan de informanten gesteld: Hieronder worden telkens verschillende mogelijkheden gegeven om iets te zeggen. We willen van u graag het volgende weten: | ||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||
I. Welke van deze mogelijkheden komen voor in uw dialect of hoort U wel eens? Wilt u dat aangeven door telkens a, b of c in kolom I te omcirkelen?
| ||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||
3. De kaartenKaart 1 (91 informanten) geeft aan welke informanten hebben aangegeven dat de c-optie in hun dialect voorkomt. Het kaartbeeld is echter tamelijk diffuus, dat wil zeggen, er zijn meldingen uit heel Nederland binnengekomen. Een diffuus kaartbeeld kan op twee dingen wijzen. Een: het verschijnsel komt overal in Nederland voor. Twee: de informanten hebben de vraag niet goed begrepen. Om uit te maken wat er aan de hand is gaan we eens naar de vertalingen kijken. | ||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||
Kaart 2 (40 informanten) is een deelkaart van kaart 1. Hier wordt aangegeven welke informanten de c-optie hebben aangekruist en bovendien een vertaling met nomenincorporatie hebben geproduceerd. Het vragen naar vertalingen is een manier om de betrouwbaarheid van de ‘komt voor’-vraag te testen. Als de resultaten van de ‘komt voor’-vraag met de vertaling convergeren dan is er minder reden om aan de betrouwbaarheid van de data te twijfelen. | ||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||
Kaart 3 (40 informanten) is ook een deelkaart van kaart 1. Hier wordt aangegeven welke informanten de c-optie als voorkomend in hun dialect hebben aangekruist maar een vertaling zonder nomenincorporatie hebben geproduceerd. Dit hoeft niet per se te betekenen dat ze de ‘komt voor’-vraag verkeerd hebben ingevuld. Het is immers mogelijk, maar minder waarschijnlijk, dat ze de nomenincorporatie als voorkomend beschouwen maar hem niet vertalen. Hierover straks meer. | ||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||
Kaart 4 (36) informanten geeft aan welke informanten hebben aangegeven dat de a-optie of de b-optie in hun dialect voorkomt. Ik heb de resultaten van (a) en (b) bij elkaar opgeteld, omdat de resultaten afzonderlijk te mager waren. | ||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||
Kaart 5 (30 informanten) is een deelkaart van kaart 4. Daar wordt aangegeven welke informanten de a-optie of de b-optie hebben aangekruist en een vertaling met nomenincorporatie hebben geproduceerd. | ||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||
4. Methodologie van vragen stellenWe zien nu dat de kaart met incorporatievertalingen (kaart 2) een veel homogener kaartbeeld te zien geeft dan de kaart waarop alleen maar naar voorkomen van nomenincorporatie wordt gevraagd (kaart 1). Friesland en in mindere mate Groningen blijken nu kerngebied, met een nestje voorkomens in Oostbrabant. Als de vertalingen, net als de antwoorden op de ‘komt voor’-vraag, uit het hele land zouden komen, zouden we mogen concluderen dat we met een diffuus verschijnsel te maken hebben, zoals het geval was met de passieve causatief (Hoekstra 1997). Maar nu de ‘komt voor’-vraag een diffuus kaartbeeld te zien geeft, de corresponderende vertalingen echter een homogeen kaartbeeld, concluderen we dat een aantal mensen de vraag verkeerd begrepen heeft. Opvallend is dat dergelijke ‘fouten’ juist niet uit het kerngebied van nomenincorporatie afkomstig zijn. De reden daarvoor is niet dat bewoners uit het kerngebied voor nomenincorporatie intelligenter zijn, hoe aantrekkelijk die hypothese ook moge zijn. De reden is natuurlijk dat mensen uit het kerngebied actief of passief bekend zijn met het verschijnsel en dus de ‘komt voor’-vraag direct zullen begrijpen. In het gebied daarbuiten raakt men echter door de ongrammaticale zinnen in verwarring. Daar wordt dan ook discrepantie tussen ‘komt voor’ antwoord en vertaling aangetroffen. Me dunkt dat we de ‘fouten’ dan ook mogen opvatten als een indicatie dat de relevante informanten geen nomenincorporatie in hun dialect kennen. Als ik me dus alleen op de ‘komt voor’-vraag had gebaseerd (kaart 1) zonder naar de vertaling te kijken (kaart 2) dan had ik een enigzins misleidend beeld van nomenincorporatie bij onze informanten geschetst. Het lijkt dus beter om naar een vertaling te vragen en niet te vragen of een bepaalde zin in het dialect kan voorkomen. Tenminste in het geval van een redelijk ingewikkelde constructie als nomenincorporatie. Tenslotte lijken de ‘meest gewoon’-vragen geheel overbodig te zijn. Deze voegen weinig aan onze kennis toe. | ||||||||||||||||||||
5. Hierarchie van contexten voor nomenincorporatieIk herhaal hieronder de classificatie van contexten voor nomenincorporatie.
De relatieve grammaticaliteitsoordelen uit het ABN (zie 1) suggereren een hiërarchie. Incorporatie is het makkelijkst in nominalisaties, moeilijker in infinitieven en het moeilijkst in finiete vormen: | ||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||
Als deze hierarchie correct is dan kan een taal incorporatie hebben in nominalisaties, of in nominalisaties en infinitieven, of in nominalisaties, infinitieven en finiete vormen. Omgekeerd, als een taal incorporatie in finiete vormen heeft dan ook in infinitieven en nominalisaties. De Nederlandse feiten stroken hiermee. In de literatuur wordt nomenincorporatie in finiete vormen alleen gerapporteerd voor Friesland (Dijk 1997). We verwachten dat het Fries dan ook incorporatie in infinitieven en nominalisaties zal vertonen.
Incorporatie blijkt in het Fries in alle drie contexten acceptabel te zijn, overeenkomstig de incorporatiehiërarchie. Het Gronings kent nomenincorporatie in infinitieven (Schuurman 1987), zoals in zinnen als (3):
Schuurman rapporteert nergens, ook niet in haar andere artikelen, het bestaan van nomenincorporatie in finiete vormen. Het aantal vertaalde nomenincorporaties is voor Groningen op de hier gegeven kaarten ook vrij laag. Het komt sporadisch voor, veel minder dan in Friesland. Mijn gut feeling zegt me dat nomenincorporatie in finiete vormen moet worden onderscheiden van incorporatie in infinitieven, en dat Dijk (1997) in zijn overigens boeiende en heldere dissertatie ten onrechte geen verschil maakt tussen deze beide contexten van nomenincorporatie. Bewijs voor het idee dat nomenincorporatie gevoelig is voor de aard van het werkwoord (finiet of infinitief) hebben we eigenlijk al gegeven. Ten eerste is incorporatie in een finiet werkwoord in het ABN slechter dan incorporatie in een infinitief. Er moet daarom een verschil tussen deze beide contexten gemaakt worden. Ten tweede kent Groningen nauwelijks incorporatie in finiete vormen, terwijl, blijkens de artikelen van Schuurman, incorporatie in infinitieven normaal is. Dit vormt een tweede aanwijzing voor het onderscheid tussen incorporatie in finiet werkwoord tegenover incorporatie in een infinitief. Dijk abstraheert van de verschillende contexten (finiet, infinitief, enzovoorts) omdat hij nomenincorporatie als één verschijnsel wil zien: het bekende generatieve reductionisme. Maar dat is toch zeker niet strijdig met de empirisch gemotiveerde stelling dat incorporatie gevoelig zou zijn voor de eigenschappen van de gastheer, de landingsplaats? | ||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||
6. Nomenincorporatie buiten Friesland?Er zijn ook nog vertalingen met nomenincorporatie buiten Friesland gegeven. In het oog springen de 7 vertalingen uit Oost-Brabant en aangrenzend Limburg op kaart 2. Ook op kaart 4 komen nog altijd 3 vertalingen voor uit Oost-Brabant. Ik ben geneigd deze serieus te nemen, ook al omdat 1 informant achter zijn vertaling heeft geschreven ‘oud!’:
Zijn er sprekers of kenners van zuidelijke dialecten die het voorkomen van nomenincorporatie aldaar kunnen bevestigen? Verder bevat kaart 5 ook nog twee onverwachte nomenincorporaties voor Zuidholland. Ik houd me aanbevolen voor native speaker oordelen of referenties. | ||||||||||||||||||||
Bibliografie
Adres auteur:
Eric Hoekstra Meertens instituut, KNAW Postbus 94264 1090 GG AMSTERDAM Eric.Hoekstra@meertens.knaw.nl |
|