Tabu. Jaargang 26
(1996)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||
Een compositionaliteitspuzzel in dubbele ontkenningen
|
(1) | I am not saying that John might not agree with you. |
Het is duidelijk wat (1) betekent: er wordt expliciet ontkend dat ik beweer dat John het niet met je eens zal zijn, en er wordt geïmpliceerd dat John het, voor zover mijn kennis strekt, best met je eens zou kunnen zijn. Dat wil zeggen, de zin is vrijwel synoniem met (2) en de boodschap die wordt overgebracht is (3).
(2) | I don't (yet) deny that John might agree with you. |
Waarin zit dan de compositionaliteitspuzzel? Laten we eerst eens naar (3) en (4) kijken om een indruk te krijgen van de semantische bijdrage van het modale werkwoord might.
(3) | John might agree with you |
(4) | John might not agree with you |
Als p de propositie is dat John het met je eens is, dan is (5) de boodschap van (3) en (6) die van (4):
(5) | For all the speaker knows, it's possible that p. |
(6) | For all the speaker knows, it's possible that not p. |
Precieser geformuleerd, in de voorkeurslezing volgens Grice van (3) wordt (5) gezegd en (6) geïmpliceerd. Het omgekeerde geldt voor (4). De modaal might krijgt een ‘twee-zijdige’ epistemische interpretatie à la Horn 1972, p. 93.
Wat hier van belang is, is dat (6) de enige interpretatie is die (4) kan krijgen: het is met name onmogelijk om (4) zo te interpreteren dat de ontkenning wijd bereik heeft over de modaal. Met andere woorden, (4) kan niet (7) uitdrukken:
(7) | It's not the case that for all the speaker knows, it's possible that p. |
De ontkenning moet geïnterpreteerd worden in het bereik van de modaal. Dit soort voorkeuren met betrekking tot het bereik ten opzichte van modalen is zeer gebruikelijk. (4) lijkt erop te wijzen dat might buiten het bereik van de ontkenning geinterpreteerd moet worden. Vooruit lopend op de bespreking van Baker (1970) hieronder lijkt het erop dat might een positief-polaire uitdrukking is.
Terugkerend naar (1) kunnen we ons afvragen hoe, gegeven de bereiksvoorkeur van might, (1) de betekenis kan krijgen die het heeft. Onder de minst verstrekkende aanname dat say een relatie uitdrukt tussen een individu en een propositie, verwachten we dat (8) een omslachtige manier is om (4) uit te drukken. En dat klopt.
(8) | I'm saying that John might not agree with you. |
Maar als dat waar is, dan zou (1) gewoon de ontkenning van (8) moeten zijn, een uitspraak die gedaan kan worden als (8) onwaar is. Maar dat betekent de zin helemaal niet. Hoe (1) ook de betekenis krijgt die het heeft, het gaat niet via de verwachte soepele compositionele interpretatie van de delen waarbij de ontkenning de gebruikelijke logische interpretatie krijgt.
De combinatie van een onderwerp in de eerste persoon en dit matrixwerkoord levert een ingewikkelde interactie op tussen het epistemische standpunt van de spreker en de inhoud van de zin. Als ik de moeite neem op te merken dat ik niet zeg dat p, dan impliceert dat dat ik geloof (of vermoed) dat niet p (maar misschien evenmin in de positie verkeer om dat te zeggen). Dit is een speciale eigenschap van deze matrix, dus we zouden kunnen denken dat we (1) moeten begrijpen als ware het (9):
(9) | I suspect that it's not the case that John might not agree with you. |
Dit is de compositionaliteitspuzzel in pure vorm, want (9) is simpelweg het rapporteren van vermoeden (7), waarvan we boven zagen dat het niet kan worden overgebracht door een vorm die gebruik maakt van might. De aversie van might voor de ontkenning brengt een verder ineenstorten van de verwachte compositionaliteit teweeg, zodat we nu de negatie, die uit de matrixzin verjaagd is, verder naar beneden moeten duwen, voorbij de modaal, om de expliciete negatie in het complement op te heffen en het feit af te kunnen leiden dat (10) het feitelijke vermoeden is dat wordt uitgedrukt:
(10) | John might agree with you. |
Als ik me niet vergis hebben we nu een verklaring voor de oorspronkelijke observatie dat de zin in (1) de boodschap in (3) weet over te brengen, maar dat alleen ten koste van een ‘top-down’-afleiding in plaats van eentje die ‘bottom-up’ werkt. Een derivatie bovendien die verschillende stappen bevat die cruciaal afhankelijk zijn van pragmatische inferenties. De conclusie dringt zich dan ook op dat de betekenis van (1) niet kan doorgaan voor een functie van de samenstellende delen en de manier waarop ze van beneden naar boven gecombineerd zijn.
De eerste bespreking van dit fenomeen, zij het niet van dit specifieke geval, is te vinden in het artikel van C.L. Baker uit 1970 over polaire uitdrukkingen. Hij laat zien dat er een ‘dubbele-ontkenningen-effect’ bestaat met een aantal typen hoofdwerkwoorden die de schijnbare polariteit van ingebedde constituenten veranderen en aldus tegenvoorbeelden aan het licht brengen op de verwachte distributie
van zogeheten positief-polaire uitdrukkingen, uitdrukkingen die in het algemeen beperkt zijn tot voorkomens in bevestigende zinnen. Zijn klassieke voorbeelden (p. 171) worden herhaald in (11)-(14).
(11) | There isn't anyone in this camp who wouldn't rather be in Montpelier. |
(12) | I find it impossible to believe that someone else couldn't do a far better job than our present governor. |
(13) | You can't convince me that someone isn't still holed up in this cave. |
(14) | George has never come across anyone who couldn't do pretty well on that exam. |
Baker merkt op dat deze zinnen ingebedde zinnen bevatten die als hoofdzin onwelgevormd zijn. De elementen would rather, far better, still en pretty well zijn positief-polaire uitdrukkingen die niet geïnterpreteerd kunnen worden in het bereik van een ontkenning. In de zinnen in (15)-(18) leveren ze dan ook onwelgevormde resultaten op vanwege het feit dat ze alleen geconstrueerd kunnen worden in het bereik van de ontkenning die het hoofd van de zin markeert - even afgezien van de interpretatie als directe, metalinguïstische tegenspraak van de corresponderende positieve zin.
(15) | Someone in this camp wouldn't rather be in Montpelier. |
(16) | Someone else couldn't do a far better job than our present governor. |
(17) | Someone isn't still holed up in this cave. |
(18) | Someone couldn't do pretty well on that exam. |
Bakers voorstel komt op het volgende neer: om de polariteit van een ingebedde zin te kunnen beoordelen met het oog op de toelaatbaarheid van positief-polaire uitdrukkingen is het nodig om vanaf de hoofdzin naar beneden te werken, waarbij die implicaties van de inbeddende constructies in aanmerking genomen worden die ontkenningen zouden kunnen creëren die een vrijbrief zouden kunnen bieden aan positief-polaire uitdrukkingen. Zoals Linebarger (1980) opmerkt en we ook hierboven al hebben besproken gaat het bij dit soort ‘part B’-gevallen van licensering niet uitsluitend om logische gevolgtrekkingen maar ook herhaaldelijk om pragmatische implicaturen.
Dat we inderdaad met pragmatische mechanismen te maken hebben wordt duidelijk geïllustreerd door (19), een fragment uit een radio-uitzending waarin een werkende dakloze haar visie geeft op de riskante economische positie van veel werkende mensen.
(19) | Who's to say that tomorrow they might not be in the same situation? |
In dit geval wordt de inbeddende dubbel negatieve context gecreëerd door een retorische vraag.
Het enige verschil tussen deze gevallen en might in de hierboven besproken voorbeelden zit hem in het modale werkwoord dat, als we mogen afgaan op het gedrag van de andere modale werkwoorden in het Engels, in principe zowel klein
als groot bereik kan hebben ten opzichte van het negatieve partikel dat er op volgt (Horn 1989: 259, Zwicky en Pullum 1983). De bereiksbeperking van de positief-polaire uitdrukking zorgt er in dit geval voor dat een van de twee logisch mogelijke interpretaties van de hoofdzin wordt uitgesloten.
Wil het dubbele-negatie-effect evenwel kunnen optreden als een simpel geval van opheffing van dubbele negatie, dan moeten we aannemen dat de ontkenning in de ingebedde zin functioneert op een manier die normaliter niet beschikbaar is. Dat is ook precies wat we eerder deden toen we opmerkten ‘dat we nu de negatie, die uit de matrixzin verjaagd is, verder naar beneden moeten duwen, voorbij de modaal, om de expliciete negatie in het complement op te heffen’. Het is onduidelijk hoe diep deze negatie kan zinken. Op de een of andere manier moet die hetzij afdalen tot in het bereik van de modaal might, of de modaal moet opstijgen om de dalende negatie te ontmoeten opdat ze samen kunnen opgaan in een Boole'se rookwolk, ons daarbij achterlatend met het gewenste resultaat, de positieve zin. Het lijkt wel onmogelijk om hierover niet in procedurele termen te spreken, wat volgens mij precies de reden is dat er een compositionaliteitspuzzel ontstaat.
Baker roerde dit punt ook aan met zijn opmerking (p. 172) ‘the interpretation of some in such subordinate clauses is different from its interpretation in main clauses containing a single negation. As a result, [(20)] and [(21)] can be understood as paraphrases on one reading of [(20)], even though the corresponding simple sentences... cannot be so understood.’
(20) | You'll never convince me that George didn't eat some of that pie. |
(21) | You'll never convince me that George didn't eat any of that pie. |
In dit voorbeeld gaat het om het al of niet toelaatbaar zijn van een bepaalde constructie van een quantificerende woordgroep. Baker maakt duidelijk dat, wil deze verklaring voor de opheffing van de dubbele ontkenning werken, de ingebedde negatie een wijd-bereikslezing moet krijgen die niet mogelijk zou zijn als dezelfde woordgroep in een hoofdzin zou voorkomen.
Om dit soort voorbeelden te kunnen behandelen in een analyse die polaire gevoeligheden opvatte als beperkingen op toelaatbare constructies stelde Ladusaw (1979: 181) een tweede interpretatie van not voor, waarvan hij aannam dat die op conventionele wijze aanleiding gaf tot een conventionele implicatuur die, op een niet geheel uitgewerkte manier, kon interageren met de hoofzin, zodanig dat het dubbele-negatie-effect optrad.
Als we nu terugkeren tot de procedurele beschrijving van de interpretatiepuzzel die we hierboven bespraken, dan zien we dat bepaalde inbeddende contexten een ontkenning kunnen doorgeven die afdaalt om een interactie aan te gaan met een negatie in een ingebedde zin. Als we alleen afgaan op de voorbeelden met might, dan zouden we wellicht in de verleiding komen aan te nemen dat de ingebedde ontkenning in de ingebedde zin de normale interpretatie krijgt en pogen might zijn eigen duale te maken, zodanig dat zijn externe ontkenning equivalent is aan zijn interne ontkenning, waarmee we op een alternatieve manier op het dubbele-negatie-model van Baker uitkomen. We kunnen het effect evenwel combineren met een quantor some in onderwerpspositie en dan zien we dat de ingebedde negatie dan
anders moet worden geïnterpreteerd, wat een argument is ten faveure van de visie dat de negatie moet opstijgen.
Voorbeeld (22) maakt dit duidelijk:
(22) | Someone might have talked to John. |
In het licht van het bovenstaande verwachten we dat we dit zouden moeten kunnen interpreteren als (23):
(23) | For all the speaker knows, it is possible that someone has talked to John. |
Hier wordt someone opgevat als een indefiniet in het bereik van de mogelijkheidsoperator die geïntroduceerd wordt door might. (Er lijkt ook een middenbereikslezing mogelijk te zijn, waarin het onderwerp specifieker is maar wel nog steeds in het bereik van de modaal staat, een lezing die ik zou parafraseren als (24):
(24) | For all the speaker knows, it is possible that there is someone who has talked to John. |
Op dit moment moet ik deze lezing als formeel onverklaard, zo niet onverklaarbaar, laten liggen.)
Naar analogie met (3) en (4) zouden we verwachten dat (26) de betekenis van (25) is:
(25) | Someone might not have talked to John. |
(26) | For all the speaker knows, it is possible that it is not the case that someone has talked to John. |
Het is mij niet duidelijk of (25) inderdaad deze interpretatie kan krijgen: soms is deze lezing er wel, en soms niet. In elk geval is het niet de meest voor de hand liggende interpretatie, hoewel ik (om redenen die zometeen duidelijk zullen worden) geneigd ben aan te nemen dat zij bestaat. Gezien de voorkeur van someone voor wijd bereik ten opzichte van de negatie zou (25) normaliter worden geïnterpreteerd als (27).
(27) | For all the speaker knows, it is possible that there is someone for whom it is not the case that he has talked to John. |
Dit lijkt de interpretatie te zijn die we zouden verwachten als de ontkenning van (24). Dus vanuit compositioneel perspectief moeten we aannemen dat (25) op twee manieren kan worden geïnterpreteerd, waarbij (27) sterk de voorkeur heeft boven (26).
Laten we tenslotte de interpretatie van (25) onderzoeken onder een dubbele matrixontkenning:
(28) | I'm not saying that someone might not have talked to John. |
Hiervan lijkt ondubbelzinnig de boodschap te zijn:
(29) | It is possible that someone has talked to John. |
Nu zien we waarom het aanbevelenswaardig is om (26) op te vatten als een mogelijke, zij het niet geprefereerde, interpretatie van (25). Als het een mogelijke interpretatie is, dan levert (29) geen extra problemen op boven wat we al tegengekomen zijn bij de dubbele ontkenningen. Maar de quantor in subjectpositie lijkt voor een nieuwe puzzel te zorgen: op het moment dat het dubbele-negatie-effect optreedt verdwijnt de andere interpretatie. Als we het dubbele-negatie-effect zouden willen toeschrijven aan een afdalende pragmatische ontkenning, dan moet, voor het welslagen van de opheffingskunstgreep, die ontkenning niet alleen de operator die bijgedragen wordt door might passeren, maar ook ongevoelig zijn voor het voorkomen in (27) van someone dat immers niet in het bereik van de negatie wenst te staan.
Precies dit zelfde effect kan worden geobserveerd met andere quantor-constituenten die zonder de modaal eveneens een voorkeur laten zien voor wijd bereik in subjectpositie: (30) en (31) betekenen iets onverwachts ten opzichte van hun voorkomen als hoofdzin in respectievelijk (32) en (33).
(30) | You can't convince me that several people weren't in the room when John said that. |
(31) | I'm not saying that more people don't agree with you. |
(32) | Several people weren't in the room when John said that. |
(33) | More people don't agree with you. |
Ik zou twee conclusies willen trekken uit deze hernieuwde beschouwing van het probleem van de dubbele ontkenningen. In de eerste plaats vormen hoofdzinnen met een dubbele ontkenning een buitengewoon duidelijk probleem als men via een strikte ‘bottom-up’-procedure tot een compositionele interpretatie wil komen. En minstens zo belangrijk is dat onze aandacht gevestigd wordt op hoe ingebedde zinsnegatie moet worden geïnterpreteerd; een oplossing vereist een visie op de bijdrage van zinsnegatie die verder gaat dan als ware het simpelweg een eenplaatsige operator werkzaam op een complete propositie die compositioneel opgebouwd is uit de betekenissen van de andere constituenten van de zin.
Bibliografie
Baker, C.L. Double negatives. Linguistic Inquiry 1: 169-186. |
Horn, Laurence R. 1976. On the semantic properties of logical operators in English. Ph.D. dissertation, University of California, Los Angeles. Reproduced by the Indiana University Linguistics Club. |
Horn, Laurence R. 1989. The natural history of negation. Chicago: University of Chicago Press. |
Ladusaw, William A. 1979. Polarity sensitivity as inherent scope relations. Ph.D. dissertation, University of Texas at Austin. |
Linebarger, Marcia. 1980. The grammar of negative polarity. Ph.D. dissertation, Massachusetts Institute of Technology. |
Zwicky, Arnold and Geoffrey K. Pullum. 1983. Cliticization vs. Inflection: English nt. Language 59: 502-13. |
- eind*
- De auteur is werkzaam aan de University of California at Santa Cruz. De vertaling van dit artikel is gemaakt door Ton van der Wouden.