Tabu. Jaargang 26
(1996)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 4]Flaubert-triggers, squatitieve negatie, en andere grillen van de grammatica
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1996), en leden van de Groningse school voor negatieve polariteit (Hoeksema 1983, 1986, 1994; Jackson 1995; Rullmann 1995; van der Wouden 1994; Zwarts 1993, 1995) - gezocht naar verfijning en uitbreiding van de theorie van monotoon dalende contexten om af te rekenen met de problemen van, en de schijnbare tegenvoorbeelden voor, de theorie van Ladusaw, zoals die door Linebarger en anderen naar voren zijn gebracht. Een constante in deze substantieel verschillende analyses van de syntaxis, de semantiek en de pragmatiek van polariteit is erkenning van het feit dat negatieve contexten - en polariteit überhaupt - niet op enkel negatie kunnen worden gebaseerd, ondanks de verwachtingen die gewekt zijn door wetten die waarheidswaarden voorspellen; veeleer moet een complete behandeling alle eigenschappen verantwoorden die gedeeld worden door het totale gamma aan licenserende contexten. Dit blijkt weleens te ontsnappen aan de aandacht van in andere opzichten toch competente lexicografen zoals die van de OED, die er bij tijd en wijlen blijk van geven een redelijk beeld te hebben van de relevante beperkingen op de distributie van bepaalde elementen (NPIs in onze terminologie) maar desondanks in hun streven naar een generalisatie niet verder weten te komen dan een lijst: negatie, voorwaardelijke constructies (doorgaans zonder onderscheid tussen NPI-minnende bijzin en de NPI-afstotende hoofdzin), comparatieven, en vragen.Ga naar eind2. Soms worden er labels toegekend: een van de meer succesvolle is non-assertive zoals dat gehanteerd wordt door Quirk e.a. (Quirk & Greenbaum 1973, Quirk e.a. 1985, Greenbaum & Quirk 1990, Greenbaum 1996). Non-assertieve elementen (zoals de indefinieten die any als eerste lid hebben) zijn in hun voorkomen beperkt tot non-assertieve contexten, inclusief de hierboven opgesomde, maar ook morfologisch negatieve woorden en ‘words negative in meaning but not in form’ (vgl. Klima's categorie inherente negatie): seldom, rarely, hardly, barely, little, few, prevent, too,...Ga naar eind3. Er is geen enkele aanwijzing dat de samenstellers van zulke grammatica's op de hoogte zijn van het bestaan van het theoretische werk dat het mogelijk maakt om een systematische verklaring te bieden voor datgene wat hetzij non-assertieve elementen of non-assertieve contexten gemeen hebben. Zo geven Quirk et al. (1985: §10.62) wel een lijst van ‘emotionally coloured expressions’ als lift a finger, sleep a wink, bat an eye, say a thing, give a damn als een subcategorie van de non-assertieve elementen, maar ze geven geen blijk van inzicht in het minimale-hoeveelheidskarakter van zulke uitdrukkingen of in de aanzienlijke hoeveelheid literatuur die besteed is aan dit cross-linguïstisch algemene fenomeen, literatuur die teruggaat tot Pott (1833: 410-411) en Schmerling (1971) (men zie Horn 1989: 452-3 voor meer voorbeelden en discussie).Ga naar eind4. En hoewel Quirk et al. (1985: §10.61) in hun inventaris van non-assertieve contexten ook ‘restrictive relative clauses modifying generic noun phrases where the clauses have conditional meaning’ opnemen, mist hun taxonomische aanpak de generalisatie die geformaliseerd is door Ladusaw (1979) maar in iets eerdere teksten ook al te vinden is. Wat we ‘verticale inferentie’ (zoals bijvoorbeeld in de verhandelingen van Alnwick en Billingham in De Rijk 1982; vergelijk Sánchez 1994 voor uitwerking) zouden kunnen noemen gehoorzaamt aan de volgende regels:Ga naar eind5. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast comparatieven en verschillende openlijke en impliciete ontkenningen, inclusief ‘exclusives’ zoals only, bevat de verzameling termen met ‘negatieve kracht’ (termini habentes vim negationis) ook de restrictor van universelen. Vergelijkbare inferentiële mechanismen zijn te vinden in Ockham en gaan terug op anonieme auteurs uit de late 12e en vroege 13e eeuw. De centrale gedachte is dat uitdrukkingen met vis negationis in hun bereik opwaartse afleidingen blokkeren en neerwaartse toestaan. Zo licenseert een positie zoals de restrictor van universelen afleidingen van boven naar beneden, van verzameling naar deelverzameling: als alle MENSEN rationeel zijn, dan zijn alle VROUWEN (maar niet noodzakelijkerwijs alle dieren) rationeel; anderzijds licenseren posities als het predikaat of de ‘universal scope’ van universelen afleidingen in de omgekeerde, opwaartse richting: als alle mensen een COMPLEXE taal spreken, dan volgt daaruit dat alle mensen een TAAL spreken, maar niet dat zij allen een complexe Indo-Europese taal spreken. Interessant genoeg was de eerste gezaghebbende definitie van non-assertieve of polariteit-licenserende contexten dus afkomstig van auteurs die in en over een taal schreven die de onderzoeker geen significante polariteitsfeiten te bieden heeft. Het etiket ‘non-assertive’ suggereert weliswaar dat men de relevante semantische eigenschappen van de NPI-licenseerders op het spoor is, het ontbreken van iedere expliciete inhoud maakt het moeilijk in te zien waarom zwakke modalen zoals may of might, die een propositie toch zeker beroven van iedere assertieve verplichting, niet in staat zijn andere NPIs te licenseren dan die van de klasse van ‘free choice’ any (*He may ever lift a finger to help). Afhankelijk van je interpretatie van assertiviteit zou je zelfs kunnen verwachten dat kwalificeerders van de believe-klasse zouden moeten kunnen fungeren als licenseerders, maar ten onrechte.Ga naar eind6. Daar komt nog bij dat Quirk e.a. (1985: 391) weliswaar opmerken dat ‘any in its stressed form occurs in “assertive territory” with the meaning “it doesn't matter which/who/ what”’, maar dat nooit uitgelegd - of zelfs maar opgemerkt - wordt dat zulk soort gebruik in grote lijnen beperkt is tot contexten met bepaalde modalen (may, can, generiek will) maar niet met andere (should, must, toekomst-will).Ga naar eind7. Dit is weer een werkterrein waar samenwerking tussen de auteurs van de genoemde descriptieve werken en de onderzoekers die zich afgesloofd hebben in hun pogingen om zulke taalverschijnselen te karakteriseren (zie met name Kadmon & Landman 1993 en Haspelmath 1993 over vrije-keuze-indefinieten) buitengewoon vruchtbaar zou zijn. Afgezien van de specifieke grillen van de verschillende benaderingen van non-assertieve licensering die we hier besproken hebben, is het duidelijk dat er in geen enkel kader een ‘fully satisfying explanation... available’ is voor de problemen waar de licenseerdersvraag ons voor stelt (Ladusaw 1996: 326). Dit is wel het duidelijkst in de groep van licenseerders waarin negatie zo inherent en non-overt is dat zij zich geheel aan de waarneming onttrekt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Zo zie je ze - zo zie je ze niet: Flaubert-triggersL'artiste doit être dans son oeuvre comme Dieu dans la création, invisible et tout-puissant; qu'on le sent partout, mais qu'on ne le voie pas Zoals God in het deïstisch universum en de auteur in de Flaubertiaanse roman, zo is negatie in een bijzonder interessant zinstype: alom aanwezig en toch nergens te zien. De Flaubert-trigger is een extreem geval van het fenomeen dat het meest duidelijk naar voren is gebracht in het werk van Linebarger (1981, 1987, 1991): operatoren die niet monotoon dalend zijn in de zin van Ladusaw, zoals het klassieke niet-monotone exactly n, kunnen NPIs licenseren als de discourse maar een negatieve inferentie plausibel maakt, zoals het geval is in (1a) (198: 373):
Linebarger stelt de pragmatische pregnantie van de bovengrens in (1a), dat wil zeggen de relatie tussen (1a) en zijn implicatuur in (1b), verantwoordelijk voor het feit dat de NPI ever zich hier op zijn gemak voelt (vergelijk de verwante versies met Only four people... of Surprisingly, as few as four people...). Als de bijbehorende implicatuur minder pregnant is, zoals in het geval van beweringen met exactly n waarbij n absoluut of relatief groot, kunnen geen NPIs gelicenseerd worden: ever is aldus onmogelijk in gevallen als (1c).Ga naar eind8. Andere niet-dalende triggers uit Linebargers verzameling zijn bijvoorbeeld after en de focus van only (zie over deze laatste ‘déclencheur malgré lui’ Israel 1995 en de appendix van Horn 1996). We vragen in het bijzonder aandacht voor het feit dat zowel de focus van only als de restrictor van not all monotoon stijgende omgevingen zijn - in tegenstelling tot de ‘nuclear scopes’ van deze operatoren die daadwerkelijk monotoon dalend zijn - maar dat deze beide contexten toch in staat zijn in elk geval de liberalere NPIs zoals any en ever te licenseren:
In deze gevallen is er echter op zijn minst een op het oog negatieve (zij het niet monotoon dalende) licenseerder.Ga naar eind9. Echte Flaubert-polariteit vinden we in de volgende voorbeelden uit de verzameling van (1978: 153); de triggers, of liever gezegd de ‘bevorderaars’, van de NPIs zijn onderstreept.Ga naar eind10.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om (3a) op zijn juiste waarde te kunnen schatten is het nodig om te weten dat de Globetrotters erom bekend staan dat ze elke demonstratiewedstrijd winnen die ze spelen. As often as betekent hier dus in feite never, en doet aldus denken aan het populaire Latijnse gebruik van de uitdrukking ad kalendas Graecas om op een kleurrijke manier ‘nooit’ uit te drukken dat teruggaat op het inzicht dat de Griekse hun tijdrekening niet baseerden op de kalenda, de eerste dag van de maand. De ever in (3b) kan er staan dankzij het ironische a fat lot (= ‘geen’), terwijl die in (3c) een nog indirectere relatie onderhoudt met de verhulde negatie in het niet monotoon dalende predikaat betray. (De zin wordt onacceptabel als we betray hier vervangen door support.) Either, door Klima gebruikt als diagnosticum, wordt in (3d) en (3e) gelicenseerd door small thanks en anything but, die een negatie impliceren (of ‘entailen’), net als de standaardgevallen van inherent negatieve bijwoorden hardly en scarcely: in feite betekenen ze ‘helemaal niet’. De twee laatste voorbeelden zijn van een geheel andere orde. De relevante parafrasen maken gebruik van only/alleen: columnist McCabe stelt dat een lichte toon het enige excuus voor het aanroeren van het onderwerp vaginale deodorant zou kunnen zijn, terwijl de boodschap van de humorist Parker is, dat alleen het idee van de verteller dat de referent een vriend van de aangesproken was de reden was waarom ze haar überhaupt opmerkte. Deze onderaardse Flaubertiaanse only's zijn een ware epidemie. Een bijzonder subtiel geval vinden we in de volgende visie van een columnist op de vermeende ondergang van de diersoort Post-sensitieve Man: Sensitive Man as portrayed in popular culture was always a caricature, of course. But the signs of his discrediting have been building, along with male confusion. (We speak of those heterosexual men, mainly in their 30's, 40's, and 50's, who ever gave a thought to any of this.) (Erick Eckholm) Merk op dat de relevante omgeving, We speak [only] of..., niet monotoon dalend is, zoals blijkt uit het feit dat (4b) niet volgt uit (4a):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als we aannemen dat de generalisatie in Horn (1996: 29) klopt dat alleen zwakke NPIs kunnen voorkomen in de niet-dalende omgevingen in de focus van only, dan verwachten we dat de constructie in Eckholm's ter zijde net zo restrictief is, en dat blijkt het geval te zijn, zelfs als het Flaubertiaanse only zich niet langer verborgen houdt:
Zoals (5) laat zien, kunnen echte NPIs met haar op hun borst (in tegenstelling tot de mietjes any en ever) in deze omgeving niet voorkomen. Ook in de omgevingen in (6) lijkt een verstopt only schuil te gaan:
In het volgende voorbeeld, waarin David Mura het karakter Mike Yamagita in de film ‘Fargo’ beweent, lijken we te maken hebben met een ietwat ander soort Flaubert-trigger:
Let op het Linebargiaans karakter van dit voorbeeld: de NPI is hier gelukkig dankzij een negatieve implicatuur die geassocieerd is met illusion, en dat houdt op zodra we dat vervangen door een zelfstandig naamwoord dat onverenigbaar is met die implicatuur:
Een ander artikel uit de NY Times levert een geval van Flaubert-triggering dat nog meer recherché is: hier gaat het licenseren achterwaarts en een eiland in:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook hier zou vervanging van de licenserende uitdrukking door bijvoorbeeld ...as entirely consistent with... leiden tot onwelgevormdheid. Op het gevaar af dat we afdwalen van de licenseerdersvraag naar de vraag naar de licenseringsrelatie (Ladusaw 1996: 326) moeten we erop wijzen dat als we het toch hebben over eilandschendingen, (8) in het niets verzinkt bij een opmerkelijk voorbeeld van John Lawler (p.c.):
Zoals Lawler opmerkt zijn deze terecht vet afgedrukte NPIs dubbel geïsoleerd, gestrand als ze zijn op een eiland in een meer dat op een eiland ligt, en als klap op de vuurpijl is de licenseerder ook nog eens een inherente in plaats van een openlijke negatie. Naar mijn gevoel wordt het voorkomen van any in (9) beter door de aanwezigheid van at all in de buurt. Hetzelfde geldt voor het voorbeeld in (10), dat afkomstig is uit een stuk van een promovenda van Yale linguistics:
Wederom is de licensering achterwaarts, en zo Flaubertiaans dat ik niet zou weten wat ik zou moeten onderstrepen. Als de at all in (9) en (10) het bestaan voor any gemakkelijker maakt, dan hebben we te maken met een geval van wat John Lawler, Paul Neubauer en ik (in ongepubliceerd onderzoek tijdens het contra-instituut van 1971 in Santa Cruz) secundaire triggering hebben genoemd. Dit fenomeen komt erop neer dat een NPI met een betrekkelijk beperkte distributie (in weeks, until) die normaliter niet na inherente negaties voorkomt, gered wordt door de aanwezigheid van een liberalere NPI. Klassieke voorbeelden zijn te vinden in het volgende paradigma, dat wederom afkomstig is van Lawler (p.c.):
Recenter hebben Paul Postal en Haj Ross, wederom in ongepubliceerd (e-)werk, naar hetzelfde verschijnsel verwezen met de term parasitaire NPI triggering.Ga naar eind11. Het is in zekere zin ironisch dat at all in (9) en (10) kan fungeren als een secundaire trigger voor any, gegeven dat dit bijwoord een paar eeuwen geleden helemaal geen NPI was. In de OED (s.v. all, 9b) is namelijk te vinden dat de allereerste voorkomens van at all eenvoudigweg ‘altogether, wholly’ betekenden en vrij voorkwamen in affirmatieve omgevingen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar tegenwoordig, zo observeert de OED (in de gebruikelijke disjunctieve en overdreven beperkte bewoordingen), is at all beperkt tot ‘negative or interrogative sentences, or conditional clauses’. Of? Van Dongen (1918) klaagt dat de beschrijving van de OED moet worden uitgebreid tot positieve uitspraken, maar bij nader inzien blijken in de meeste van zijn voorbeelden de bekende verdachten voor te komen: licensering door inherente negatieven zoals cease, without, scarcely, hardly, seldom, en meer van dat slag, en in alle gevallen hebben we (zoals hij zelf opmerkt) te maken met ‘verborgen’ of ‘geïmpliceerde’ negatie. Uitdagender zijn zijn voorbeelden in (13) (Van Dongen 1918: 63-64), die op dezelfde manier Flaubertiaans zijn als onze gevallen in (6-10). (Vet is weer van mij, maar de Nederlandse glossen zijn van Van Dongen.)
In het licht van wat we weten van licensering kunnen de meeste van deze voorbeelden wel ingepast worden in Van Dongens categorie geïmpliceerde negatie (zie voor bijvoorbeeld (13d) de bespreking in Horn (1996: 18) van de relatie tussen all the CN en the only CN.) Het bewijsmateriaal dat Van Dongen, contra de OED, aanvoert voor de visie dat ‘the phrase at all... occurs in affirmative sentences with the same meaning which it has in interrogative sentences and conditional clauses’ moet als niet overtuigend worden afgedaan. Wel lijkt er enige variatie te bestaan in de typen vragen die at all kunnen licenseren. De volgende dialoog, uit de roman The Irish Twins van Lucy Fitch uit 1913 (en met een ander doel elektronisch aangehaald door Barry Popik) zou onmogelijk zijn voor het merendeel van de Engelstalige wereld van vandaag.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En denk niet dat dit gebruik uitgestorven is in het Ierse Engels van vandaag de dag. Jim McCloskey (p.c.) bevestigt dat vragen zoals in (15) vlekkeloos zijn in de Ierse republiek, hoewel de corresponderende positieve declaratieve zinnen (*We're seven at all) onmogelijk zijn.
McCloskey merkt op dat het bijwoord in (14) en (15) niet zijn gewone betekenis ‘in enige mate’ kan hebben, maar slechts ‘ik heb geen idee wat het antwoord op mijn vraag zal zijn’. Ik heb daar geen onderzoek naar gedaan, maar we zouden kunnen speculeren dat het Ierse at all dezelfde rol vervult als de negatieve epistemische polaire uitdrukkingen van het type WH + the hell (vergelijk de suggestie in Horn 1972: 181) in het standaarddialect (what the hell, who the fuck, when in the name of all that's holy, why in God's name, how in the world,...). De relevante paradigma's bevatten voorbeelden zoals in (16); merk op dat deletie van de expletief alle zinnen vlekkeloos maakt, en dat het sterrenpatroon niet door de aan- of afwezigheid van negatie wordt bepaald, maar door de aan- of afwezigheid van epistemische afzwakking.Ga naar eind12.
In elk geval zien we dat er geen reden is om het standpunt van Van Dongen te accepteren dat at all in het meerderheidsdialect zijn NPI-status verloren is. Recenter heeft Labov (1972: 74) een vergelijkbaar overhaaste conclusie getrokken uit het feit dat veel van zijn informanten het volgende in het wild aangetroffen voorbeeld accepteren:
‘There is,’ schrijft Labov, ‘no tendency whatsoever to supply a negative meaning to any after hope. We therefore observe that the movement of any into positive contexts is not limited to anymore.’ Maar in feite is any in (17) wel degelijk gelicenseerd, net zoals de gevallen van at all van Van Dongen, en wel door inherente, geïmpliceerde, of Flaubertiaanse negatie - geheel in tegenstelling tot de daadwerkelijk ongelicenseerde, dialectisch acceptabele, gevallen van positief anymore (≈ ‘tegenwoordig’), zoals in de locus classicus ‘Suffering bores me any more’ uit Women in Love van D.H. Lawrence, of de talloze voorbeelden die in Labov (1972) en Murray (1993) besproken worden.Ga naar eind13. Hier is het de vrees van de spreker dat er geen scheermesjes over zullen zijn die de juiste omgeving voor de NPI | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
creëert. Hoewel hope niet voorkomt bij de gevallen van licensering via negatieve implicatuur van Linebarger, had dat best gekund. Voordat we een einde maken aan deze bespreking, besteden we nog even aandacht aan een verwant type van Flaubertiaans gelicenseerde NPIs. Tom Murray informeerde op 7 januari 1996 via de e-maillijst van de American Dialect Society naar het schijnbaar nietnegatief-polaire gebruik van budge in de uitspraak van zijn voorzitter ‘We may have to budge on that one’. Bij de reacties was één onmiskenbaar voorbeeld van niet-polair gebruik, afkomstig uit Madison, Wisconsin. Maar als kinderen uit Madison klagen ‘he budged’ als ze bedoelen dat iemand aan het voordringen was, dan gebruiken ze een ander lexicaal element. De ‘bewegen’-betekenis van budge is nog steeds een NPI, maar het kan Flaubertiaans gelicenseerd worden, zoals in het geval van de voorzitter van Murray. Anderen hebben vergelijkbare intuïties, zoals blijkt uit de volgende bijdragen van Rudy Troike, Vicky Rosenzweig en Beth Simon aan genoemde lijst: Having had to budge from time to time, as a department head, when the Provost pushed hard enough, I would say that <budge> is not a negative-polarity item but it clearly implies, when not accompanied by the negative, some resistance to willing movement, so there is an inherent negative implication. Net zoals de hoop koesteren dat ϕ de implicatie in zich draagt dat men vreest of verwacht dat ⁓ϕ, suggereert een vin moeten verroeren ** een minimale beweging die men liever achterwege zou laten. En met deze conclusie zullen we - hoezeer ook tegen onze zin - een vin verroeren en doorgaan naar de laatste van onze schetsen van gepolariseerde zaken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Squatitieve negatie en de cyclus van Jespersensquat U.S. Slang. [Prob. f. slang to squat to void excrement] Nothing at all; (following a negative construction) anything. Orig. as second element of phr. doodly-squat [prob. f. U.S. slang doodle excrement]. Haj Ross en Paul Postal hebben in ongepubliceerd werk (1995) een eerste aanzet gegeven tot het formele onderzoek naar een klasse van quasi-NPIs die zij aanduiden met de term squatitieven. Hun ‘lijst van verdachten’ bevat (jack)shit, crap, beans, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zilch, diddley(shit), dick, fuck all, bugger all, en natuurlijk (diddley) squat zelf; zij observeren dat de elementen verschillen vertonen zowel in de eisen die zij stellen aan hun licenseerder als in hun distributie.Ga naar eind14. Noodgedwongen zal ik de zaken in dit rijke domein sterk simplificeren en me uitsluitend concentreren op (diddly) squat, waarbij ik zal voorbijgaan aan de details van de buitengewoon interessante distributiegegevens waar Ross & Postal zich mee bezighouden.Ga naar eind15. Het cruciale gegeven al te vinden in de OED, namelijk dat squat hetzij in het bereik van een ontkenning kan voorkomen als equivalent van anything, of zelfstandig als de tegenhanger van nothing. In het eerste geval, dat geïllustreerd wordt in het gedenkwaardige eerste citaat van de OED, She ain't never had nothin' - not eben doodly-squat, and when she gits uh chance to git bolt uh sumpin de ole buzzard is gone on uh rampageGa naar eind16. is het een NPI of, zo men wil, een concordante negatie (zie Ladusaw 1994 voor de verhoudingen tussen deze twee); in het tweede geval draagt het zijn eigen negatieve steentje bij. Voordat ik overga tot het bespreken van de implicaties van squat voor de geschiedenis van de ontkenning, geef ik verschillende voorbeelden van elk van de soorten contexten; vele ervan zijn afkomstig van zoeken in zes weken Nexiscitaten.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast de thematisch en stilistisch parallelle omgevingen in de sportverslag-sfeer die willekeurig gelicenseerd en ongelicenseerd squat toestaan (vergelijk het eerste citaat van (18) met dat van (19)), waren de gelicenseerde versies vooral veel te vinden in Nexis-citaten die te maken hadden met de Amerikaanse verkiezingscampagne, die zijn hoogtepunt bereikte gedurende de periode dat er gezocht werd. De voorbeelden lopen uiteen van de kiezer uit Sacramento die meent ‘one vote doesn't count for squat’, de achttienjarige kiezer uit Jacksonville ‘a nice gesture to let the peons of America vote, even though our vote doesn't stand for squat’, en een kiezer uit Austin die zichzelf beschrijft als ‘sick and tired of all these political incumbents promising they'll do this and that [and] when you look at their record they didn't do squat when they had the chance’, tot een lokale Republikeinse kandidaat in Louisville die pocht ‘I don't promise squat’ en een republikeinse gouverneur van New Jersey die zich verzette tegen het feit dat President Clinton zich liet voorstaan op het verminderen van het aantal bijstandstrekkers met twee miljoen, omdat ‘you haven't done squat; the states have done it’. Maar elders stuiten we op een financieel analist die klaagt dat alle pogingen op US Air *nieuw leven in te blazen* ‘mean squat if you don't get the costs down’. Het Janus-karakter van squat is daarom niet van belang ontbloot, omdat het nieuw licht kan werpen op het cyclische patroon waarbij de negatie-markeerder in een gegeven taal stap voor stap verzwakt tot een enclitisch element voor het werkwoord, vervolgens versterkt wordt door een ophoping van NPI minimizers of indefinieten, en uiteindelijk vervangen wordt door de middelen die hem oorspronkelijk kwamen versterken. Dit proces (waarvan Horn 1989: §7.1 meer details geeft) staat tegenwoordig bekend als de cyclus van Jespersen: The history of negative expressions in various languages makes us witness the following curious fluctuation: the original negative adverb is first weakened, then found insufficient and therefore strengthened, generally through some additional word, and this in its turn may be felt as the negative proper and may then in course of time be subject to the same development as the original word. (Jespersen 1917: 4) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De drijvende kracht achter deze cyclus is onmiskenbaar de spanning tussen het semantisch belang van negatie enerzijds en de fonologische zwakte van de manier waarop die morfosyntactisch wordt uitgedrukt anderzijds: The negative notion, which is logically very important, is... made to be accentually subordinate to some other notion; and as this happens constantly, the negative gradually becomes a mere proclitic syllable (or even less than a syllable) prefixed to some other word. The incongruity between the notional importance and the formal insignificance of the negative may then cause the speaker to add something to make the sense perfectly clear to the hearer. (Jespersen 1917: 5) Talen kunnen uit twee strategieën kiezen om deze rol van versterker van de negatie te vervullen. De eerste maakt gebruik van onbepaalde voornaamwoorden, morfologisch hetzij positief of negatief, in het bereik van de ontkenning. Een voorbeeld van de tweede zijn de ‘minimizers’, ‘partially stereotyped equivalents of any’, uitdrukkingen die verwijzen naar kleine dingen of verwaarloosbare hoeveelheden uit domeinen als de keuken (a crumb), de fysiologie (a hair), de geldwereld (a red cent), materiaalkunde (a shred) of de taal (an iota) (vergelijk Pott 1833: 410, Horn 1989: 452-53 voor voorbeelden en bespreking). Onbepaalde voornaamwoorden kunnen gaan fungeren als NPIs getriggerd door de negatiemarkeerder die ze versterken en uiteindelijk verjagen. De cyclus van Jespersen wordt geïllustreerd door de geschiedenis (en prehistorie) van de negatie in het Frans, waarin alle stadia de revue passeren. De zwakke proclitische negatie ne dico ‘ik zeg niet’ uit het voor-klassieke Latijn wordt eerst versterkt door de indefiniet œnum ‘een (ding)’, waaruit zich het preverbale partikel non (< noenum < ne-œnum) ontwikkelt, vandaar het klassieke non dico (het enkelvoudige ne blijft bewaard in vormen met geïncorporeerde negatie, zoals nescio ‘ik weet niet’). Maar non verzwakt dan fonologisch weer via een aantal verschuivingen tot de oorspronkelijke Proto-Indo-Europese vorm ne, met als resultaat het Oud-Franse jeo ne di. Hoewel er diverse geïsoleerde constructies met de enkelvoudige proclitische negatie overblijven (je ne peux, je ne saurais dire, n'importe) ondergaat de standaardontkenning weer een versterkingsronde, ditmaal door middel van minimizers als point (< Latijns punctum, ‘een punt’), rien (< rem, ‘een ding’), personne (< persona, ‘een persoon’), en vooral de minimizer bij uitstek pas - van passum, ‘een stap’, dat oorspronkelijk collocaties vormde met bewegingswerkwoorden - die zijn syntactische verbreiding en zijn semantische bereik uitgebreid heeft totdat het de algemene versterker werd voor ieder werkwoord, ongeacht de semantiek of valentie ervan. De volgende fase in het proces noemt Bréal contagion (‘besmetting’): eerst was het zo dat pas, rien, personne, jamais, aucun en vergelijkbaar morfologisch positieve elementen ‘served to reinforce the only genuine negative, to wit ne’, maar op den duur kwam het zo ver dat ze ‘by their association with the word ne became themselves negatives’, zover zelfs dat ze nu kunnen ‘dispense with their companion’ en zelfstandig ontkenning kunnen uitdrukken. Dit begint in werkwoordloze contexten, bijv. Qui va là? - Personne (‘Wie gaat daar? - Niemand’), pas d'argent | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(‘geen geld’), maar vervolgens verspreidt de besmetting zich naar de voorheen gezonde omarmende ontkenningen van werkwoordelijk materiaal. En hoewel ne nog steeds bestaat in het standaarddialect (Je n'ai jamais vue cette chose vs. une chose jamais vue), is het niet langer een negatiemarkeerder als zodanig, maar eerder ‘une marque de redondance de la négation... conditionné par une autre term qui est la principal porteur de la valeur négative’ (Gaatone 1971: 99). En in de gewone spreektaal verdwijnt deze overtollige markeerder stap voor stap. De ontwikkeling van het Engelse not volgt de alternatieve versterkingsroute, net zoals het geval is bij zijn Germaanse neefjes, het Duitse nicht (< ne + wicht) en het Nederlandse niet: een onbepaald voornaamwoord dat eerst gebruikt werd om een zwakke proclitische negatie te versterken vanuit een positie achter het werkwoord, incorporeert het negatieve prefix en neemt de taak als voornaamste drager van de negatie over van het element vóór het werkwoord (zie Jespersen 1917, Marchand 1938, Joly 1972). Net als in het Latijn bleek het IE proclitische element ne te zwak om zonder begeleiding te overleven in het Oud-Engels. Vandaar dat het vroegere Ic ne secge versterkt wordt tot het Middel-Engelse Ic ne seye not met omarmende ontkenning. De gewone post-verbale versterker is ontstaan uit nowiht/nawiht (‘niets’), dat zelf weer een combinatie is van nō/nā (‘nooit, helemaal niet’, uit incorporatie van proclitisch ne in ō/ā ‘altijd, ooit’) + wiht (‘persoon, schepsel, ding’, cf. wight en not a whit). Deze dubbele incorporatie sleet (via dubbele contractie) af tot noht/naht, en ten slotte tot not. De negatieve existentieel is geheranalyseerd als een gewoon bijwoord (I sowed nought > I sowed not) - contexten die beide interpretaties toelaten zullen dat proces wel hebben vergemakkelijkt - en vervolgens is dat gebruik ook mogelijk geworden in vormen zonder semantische indefiniet. Nu wordt de oorspronkelijke intensiveerder of versterker niet meer als emfatisch ervaren, maar geherinterpreteerd als een gewone negatiemarkeerder, en wat er nog rest van de proclitische negatie is tot ondergang gedoemd. Rond de tijd van Elizabeth I vinden we het simpele I say not. Dit gedeelte van de cyclus lijkt heel erg op dat in het Frans:
De meeste Germaanse dialecten hebben dezelfde ontwikkeling doorgemaakt als het Engels, waarbij het preverbale partikel (Gotisch ni, OHD ni, Oud-Saxisch ni/ne) versterking kreeg van, en vervolgens stap voor stap vervangen werd door, onbepaalde voornaamwoorden met geïncorporeerde negatie (zie Delbrück 1910, Coombs 1976). Maar in het Engels is, anders dan in het Duits, het Nederlandse en het gesproken Frans, de ontwikkeling hier niet gestopt. De perifrastische ontkenning van het Engels, met do-support, die al geattesteerd is in de vijftiende eeuw, is in de zeventiende eeuw de nieuwe standaard: I say not > I do not say. Weliswaar overleeft postverbale ontkenning (net als de enkelvoudige preverbale ontkenning in het Frans) nog in versteende uitdrukkingen (I know not, she loves me not), en gewoon is in modale en andere hulpwerkwoordelijke constructies, maar het resultaten in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zinnen met gewone hoofdwerkwoorden doet formeel weer sterk denken aan een eerdere status quo: ‘Henceforth the negative particle belongs to the verb again; it returns to the place which it had left’ (Marchand 1938: 198). In principe is dit echter maar weer de eerste stap in een nieuwe cyclus. De verplaatsing van de nieuwe versterkte ontkenning naar een preverbale positie (als in het geval van Latijns non of het Engelse do + n't) voldoet aan Neg First, de algemene tendens om de ontkenning zo vroeg als mogelijk in de zin uit te drukken, maar laat alle ruimte voor een nieuwe ronde van door de fonologie geïnspireerde verzwakking en door de semantiek geïnspireerde versterking. De volgende stap in de ontwikkeling staat daadwerkelijk al voor de deur. Zoals Marchand (1938: 200-1) opmerkt kan de perifrastische preverbale negatie in gesproken Engels andermaal gerealiseerd worden als een proclitisch element, zij het dan ditmaal een zonder nasalisering - I d'wanna go, I dunno - terwijl andere instanties van negatie na hulpwerkwoorden eerder kan worden aangeduid door middel van klinkerkwaliteit, klemtoon en ritme dan door de aanwezigheid van segmenteel materiaal (vgl. ook Jespersen 1917: 11). Zo onderscheiden we He can come van He can't come voornamelijk op grond van de ritmische structuur. En als de modaal contrastieve nadruk krijgt, dan kan zelfs dit onderscheid geneutraliseerd worden, wat aanleiding kan geven tot tamelijk buitenissige reparatiesequenties: He can-yes or he can't? We hebben geen Nostradamus nodig om te voorspellen dat de teleologische toevalligheden van de communicatie met het naderbijkomen van het millenium spoedig toe zullen zijn aan een nieuwe ronde negatieversterking. Gelukkig is de redding nabij, zoals de oplettende (zo niet inmiddels behoorlijk ongeduldige) lezer reeds geruime tijd in de gaten zal hebben. De queeste van het Sprachgefühlige génie linguistique naar een versterkend middel ‘to make the negative more impressive as being more vivid or picturesqe’, naar een toevoeging ‘used more or less incongruously, no regard being taken to [its] etymological meaning’ (Jespersen 1917: 15) moet wel eindigen bij de squat-graal. Merk op dat ons nederige elementje zich al verschoond heeft van zijn defecatieve etymologieGa naar eind17. en inmiddels fungeert als een gegeneraliseerde minimaliseerder (cf. Jespersen t.a.p. over de letterlijke onverenigbaarheid van bijv. Never got a sniff of any ticket; He doesn't care a snap of his strong fingers whether he ever sees me again; Who now cares a tinker's curse for Cheops?), zijn gebruiksmogelijkheden (net als pas) heeft uitgebreid van zijn oorspronkelijke kern van verbale uitdrukkingen naar een veel wijder terrein van predikatenGa naar eind18., en vrijelijk voorkomt (net als not vroeger en het Franse pas) in concordante en negatie-vrije omgevingen, zoals we gezien hebben in (18) en (19). Al wat nog rest is de uitbreiding van squat van een zelfstandig naamwoord van minimale hoeveelheid naar een negatief duizend-dingen-bijwoord. Bedenk dat in onze twintigste-eeuwse oren de ontkenningen van onze nazaten in (21) precies even idioot klinken als de overeenkomstige ontkenningen van het Frans van de twintigste eeuw (zoals gegeven in (22) met hun voormalige letterlijke glossen) geklonken moeten hebben in de oren van hun voorouders.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als de laatste hoop voor de Engelse ontkenning gevestigd is op squat, dan is dat enkel terecht. Ondanks de aanzienlijke vooruitgang die gedurende de laatste twee decennia is geboekt, is het slechte nieuws dat we de ballen weten van de juiste behandeling van negatie en polariteit. Maar dan moet, dankzij de Wet van de Uitgesloten Derde, het goede nieuws zijn dat we de ballen NIET weten van de juiste behandeling van negatie en polariteit.Ga naar eind19. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|