| |
| |
| |
Abbrevierende morfologie
Siemon Reker en Nanne Streekstra
0. Inleiding
Van oudsher spelen de noties ‘woord’ en ‘zin’ een centrale rol in de linguïstische beschrijving van taalvormen. Omdat taalvormen niet los beschouwd kunnen worden van hun syntagmatische dimensie, richten taalkundige theorieën zich met name op de analyse van de relationele structuur binnen reeksen taalelementen. Het is niet toevallig dat juist de syntagmatiek van de ‘lineaire objecten’ die woorden en zinnen toch zijn, de meeste aandacht krijgt, terwijl de bestudering van het lengte-aspect van deze zelfde lineaire objecten op de achtergrond blijft. De rijkdom aan ‘structuur’ en het arsenaal van grammatische middelen waarmee die beschreven moet worden, vormen immers het eigenlijke domein van de taalkunde; de lengte van taalvormen komt als fenomeen voornamelijk aan de orde binnen de statistische linguïstiek en in de informatietheorie en lijkt daarmee van perifeer belang.
| |
1. Ellipsis
Niettemin zijn er enige verschijnselen die zowel met grammatische structuur als met syntagmatische lengte verband houden. Taalvormen kunnen namelijk onder betekenisovereenkomst voorkomen in langere of kortere varianten. Bekend is in dit verband het verschijnsel ellipsis, waarbij in de uiterlijke zinsvorm bepaalde constituenten afwezig zijn die interpretatief wel functioneren. Constructies met infinitiefcomplementen vormen een voorbeeld van ellipsis:
(1a) |
Nadat hij gegeten had, vertrok Karel |
(1b) |
Na gegeten te hebben, vertrok Karel |
(2a) |
Marie kondigde aan, dat ze vertrok |
(2b) |
Marie kondigde aan, te vertrekken |
Zoals uit de voorbeeldzinnen (1a/b) en (2a/b) valt af te leiden, is er in de b-zinnen niet zonder meer een lengte-reductie te observeren; in woorden geteld zijn de zinnen (1a) en (1b) bijvoorbeeld even lang. De notie ‘lengte’ moet dan ook gerelateerd worden aan het beoogde be- | |
| |
schrijvingsniveau, waarbij eenheden met een verschillende status in het geding kunnen zijn, zoals b.v. constituenten, woorden of morfemen.
Een ander traditioneel voorbeeld van ellipsis laat echter zien dat lengte-reductie soms wel degelijk op meerdere beschrijvingsniveaus gelijktijdig moet plaatsvinden. We doelen hier op samentrekking:
(3a) |
Anton koopt boeken en Kees koopt platen |
(3b) |
Anton koopt boeken en Kees platen |
Zonder nader in te gaan op de finesses van de beschrijving van samentrekking (of gapping/sluicing, zie Zwarts (1978), Neyt (1979) en Evers (1982)), kunnen we stellen dat er steeds sprake is van een element (of meerdere elementen) met tweevoudige interpretatieve aanwezigheid bij enkelvoudige realisering in de lineaire reeks. De verhouding tussen de structuren met de dubbele en de enkelvoudige bezetting - een verhouding die aanvankelijk m.b.v. deletieregels verantwoord werd en thans via de interpretatie van lege plaatsen verantwoord wordt - geeft aan dat de grammatica over mechanismen beschikt om kortere varianten van taalvormen te genereren.
Dat samentrekkingsverschijnselen zich niet beperken tot de syntaxis, blijkt uit het voorkomen van elliptische morfologische formaties. In Booij (1983) worden talrijke voorbeelden opgevoerd van reductie in composita en reductie in gelede woorden met affixen:
(4a) |
wespe- en bijesteken |
(4b) |
opvolger of -volgster |
(5a) |
storm- en regenachtig |
(5b) |
be- en geoordeeld |
Ook hier zien we enkelvoudige representatie van een dubbel aanwezig element, met als gevolg een reductie in de lengte van de morfeemreeks. De tot nu toe getoonde voorbeelden wekken de indruk dat lengte-reductie alleen tot stand komt in elliptische taalvormen waarbij telkens een dubbel voorkomend element enkelvoudig wordt gerepresenteerd; andere verschijnselen wijzen er evenwel op dat er ook alternatieve middelen zijn voor verkorting. We gebruiken hier met opzet de term ‘verkorting’ om aan te geven dat het hier om een principieel andere zaak gaat dan de eerdergenoemde ellipsis.
| |
| |
| |
2. Verkorting
Bij verkorting wordt een deel van een reeks weggelaten, zonder dat er sprake is van een identiteit tussen het weggelaten deel en een daarmee corresponderend deel dat in de uiterlijke vorm aanwijsbaar blijft. Verkorting kan zich voordoen op verschillende niveau's van de grammatica. Zo kan deze syntactisch van aard zijn, maar ook bijvoorbeeld morfologisch. In Overdiep (1937: 129) worden onder de noemer ‘verkorte taalvormen’ diverse typen zinnen besproken:
(6a) |
Geen nieuwe staatsgreep? |
(6b) |
Een weldoener gehuldigd |
(6c) |
Naar de Dictatuur? |
Opgemerkt moet worden dat bij syntactische verkorting vele syntactische regels min of meer intact blijven; bij verkortingen kan er niet willekeurig uitval van constituenten zijn.
Morfologische verkorting vinden we bijvoorbeeld in ingekorte samenstellingen, waarbij in een compositum dat intern een samenstelling bevat een lid kan vervallen:
(7a) |
kernenergiecentrale / kerncentrale |
(7b) |
zonnebloempitten / zonnepitten |
(7c) |
scharrelkipei / scharrelei |
Volgens Van Haeringen (1962: 20) is de neiging tot inkorten van zulke formaties ‘steeds actief’. Vormen van het type (7) moeten onderscheiden worden van soortgelijke inkortingen die alleen in historisch perspectief geïnterpreteerd kunnen worden (vgl. Schönfeld 1970: 182) en derhalve geen lexicale maar etymologische kennis vereisen:
(8a) |
washandschoentje / washandje |
(8b) |
theegoeddoek / theedoek |
Moedertaalsprekers zijn in het algemeen niet in staat de verkorte vorm van (8) te herleiden tot de langere vorm. Formaties als die bij (7), hoewel behorend tot de synchrone morfologie, zijn echter ook niet zonder descriptieve problemen. Enerzijds is de grens tussen gewone en ingekorte samenstelling niet altijd duidelijk, anderzijds hoeft het
| |
| |
morfologisch procédé niet noodzakelijk uit inkorting te bestaan, maar kan de vorming ook rechtstreeks volgens analogie plaatsvinden. In het eerste geval kan men denken aan voorbeelden als (9) waarbij er twijfel is over (9b) of (9c) als lezing:
(9a) |
bierviltje |
(9b) |
viltje voor onder een bierglas / bierglasviltje |
(9c) |
viltje om gemorst bier op te vangen / bierviltje |
In het tweede geval ligt er aan de ingekorte samenstelling geen vorm ten grondslag die één graad sterker geleed is. Schönfeld en Van Haeringen geven voorbeelden waaruit blijkt dat de langere vorm niet eerst of óók als bestaand woord (zie Sassen 1971) lexicaal hoeft te functioneren. Analogievorming bij ingekorte samenstellingen leidt dan ook soms tot formaties waarvan niet goed vast te stellen is wat het rechter lid van de overeenkomstige interne samenstelling zou moeten zijn. Bezien we ter verduidelijking de formaties (10):
(10a) |
kerncentrale |
(10b) |
kernmacht |
(10c) |
atoompolitiek |
(l0d) |
scharrelvlees |
Aan (10a) zouden we de niet-ingekorte samenstelling kernenergiecentrale ten grondslag moeten leggen, aan (10b) kembommacht of kernwapenmacht, aan (10c) atoombompolitiek, atoomwapenpolitiek of atoomenergiepolitiek, en aan (l0d) het dubieuze *scharreldiervlees. Het laatste voorbeeld kan dan ook gelden als een zuiver geval van analogievorming naar formatie (7c).
We hebben wat langer bij ingekorte samenstellingen stil gestaan omdat ze een aspect illustreren dat bij verkortingen van wezenlijk belang is. We hebben hier het oog op het aspect van ‘traceerbaarheid’. Zowel in de syntactische als de morfologische taalvormen met verkorting zien we dat het afwezige element geen spoor achterlaat met behulp waarvan reconstructie alsnog ondubbelzinnig kan plaatsvinden. Het ontbrekende deel kan alleen contextueel of lexicaal geduid worden. Daarmee onderscheidt het verschijnsel verkorting zich van de eerder besproken gevallen van ellipsis. Soms kan er wel een indicatie aanwezig zijn dàt er verkort wordt, maar welk element het dan betreft, laat
| |
| |
de taalvorm niet zien. Bij enkelvoudige samenstelling kan soms een linker- of rechterlid ontbreken (11a/b); zowel bij (11c) als (11d) geldt dit eveneens, maar alleen (11d) bevat door de aanwezigheid van een tussenklank (de -s-) een indicatie dat er iets ontbreekt.
(11a) |
grammofoonplaat / plaat |
(11b) |
boemeltrein / boemel |
(11c) |
doctoraalexamen / doctoraal |
(11d) |
kandidaatsexamen / kandidaats |
Het Duits spreekt in gevallen als (11a) van ‘Schwanzformen’, versus ‘Kopfformen’ die onder (11b/c/d) genoemd staan.
Zoals hierboven eerder werd opgemerkt, doet samentrekking zich zowel bij compositie (4) als derivatie (5) voor. Morfologische verkorting beperkt zich evenmin tot de composita van b.v. (7) of (11), maar strekt zich ook uit tot derivationele affixen. In Sassen (1981) worden in het licht van de ‘niet-additieve woordafleiding’ voorbeelden aan de orde gesteld van ‘affix-extractie’ (1981: 128-131), een procédé waarbij een ‘ongeleed of één graad minder geleed woord “ontstaat” op basis van een (één graad meer) geleed woord’. Bij affix-extractie is het van belang de richting van het proces vast te stellen, omdat we anders met additieve woordvorming te doen zouden hebben. Om te bepalen welke vormen ‘secondair’ zijn, maakt Sassen gebruik van semantische criteria m.b.t. de vorm/betekenis-systematiek. Voorbeelden van affix-extractie (ontleend aan Sassen) zijn de volgende:
(12a) |
kwadrateren / kwadraat |
(12b) |
chaotisch / chaoot |
(12c) |
fanaticus / fanaat |
Opmerkelijk is de categorieverandering die zich voltrekt in (12a/b); weliswaar is verandering van woordsoort heel gebruikelijk in de derivationele morfologie, toch is het gedrag van (12a/b) bijzonder in het kader van syntagmatische lengte-reductie, omdat het hoofdkenmerk van een woord, zijn woordklasse, in het geding is.
Formaties als (12c) en (13), wederom ontleend aan Sassen (1981: 130), vertonen daarentegen categorie-continuïteit:
| |
| |
(13a) |
orthopedist / orthopeed |
(13b) |
neuroticus / neuroot |
(13c) |
diabeticus / diabeet |
Het zal duidelijk zijn dat slechts de laatstgenoemde groep binnen ons raamwerk beschikbaar is voor rangschikking onder ‘verkorte taalvormen’; alleen immers als twee vormen kunnen worden opgevat als varianten van elkaar (n.l. de langere en de verkorte vorm) worden ze in aanmerking genomen. Syntagmatisch bevat de langere variant qua vorm de korte; semantisch bezien valt de betekenis van de langere vorm binnen het domein van de korte of is daaraan gelijk.
De semantische relatie tussen de langere en de verkorte vorm voert ons naar een nadere afbakening van ‘woordidentiteit’. Zijn de twee lengte-varianten representaties van één en hetzelfde woord? Bij variatie in lengte t.g.v. flexie (vgl. goed / goede, groen / groener, fietst / fietste) spreekt men van verschillende verschijningsvormen van één woord. Voor de verkorte reeks (14):
(14) |
proletariër / proleet / prol |
geldt op grond van de door ons genoemde vorm/betekenis-specificatie dat prol wel een verkorting van proleet is, maar proleet niet van proletariër. De semantisch dominante notie ‘onbeschaafd persoon’ ontbreekt immers in proletariër (‘bezitloos arbeider’), terwijl proleet en prol dit betekeniselement juist beide bezitten. Waar precies de grenzen van de woordidentiteit in dit verband liggen, is niet op voorhand te zeggen. We kunnen denken aan grammatische criteria of restricties m.b.t. lexicaal-semantische differentiatie. Verandering van genus kan met het eerste in verband gebracht worden. Vergelijk daartoe de vormen van (15):
(15) |
het diapositief / de dia |
Op grond van een morfo-syntactisch criterium (‘genus-gelijkheid’) kan men desgewenst paren van het type (15) uitsluiten. Toepassing van lexicaal-semantische criteria zijn aan de orde bij de beschrijving van de tweetallen van (16):
| |
| |
(16a) |
laboratorium / lab |
(16b) |
veder / veer |
(16c) |
prediken / preken |
Duidelijk is, dat het rechter woord moet worden opgevat als een kortere vorm van het linker, aanvankelijk allicht met volledige betekenisovereenkomst, waarbij gaandeweg verbijzondering of ‘verdichting’ kan optreden. Zo is bijvoorbeeld prediken gebonden aan een kerkelijke context in tegenstelling tot het ruimere preken.
Overigens zij opgemerkt, dat de kortere vormen van (16) niet telkens op dezelfde wijze moeten worden afgeleid. In (16a) is er sprake van een ‘frontformatie’ van een type waar we hieronder uitgebreid op terug komen, in (16b/c) gaat het om fonologisch geconditioneerde verkortingen (zie bijv. Zonneveld (1978) en Kooij (1981)). Dat het domein van de morfologie niet altijd scherp valt af te bakenen van dat van de overige componenten van de grammatica is inmiddels genoegzaam bekend. De raakvlakken tussen syntaxis en morfologie (zie Sassen (1980)), naast die tussen fonologie en morfologie, illustreren de ‘tussenpositie’ van de morfologie. In de volgende secties van onze bijdrage zal blijken dat er ook interactie kan zijn met grafemische representaties.
| |
3. Randverschijnselen?
Het voorbeeld (16a) wordt in Booij (1979: 164) opgevoerd als een geval van opzettelijk taalgebruik dat onderscheiden moet worden van onopzettelijk taalgebruik dat zich ‘voltrekt () volgens taalregels’. Aangezien volgens Booij ‘de linguïstiek, en met name de morfologie, bestudeert hoe op onopzettelijke manier de woordenschat van een taal kan worden uitgebreid’ (: 165), gelden formaties als (16a) blijkbaar niet als onderzoeksobject voor de morfologie. Dezelfde mening wordt verdedigd in Van Santen (1984: 13). Beiden plaatsen zich hiermee in de traditie van Aronoff (1976: 20) die dergelijke vormingen behandelt onder het veelzeggende kopje ‘oddities’. Naast het argument van de (on)opzettelijkheid wordt in dit verband de relatie met de orthografie opgevoerd als bezwaar tegen onderbrenging in de morfologie. Immers, spellingsystemen zijn in zekere mate taalgebonden en arbitrair, en daarom vormen acroniemen als NATO geen voorbeeld van ‘a universal fact of language’.
| |
| |
Een afgekorte vorm als UD (‘universitair docent’) heeft als meer voud UD's en niet *UD'en, hoewel de pluralisvorm van docent docenten luidt. Voorts kennen we de formatie WP'er: aanhechting van het suffix -er aan WP, dat wetenschappelijk personeel betekent. In beide gevallen zijn de afgekorte vormen onderworpen aan morfologische regels - en verschillend van die van de langere vormen -, zodat hier wel degelijk sprake moet zijn van morfologie. Hetzelfde geldt m.m. voor idiomatische rijmvormen van het type rollebollen (zie Reker (1980)).
‘Er moet,’ zo schrijft Kuitenbrouwer (1987: 31), ‘nog wel iets heel vreemds gebeuren willen de jaren tachtig de taalgeschiedenis niet ingaan als het decennium van de afko.’ Het woord afko (‘afkorting’) staat model voor een hele reeks, die als gemeenschappelijk kenmerk verkortingsverschijnselen kent in combinatie met een ‘uitgang’ op -i of vooral -o. Woorden met dit patroon zijn de volgende:
(17) |
afro, combi, demo, depri, lesbo, opti, techno, turbo |
Hoewel afko op het eerste gezicht volledig een ‘frontformatie’ lijkt te zijn van afkorting, moet er op grond van de analoge, frequente gevallen (vgl. (17)) een andere analyse worden aangenomen. Immers, afro (‘Afrikaans’) bevat een in het grondwoord afwezige o evenals bijvoorbeeld turbo (‘turbine’). Wij stellen daarom voor aan het type afko een structuur toe te kennen van afk. + o. Hierbij is een gemarkeerd suffix -o toegevoegd aan de gebruikelijke afkorting van afkorting, nl. afk. Dit procédé moet daarom onderscheiden worden van affixsubstitutie (Sassen (1981: 131-136)), waarbij het ene suffix de plaats inneemt van het andere.
De keuze van het achtervoegsel -o kan bevorderd zijn door het voorhanden zijn van formaties van het type (18):
(18a) |
ecosysteem, eurocheque, bioritme |
(18b) |
sado-masochisme, morfo-lexicaal, palato-alveolair |
De voorbeelden (18) vormen een heterogene groep; weliswaar zijn het alle verkorte taalvormen, maar de herkomst en status van de slot-o van het linkerlid van de composita varieert. Daarbij zijn zeker de vormen (18a) van meer recente datum, zij het minder hedendaags dan de voorbeelden van (17).
| |
| |
Steenbergen (1967: 44) wees al op een nog eerdere voorkeur in de commerciële naamgeving voor woorden op -o, zoals bijvoorbeeld in:
Zijn observaties liggen in het verlengde van die van Premsela (1940) die daarvoor reeds op nieuwvormingen eindigend op -o had gewezen.
De bewuste naamgeving van (19) heeft met de vormen van (17) en (18a) een zekere opzettelijkheid gemeen en zou op grond daarvan buiten het domein van de morfologie komen te vallen volgens de opvattingen van Booij et al. Een bepaalde regelmaat en patroonvorming tekent zich evenwel af en daarmee komen we in de richting van de ‘rule-governed creativity’ die nu juist het object van de morfologie vormt.
| |
4. Abbreviering
Er is voldoende reden om naast de additieve morfologie (composi tie/affigering) en de niet-additieve woordvorming (inkorting, affixextractie en affixsubstitutie, maar ook conversie en ablaut) abbreviërende woordvorming tot een apart onderdeel van de morfologie te rekenen, eventueel abbreviërende morfonologie in verband met de nauwe relatie met de fonologische regelmatigheden die we zullen tegenkomen. Het grafemische aspect kwam reeds in sectie 2 hierboven aan de orde. Verderop zal blijken dat onderscheiden kan worden tussen twee soorten abbreviëring, namelijk die welke tot geschreven taal beperkt blijven en die waarbij fonemische realisering mogelijk is. De eerste soort is verwant met de louter pictografische afbeeldingen zoals het teken § (‘paragraaf’); de grafemische abbreviëring van het woord paragraaf luidt par. en behoort tot een type dat hieronder (in 4.1.2) besproken zal worden.
De voorbeelden (17) zijn gebaseerd op een in de schrijftaal veel gebruikte wijze van ‘stenografie’:
(20) |
afro / Afr. (Afrika, e.d.) |
|
combi / comb. (combinatie e.d.) |
|
demo / dem. (demonstratie e.d.) |
|
depri / depr. (depressief e.d.) |
|
lesbo / lesb. (lesbisch e.d.) |
|
opti / opt. (optimum e.d.) |
| |
| |
techno / techn. (technisch e.d.) |
turbo / turb. (turbine e.d.) |
Zonder dat dit als zodanig bevredigend is beschreven, bezit de geschreven taal wel degelijk een regelmatige wijze van abbreviëren, een regelmaat die ook invloed heeft op de gesproken taalvormen, zo lieten onder meer de voorbeelden van (17) zien. Aan de andere kant zijn er afkortingen van een woordenreeks, die zelden of nooit tot de gesproken taal doordringen. Door tal van auteurs is inmiddels geprobeerd deze regelmatigheden te registreren. Verreweg de geslaagdste en tegelijk uitvoerigste poging daartoe is zonder twijfel Zumthor (1951). Daarvoor en daarna waren het onder anderen Linnebank (1921, 1925), Hedeman (1939), Premsela (1940), Michels (1954), Mak (1966), Steenbergen (1967) die over hetzelfde onderwerp publiceerden. Lexicografisch materiaal op het terrein van afkortingen is o.m. verzameld door Janssen (1978) en Apeldoorn (1983).
Het bezwaar tegen de benadering van Zumthor is, dat hierin te weinig nauwgezet onderscheid gemaakt wordt tussen klank en teken. Daarbij laat Zumthor het primaat van de fonologie onvoldoende tot zijn recht komen. Het duidelijkst is dat het geval in verband met de notie ‘syllabe’, die pas later een prominente rol kreeg door de natuurlijke generatieve fonologie (Hooper (1979)).
Bij ellipsis was sprake van het verdwijnen van constituenten, volledige woorden die interpretatief functioneerden door de aanwezigheid van identieke elementen.
Bij verkortingen ontbrak deze identiteit; hier kon een deel van een compositum (een ongebonden morfeem) verdwijnen omdat dit communicatief misbaar was. Verkorte woorden zijn daarmee ‘gewone’ woorden geworden voor de normale taalgebruiker.
Bij abbreviëring ontbreekt deze tweeledigheid net als bij de verkortingen, maar de weggelaten elementen zijn traceerbaar zoals bij ellipsis, en nu omdat deze weglating een onvolledig karakter bezit. Het zal mogelijk blijken (zie sectie 4.1.6., 4.2.3. en 4.2.4.) dat abbreviëringen voor native speakers niet meer als zodanig herkend worden, maar veranderen in normale woorden zonder spoor naar een eerdere basisvorm die langer is. In schema gebracht ziet dit er als volgt uit:
| |
| |
(21) |
ellipsis |
verkorting |
abbreviëring |
tweeledig |
ja |
nee |
nee |
traceerbaar |
ja |
nee |
ja |
Voor de precieze bepaling van de wijzen waarop abbreviëring optreedt, moet allereerst gediscrimineerd worden tussen een woord en een woordgroep.
| |
4.1 Abbreviëring van een woord
4.1.1. Het type-chr.
De vorm van deze abbreviëring is eenvoudig: hij bestaat uit de grafemen die de onset markeren. Voorbeelden daarvan zijn: chr. (‘christelijk), a (‘are’), l (‘liter’), m (‘meter’), ps. (‘psalm’). Het type-chr. beperkt zich tot de schrijftaal.
| |
4.1.2. Het type-secr.
De tweede groep is in aantal veel groter dan de eerste en ook het resultaat van abbreviëren op zich is omvangrijker. Hier wordt de eerste syllabe + de onset van de volgende gebruikt.
Vrijwel identieke tweetallen als sec./secr. (= seconde/secretaris) en exc./excl. (= excellentie/exclusief) maken duidelijk dat de onset van de tweede syllabe in zijn geheel gehandhaafd blijft in de abbreviëring. De titel ingenieur, indien afgekort als ing., hoort in deze categorie thuis.
Het type-secr. beperkt zich niet geheel tot de schrijftaal, want overgangen naar de spreektaal zijn mogelijk gegeven log uit logaritme. Het betreft hier per definitie gesloten lettergrepen, immers de onset van de tweede sylabe vormt het afsluitende element. Voor die gevallen die niet beperkt blijven tot de schrijftaal, maar ook klankvormelijk gerealiseerd worden, geldt dat de uitspraak de orthografie volgt. M.a.w.: de gespannen vocaal wordt ongespannen gerealiseerd ongeacht de onverkorte vorm (bezie: professor of professional naast prof., en het al genoemde logaritme / log.). Het voorbeeld tempen (jargon voor temperaturen c.q. temperatuur opnemen) laat zien dat een abbreviëring van dit type (temp.) de basis kan vormen voor verdere woordafleiding. Opmerkelijk is de vorm vero. (lexicografisch ‘verouderd’) uit het paradigma van verg. (‘vergelijken’), verb. (‘verbeterd’) e.d., waarbij
| |
| |
bij ontstentenis van een geschreven onset slechts de eerste letter van de geschreven diftong wordt weergegeven.
| |
4.1.3. Het type-mld.
Voor de karakterisering van deze derde groep doen we een beroep op de beschrijving van de Semietische talen. Een voornaam kenmerk daarvan wordt gevormd door het voorkomen van zgn. ‘wortelconsonanten’ of radicalen. De kern van een woord van een Semietische taal bestaat in de meeste gevallen uit drie van dergelijke radicalen. De abbreviëring van deze derde categorie lijkt daar op: voor het abbreviëren van het betrokken woord dienen veelal drie consonanten. Vbb: gld (‘gulden’), crt (‘courant’), stg (‘stichting’). Het type-mld. beperkt zich vrijwel tot de schrijftaal: overgang naar de spreektaal is evenwel niet uitgesloten, getuige TBC (evt. TB).
| |
4.1.4. Het type-a.s.
Composita vormen deze vierde groep. Het zijn de initialen van de twee samenstellende delen die de abbreviëring bepalen: aanstaande, manuscript, stoomschip e.d. Alle drie voorbeelden maken duidelijk dat het hier om een procédé gaat dat afwijkend is ten opzichte van de eerdere types: het zijn slechts de initialen die in het geding zijn en niet de hele onset.
Het type-a.s. beperkt zich vrijwel tot de schrijftaal. Het begrip p.k. illustreert de mogelijkheid van overgang naar de spreektaal.
| |
4.1.5. Het type-nr.
De combinatie van de initiaal van de onset van de eerste letter greep en het slot van de coda van de laatste syllabe maakt de abbreviering uit van deze vijfde groep. Nr. en No. zijn op die wijze abbrevieringen voor respectievelijk nummer en numero. De titel ingenieur indien afgekort tot Ir. hoort thuis onder deze categorie, in tegenstelling tot het eerder behandelde ing. dat gerekend moet worden bij type-secr.
Achter Heidemij gaat de Heidemaatschappij schuil: indien gereali seerd als Heidemij vormt dit een van de weinige uitzonderingen op de regel dat deze categorie zich beperkt tot de schrijftaal. Daartoe blijven immers beperkt voorbeelden als cie (‘commissie’), fa (‘firma’), dr (‘doctor’).
| |
| |
| |
4.1.6. Het type-bobo
Niet omvangrijk, misschien op Duitse leest geschoeid en wellicht populair aan het worden, is het in het Nederlands althans mogelijke type-bobo. In bobo (‘bondsbons’) is de onset + nucleus van de eerste syllabe van elk van de twee samenstellende delen van het compositum samengevoegd tot een nieuw woord.
Fonotactische restricties gelden in het algemeen uitsluitend voor de combineerbaarheid van de nucleus + coda (tesamen de ‘rhyme’) van de syllabe. De vrijere combineerbaarheid van onset en nucleus leidt tot een potentieel groter aantal mogelijkheden en dus tot minder redundantie, waardoor de informatiewaarde groter is. Het syllabe-begin is fonologisch ‘sterker’ en minder onderworpen aan assimilatie-processen (vgl. Hooper (1976: 199-200)). Aangezien bij afkortingen gestreefd wordt naar maximale informatiewaarde in combinatie met minimale omvang, wordt het grondprincipe van abbreviëren hier duidelijk in het licht gesteld.
In onderscheid met de overige vijf typen van woord-abbreviëringen gaat het hier om woordvorming die zich geenszins beperkt tot de schrijftaal. De Duitse benaming ‘Silbenwörter’ voor dit type (voor: ‘Anfangssilbenzusammensetzungen’) is daarom een ongelukkige, omdat de formaties telkens gebaseerd zijn op een deel van een syllabe, namelijk onset + nucleus. Andere voorbeelden zijn: pomo (‘postmodern’), kipo (‘kinderpolitie’) en trafo (‘transformator’). Terzijde zij opgemerkt dat bobo eventueel ook kan worden opgevat als het resultaat van analoge toevoeging van het achtervoegsel -o aan de initialen b.b. van de eerste syllabe van beide samenstellende delen. Rekenen we echter bobo tot hetzelfde type als kipo (‘kinderpolitie’) dan gaat het om onset + nucleus, en volgt de uitspraak de orthografie. In tegenstelling tot het type-secr. (zie 4.2.2.) betreft het hier steeds open lettergrepen, waarvan de vocalen derhalve als gespannen worden gerealiseerd, ongeacht de basisvormen die er aan ten grondslag liggen.
| |
4.2. Abbreviëring van een reeks woorden
4.2.1. Het type-a.h.w.
Van een idiomatische, clichématige uitdrukking die vast ligt en geen ongewone elementen in zich verdraagt, vormen de initialen van de (meeste) woorden van de reeks in kwestie de abbreviëring. Voorbeelden: i.h.a. = in het algemeen; a.h.w. = als het ware; i.t.t. = in tegen- | |
| |
stelling tot. Ook de woorden uit de reeks die niet de kernbegrippen uitmaken (preposities, lidwoorden) laten gewoonlijk een spoor na in de vorm van hun initiaal. Enkele gevallen laten zien dat er uitzonderingen op zijn, vergelijk: m.h.o. = met het oog op. De vraag is daarbij, of de laatste o het substantief oog representeert, de prepositie op of wellicht beide tegelijk. Het is overigens niet onmogelijk, dat hetzelfde grafeem in de abbreviëring tweemaal achtereen verschijnt. We zagen dat bij het voorbeeld i.t.t., het geval w.v.t.t.k. laat tevens zien dat de lengte niet beperkt hoeft te blijven tot twee of drie grafemen. De abbreviëring beperkt zich tot de geschreven taal.
| |
4.2.2. Het type-VPRO
Vooral in verband met naamgeving wordt veelvuldig gebruik gemaakt van dit type, dat bestaat uit de initiaal van de belangrijkste woorden uit de reeks. Hier is het vrij gebruikelijk om de aanduidingen voor het ‘kleiner grammatisch gerief’ achterwege te laten: VPRO = Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep; EGKS = Europese Gemeenschap (voor) Kolen (en) Staal; VNG = Vereniging (van) Nederlandse Gemeenten; VVD = Volkspartij (voor) Vrijheid (en) Democratie. Maar verplicht is dit niet: PvdA = Partij van de Arbeid.
Het type-VPRO komt gewoon voor in gesproken en geschreven taal. De uitspraak is de benaming van elk van de initiële letters met het hoofdaccent op de laatste, zoals dat gebruikelijk is bij accentuering van een reeks (vgl. de uitspraak van ‘008’ en Jan, Piet en Klaas).
| |
4.2.3. Het type-VARA
Het type-VARA is in hoge mate verwant aan het type-VPRO, de vorming is hier eveneens de initiaal van de belangrijkste woorden uit de reeks. Het type is ook juist gebruikelijk in verband met naamgeving en dus ook voorkomend in gesproken taal. Het onderscheidt zich evenwel door de wijze van klankrealisering. Bij het type-VPRO worden de namen van de respectievelijke letters in een opsomming gebezigd, bij het type-VARA worden de grafemen tot fonemen en vormen aldus een (min of meer) normaal aandoend woord, met accentuering volgens daarbij gangbare regelmaat, die veelal neerkomt op het hoofdbeklemtonen van de voorlaatste lettergreep.
Ook onder deze categorie treffen we veel formaties aan die onder invloed van de ‘chronie’ opaak worden. Weinigen zullen bij een grootwinkelbedrijf als de EDAH weten dat deze in oorsprong stond voor
| |
| |
achtereenvolgens (de gezamenlijke firma's) Ebber, Damen, Aukes en Hettema (handelende in koloniale waren en aanverwante artikelen).
| |
4.2.4. Het type-MARVA
Het laatste type lijkt op het type-VARA, maar is gevormd op basis van betrekkelijk arbitrair gekozen elementen uit een langere woordenreeks die meer concreet verwijst naar datgene waar de organisatie, instelling e.d. voor staat. Zo komt MARVA voort uit Marine Vrouwen Afdeling. De IKOR werd destijds geformeerd uit Interkerkelijk Overleg in Radioaangelegenheden. En ook bij dit type komen allerlei vormen voor die historisch gezien abbreviëringen zijn maar gaandeweg die achtergrond verliezen voor de normale taalgebruiker, bijvoorbeeld in het geval van de HEMA, aanvankelijk gebaseerd op de Hollandse Eenheidsprijzenmaatschappij Amsterdam. Type-verandering is niet uitgesloten; zo is de merknaam Erres (uitgesproken als woord en daarom te rangschikken onder het type-VARA) ontstaan uit R.S. (= ‘R. Stokvis’), dat als reeks letternamen werd uitgesproken. Het valt op dat niet alleen in de orthografie verandering geregistreerd kan worden, maar ook in de fonologie (b.v. accentverandering en vocaalreductie tot sjwa).
| |
5. Afsluitend
De indeling die in de vorige sectie gemaakt is, wordt hier (verkort) schematisch weergegeven.
A |
Abbreviëring van een woord |
| type |
wijze |
representatie |
overgang naar gesproken taal |
1. |
chr. |
onset 1e syllabe |
grafemisch |
- |
2. |
secr. |
1e syll.+onset 2e syll. |
grafemisch |
+ |
3. |
mld. |
‘radicalen’ |
grafemisch |
+ |
4. |
a.s. |
initiaal leden comp. |
grafemisch |
+ |
5. |
nr. |
initiaal 1e syll. +slotcoda eindsyll. |
grafemisch |
+ |
6. |
bobo |
onset+nucleus 1e syll. |
|
|
|
|
van beide leden comp. |
fonemisch |
n.v.t. |
| |
| |
B |
Abbreviëring van reeks woorden |
|
type |
wijze |
representatie |
overgang naar gesproken taal |
1. |
a.h.w. |
initialen van (meeste) woorden |
grafemisch |
- |
2. |
VPRO |
initiaal van belangrijkste woorden |
grafonemisch |
n.v.t. |
3. |
VARA |
initiaal van belangrijkste woorden |
fonemisch |
n.v.t. |
4. |
MARVA |
geselecteerde elementen |
fonemisch |
n.v.t. |
In het schema is getracht het complexe en gevarieerde terrein van afkortingen c.a. in kaart te brengen. Wij zijn voorbij gegaan aan tal van opmerkelijke maar ondergeschikte verschijnselen, zoals de geheel eigen wijze van pluralisering van abbreviëringen (waarbij het laatste grafeem wordt herhaald: afkk. (‘afkortingen’), vss. (‘verzen’), waarop MMHH (‘Mijne Heren’) een fraaie uitzondering vormt). Bij abbreviëringen blijkt flexie eveneens mogelijk (vgl. nw / nwe (‘nieuw / nieuwe’). Dezelfde woorden kunnen ook op meer dan één wijze worden afgekort (vgl. C of Cels. (‘Celsius’)); uit abbreviëring kan soms worden geconcludeerd tot twee verschillend opgevatte basisvormen (vgl. b.v. (‘bij voorbeeld’) en bijv. (‘bijvoorbeeld’)). Het complexe karakter van de behandelde materie houdt vooral verband met de interactie tussen de verschillende componenten van de taalbeschrijving, waarbij andermaal ook duidelijk werd dat er geen absolute systeemscheiding bestaat tussen gesproken en geschreven taalvormen, en dat de laatste soms primair zijn t.o.v. de eerste.
| |
Bibliografie
Apeldoorn, C.G.L. (1983), Afkortingen, Utrecht/Antwerpen |
Aronoff, M. (1976), Word Formation in generative Grammar, Cambridge, Mass. |
Booij, G.E. (1979), ‘Wanneer bestaat een woord?’. In: G.E. Booij (red.) Morfologie van het Nederlands, Amsterdam (1979) 163-170 |
Booij, G.E. (1983), ‘Conjunctiereductie in gelede woorden, een terreinverkenning’. In: Spektator 13-1, 3-19 |
Evers, A. (1982), Sluicing en gapping, Utrecht (ongep.) |
Van Haeringen, C.B. (1962), ‘Ingekorte samenstellingen’. In: C.B. van Haeringen Gramarie. Keur uit het werk van zijn hoogleraarstijd, Assen, 20-23 |
Hedeman, C. (1939), ‘De toverkracht van letterwoorden’. In: Taal en Leven 3, 23-29 |
Hooper, J.B. (1976), An Introduction to Natural Generative Phonology, New York etc. |
Janssen, D. (1978), Van AAB tot ZOO. Letterwoorden-boek en afkortingenlexicon, Hasselt |
| |
| |
Kooij, J.G. (1981), ‘Analogie, fonologie en morfologie’. In: B.P.F. Al e.a. (red.) Produktiviteit in de morfologie, Muiderberg, 94-104 |
Kuitenbrouwer, J. (1987), Turbo-taal. Van socio-babble tot yuppiespeak, Amsterdam |
Linnebank, H. (1921), ‘Puntletters’. In: Tijdschr. v. Taal en Letteren IX, 157-163 |
Linnebank, H. (1925), ‘Het gezelschap van de puntletters’. In: Tijdschr. v. Taal en Letteren XIII, 60-64 |
Mak, J.J. (1966), ‘Letterwoord en/of verkorting (afkorting?)’. In: NTg 59, 313-314 |
Michels, L.C. (1954), ‘Over de zogenaamde letterwoorden’. In: NTg 47, 323-325 |
Neyt, A. (1979), Gapping: a contribution to sentence grammar, Dordrecht |
Overdiep. G.S. (1937), Stilistische Grammatica van het moderne Neder landsch, Zwolle |
Premsela, M.J. (1940), ‘Enige opmerkingen over de vorming van nieuwe substantiva, in het bizonder van merk- en firmanamen met den uitgang O’. In: Lev. Talen 109, 89-111 |
Reker, S.J.H. (1980), ‘Fonologie en idiomatische rijmvormen’. In: Tabu 11, 9-19 |
Van Santen, A. (1984), De morfologie van het Nederlands, Dordrecht |
Sassen, A. (1971), Over het bestaan en ontstaan van Nederlandse woorden, Groningen (oratie), herdr. in: G.E. Booij (red.) Morfologie van het Nederlands, Groningen, 138-156 |
Sassen, A. (1980), ‘Kwesties van morfologie’. In: Th. Janssen en N.F. Streekstra (red.) Grenzen en domeinen in de grammatica van het Nederlands, Groningen, 138-156 |
Sassen, A. (1981), ‘Morfologische produktiviteit in het licht van niet-additieve woordafleiding’. In: B.P.F. Al e.a. (red.) Produktiviteit in de morfologie, Muiderberg, 126-142 |
Schönfeld, M. (1970), Schönfelds Historische Grammatica van het Nederlands, door Prof. dr. A. van Loey, Zutphen |
Steenbergen, G.J. (1967), ‘Letterwoord, initiaalwoord, verkorting, afkorting’. In: NTg 60-1, 42-45 |
Zonneveld, W. (1978), A Formal Theory of Exceptions in Generative Phonology, Lisse |
Zumthor, P. (1951), Abréviations composées, Verh. KNAvW, nieuwe reeks dl. LVII, No. 2, Amsterdam |
Zwarts, F. (1978), ‘Extractie uit prepositionele woordgroepen in het Nederlands’. In: A.v. Berkel e.a. (red.) Proeven van Neerlandistiek, Groningen, 303-399 |
|
|