Tabu. Jaargang 18
(1988)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Polariteit en superlatievenGa naar eind*
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
2. MonotonieEen uitdrukking is monotoon dalend als ze gesloten is onder deelverzamelingen. Een eenvoudig voorbeeld laat dit zien.
De verzameling van kaaseters is een deelverzameling van de verzameling eters, (1a) impliceert (1b) (immers, als niet alle muizen eten, dan eten ze ook niet alle kaas) en dus is een constituent van de vorm niet alle N monotoon dalend. Daarentegen is een uitdrukking monotoon stijgend als ze gesloten is onder superverzamelingen. Een voorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De verzameling eters is een superverzameling van de verzameling kaaseters, (2a) impliceert (2b) (immers, als alle muizen kaas eten, betekent dat ook dat ze alle eten) en dus is een constituent van de vorm alle N monotoon stijgend. Uitdrukkingen kunnen ook niet-monotoon zijn, zoals blijkt uit het onderstaande voorbeeld.
Uit (3a) volgt niet (3b) (immers, als precies drie muizen eten, impliceert dat niet dat ze alledrie kaas eten) en omgekeerd impliceert (3b) niet (3a) (immers, als precies drie muizen kaas eten, hoeft dat nog niet te betekenen dat er (maar) drie muizen eten). Een constituent van de vorm precies drie N is dus niet-monotoon. Monotonie-eigenschappen zijn niet slechts van toepassing op nominale constituenten. Onderstaande implicaties geven de monotonie-eigenschappen van de determinatoren niet alle, alle en precies drie.
Het wordt nu duidelijk dat determinatoren niet dezelfde monotonie-eigenschappen hoeven te hebben als hun bijbehorende nominale constituenten (vergelijk de implicaties in (1) en (2) met de implicaties in respectievelijk (4) en (5)). De verzameling muizen is een superverzameling van de verzameling witte muizen, (4a) impliceert (4b) en dus is de determinator niet alle monotoon stijgend. De verzameling witte muizen is een deelverzameling van de verzameling muizen, (5a) impliceert (5b) en dus is de determinator alle monotoon dalend. Als precies drie muizen eten, impliceert dat nog niet dat er drie witte muizen eten, en omgekeerd, als drie witte muizen eten, wil dat niet zeggen dat er (maar) drie muizen eten. De determinator precies drie is dus niet-monotoonGa naar eind1.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
3. PolariteitIn de huidige, modeltheoretische theorieën omtrent polariteit spelen monotonie-eigenschappen een grote rol. Traditioneel (Klima 1964, Baker 1970a en 1970b, Seuren 1975 en 1976) werden negatief polaire elementen gedefinieerd als uitdrukkingen die een negatief element in hun omgeving vereisen en positief polaire elementen als uitdrukkingen die juist niet in de buurt van een negatief element kunnen voorkomen. Blijkens (7) en (8) is bijster een voorbeeld van een negatief polaire uitdrukking, terwijl weleens zonder twijfel positief polair is.
Het verschijnen van negatief polaire uitdrukkingen in constructies waar op het eerste gezicht geen negatief element aanwezig was, werd gezien als een aanwijzing voor de aanwezigheid van negatie in de dieptestructuur. Op die manier belandde men natuurlijk in een vicieuze cirkel: een uitdrukking was negatief polair als ze een negatieve omgeving vereiste en een omgeving was negatief als er een negatief polaire uitdrukking in kon verschijnen. Een dergelijke cirkeldefinitie werd ook gebruikt voor positief polaire uitdrukkingen. Fauconnier (o.a. 1977 en 1978) liet zien dat negatie slechts één van de mogelijke omgevingen is, waarin negatief polaire uitdrukkingen wél en positief polaire uitdrukkingen niét kunnen voorkomen. Ladusaw (1980) en Zwarts (1981 en 1986) hebben deze omgevingen trachten te karakteriseren in termen van monotonie. Ladusaw veronderstelt dat negatief polaire uitdrukkingen in het bereik dienen te staan van een monotoon dalende expressie. Deze hypothese kan verklaren waarom bijvoorbeeld een zin als (9) met de negatief polaire uitdrukking hoeven welgevormd is, alhoewel er op het eerste gezicht geen negatief element valt te ontdekken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het blijkt namelijk, dat de constituent hoogstens twee N monotoon dalend is, getuige de volgende geldige implicatie:
Zwarts toont aan dat de notie ‘neerwaartse monotonie’ niet voldoende is om de distributie van polaire uitdrukkingen adequaat te beschrijven. Hij onderscheidt binnen de klasse van monotoon dalende constituenten onder andere een deelverzameling quasi-idealiserende constituentenGa naar eind2.. Daarmee kan Zwarts het verschil in welgevormdheid tussen (11) en (12) verantwoorden.
De constituent slechts één kind is weliswaar monotoon dalend, maar dat is niet voldoende om de verschijning van bijster te wettigen. Daartoe is een quasi-idealiserende constituent als geen enkel kind wel in staat, getuige:
Op basis van deze observaties kan de klasse van negatief polaire uitdrukkingen worden onderverdeeld in sterke en zwakke negatief polaire uitdrukkingen. Ook positief polaire uitdrukkingen kunnen worden ondergebracht in twee klassen. Zwakke positief polaire uitdrukkingen kunnen voorkomen onder alle monotoon dalende nominale constituenten, zonder dat er van omwelgevormdheid of echo-lezingGa naar eind3. sprake is, terwijl sterke positief polaire uitdrukkingen nooit zonder echo onder een monotoon dalende constituent voorkomen. Al is een voorbeeld van een zwakke positief polaire uitdrukking, nogal is daarentegen sterk.
Met behulp van de ‘Wetten der Negatieve Polariteit’ (Zwarts 1986, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
p.341) en de ‘Wetten der Positieve Polariteit’ (Zwarts 1986, p.411) kunnen de volgende gebruiksdefinities worden opgesteld om te bepalen of een uitdrukking al dan niet negatief of positief polair is.
Hoeksema (1986) laat zien dat superlatieven tot de categorie van niet-monotone adjectieven behoren. Op basis van dit feit valt te verwachten dat negatief polaire uitdrukkingen niet kunnen voorkomen in een bijvoeglijke bijzin van een door een superlatief gemodificeerd substantief. Nu komt Hoeksema tot de verrassende conclusie dat een aantal negatief polaire uitdrukkingen wel op die plaats kan staan. Hij geeft er twee, ooit en überhaupt, in de volgende zinnen (Hoeksema, (15a) en (15b)):
In de volgende twee paragrafen zal ik trachten aan te tonen dat ooit en überhaupt niet negatief polair zijn, maar positief polair. De problemen zijn daarmee nog niet opgelost, en daarom worden in paragraaf 6 superlatieven nader geobserveerd, mede aan de hand van positieve polariteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
4. OoitIn Seuren (1975) wordt ooit als negatief polair element gegeven in de volgende zin (Seuren, (83b), p.316):
Seuren zelf zegt hierover later (1976, p.182, noot 3) dat dit maar ten dele juist is. Volgens hem is ooit aan de ene kant een negatief polai- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
re uitdrukking, omdat het bijvoorbeeld na het dan van een comparatief kan worden aangetroffen, als in (21):
Aan de andere kant zou ooit ook als positief polaire uitdrukking voorkomen, wat te zien is aan een zin als (22).
Verderop wordt op de argumenten van Seuren en andere auteurs nader ingegaan. Van der Wouden (1985) neemt het idee van Seuren over. Hij behandelt ooit als positief polaire uitdrukking, maar staat even stil bij het feit dat ooit een negatief polaire variant heeft. Volgens Van der Wouden wijst de ongrammaticaliteit van zin (23) erop, dat ooit een negatief polaire uitdrukking is, ‘ongeveer van de categorie hoeven, dat wil zeggen, er moet minstens een monotoon dalende kwantor als regent aanwezig zijn’ (p.41).
Hoeksema (1986) gaat in een noot ook wat nader in op het partikel ooit, omdat hij zich er wel van bewust is dat er enige onduidelijkheid kan bestaan over het negatief polaire karakter ervan. Hij neemt eveneens het oordeel van Seuren over: ‘Ik neem aan met Seuren (1976) dat er twee uitdrukkingen ooit in het Nederlands zijn, waarvan er één een negatief-polair element is en het andere een positief-polair element’ (p.47, noot 5). Hoeksema vergelijkt ooit met het Engelse any, dat volgens hem ook een negatief polaire en een positief polaire variant heeft. In navolging van Seuren wordt dus algemeen aangenomen dat ooit twee varianten kent, een negatief en een positief polaire. Mijns inziens is ooit alléén positief polair. Er valt een onderscheid te maken tussen twee betekenisvarianten van ooit:
Deze varianten zijn te zien in achtereenvolgens de zinnen (24) en (25). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Louter het feit dat deze twee voorbeeldzinnen grammatical zijnGa naar eind5. wijst erop dat ooit niet negatief polair is. De aanwezigheid van een monotoon dalende expressie is immers een noodzakelijke voorwaarde voor het verschijnen van een negatief polaire uitdrukking. De nominale constituent Paul is niet monotoon dalend, sterker nog, eigennamen zijn monotoon stijgend. Als nu nogmaals de argumenten van Seuren, Van der Wouden en Hoeksema met betrekking tot de negatieve polariteit van ooit beschouwd worden, dan blijken die argumenten gemakkelijk te weerleggen. Seuren geeft als argument voor de negatieve polariteit van ooit dat het na het dan van een comparatief kan optreden. Uit het op die plaats kunnen verschijnen van ooit volgt echter niet dat het negatief polair is. Van der Wouden laat zien dat veel positief polaire uitdrukkingen ook op die plaats kunnen verschijnen en één van zijn voorbeelden is (Van der Wouden, (4c), p.77):
Vergelijk zin (26) met zin (21) en merk op dat het nu toch wel erg onduidelijk wordt waarom ooit in het ene geval als negatief polair en in het andere geval als positief polair moet worden aangemerktGa naar eind6.. Van der Wouden meent uit de ongrammaticaliteit van zin (23) te mogen opmaken dat ooit een negatief polaire uitdrukking is. Uit de zinnen (24) en (25) blijkt al dat de ongrammaticaliteit van (23) niet te wijten is aan de aard van de nominale constituent Jan. Zin (27) is dan ook prima:
Hoeksema vergelijkt ooit met het Engelse any. Dit is mijns inziens niet terecht. Any heeft volgens Ladusaw (1980) twee varianten, echter niet een positief polaire en een negatief polaire variant, zoals Hoeksema veronderstelt, maar een polaire variant (polarity sensitive: PS) en een vrije variant (free choice: FC). De polaire variant is | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
negatief polair, de vrije variant is niet polair. Voorbeelden zijn (Ladusaw, (9a) en (9b), p.70):
De ontkenning van zin (28) levert zin (30) op, die zoiets betekent als (31), in tegenstelling tot (28), waarvan de betekenis is weergegeven in (32).
Uit de welgevormdheid van zin (30) blijkt dat anyFC niet positief polair is. Met dit alles is hopelijk duidelijk geworden dat ooit in geen geval negatief polair is. De positieve polariteit van ooit is gemakkelijk aan te tonen. Hiertoe wordt ooit onder de antimorfe expressie niet geplaatst.
Beide zinnen zijn enkel aanvaardbaar in echo-lezing en daaruit blijkt onmiskenbaar de positieve polariteit van ooit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
5. ÜberhauptOok überhaupt wordt door Seuren (1975) als negatief polaire uitdrukking geïntroduceerd (Seuren, (83c), p.316):
Hij verantwoordt dit niet en ook Hoeksema (1986) introduceert überhaupt zonder verdere uitleg als negatief polair. Mijns inziens is überhaupt positief polair. Dit kan worden aangetoond met behulp van het volgende zinnenpaar: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Zin (36b) is door de aanwezigheid van niet - tenzij in zeer sterke echo-lezing - onwelgevormd, waaruit mag worden geconcludeerd dat überhaupt positief polair is. Toch is het in eerste instantie niet zo verwonderlijk dat Seuren en Hoeksema in überhaupt een negatief polaire uitdrukking zagen. Het lijkt erop dat überhaupt vaak gepaard gaat met een negatief element, getuige:
Edoch, in de zinnen (37) en (38) heeft überhaupt het negatieve element in zijn bereik en niet andersom! Bovendien kan überhaupt zonder negatief element in zijn bereik ook zeer wel voorkomen:
Of, wanneer men in het adjectief vervelend ook ‘iets negatiefs’ ontwaart:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
6. SuperlatievenHoeksema (1986) laat zien dat superlatieven niet-monotone adjectieven zijn. Hij doelt dan op hun gedrag als determinator, zoals is op te maken uit (41):
Als nominale constituent blijken superlatieven monotoon stijgend te zijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De verwachting dat negatief polaire uitdrukkingen niet en positief polaire uitdrukkingen wel in het bereik kunnen staan van een door een superlatief gemodificeerd substantief, blijkt dan ook gerechtvaardigd, getuige (43) t/m (46).
Ook kunnen geheel naar verwachting negatief polaire uitdrukkingen niet verschijnen in een bijvoeglijke bijzin onder een niet-monotone superlatief. De enige twee negatief polaire uitdrukkingen die daar volgens Hoeksema (1986) wel kunnen verschijnen, zijn in de vorige twee paragrafen gebleken niet negatief, maar positief polair te zijn. Wat men echter ook zou verwachten, is dat positief polaire uitdrukkingen wel kunnen voorkomen in een bijvoeglijke bijzin onder een superlatief. Toch levert dat vaak onwelgevormde zinnen op:
De vraag is hoe deze onwelgevormdheid verklaard moet worden. Hoeksema (1983b) legt een verband tussen een uniek bepalende beschrijving als de huidige koningin van Nederland en een superlatief. De verzamelingen waarnaar beide verwijzen, zijn eenledig. Daarom zijn de volgende twee zinnen zeer eigenaardig.
Immers, het onbepaalde lidwoord een vooronderstelt meer dan één huidige koningin van Nederland en meer dan één dikste kat uit de buurt. Om dezelfde reden kunnen uniek bepalende beschrijvingen moeilijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
gecombineerd worden met beperkende bijzinnen. Beperkende bijzinnen hebben de functie de verzameling waarnaar verwezen wordt door de nominale constituent, te verkleinen. Bij een eenledige verzameling levert dat uiteraard moeilijkheden op:
Blijkens (52) en (53) zijn superlatieven huiverig voor beperkingGa naar eind7., ook zonder positief polaire uitdrukking in het bereik. De beperkende bijzin in (52) heeft betrekking op de dikste kat en impliceert dus het bestaan van minstens twee dikste katten, waarvan er één van eten houdt, net zoals zin (51) minstens twee huidige koninginnen van Nederland vooronderstelt. Zin (52) kan echter ook anders geïnterpreteerd worden. Dan heeft de bijzin slechts betrekking op kat en is de zin wel acceptabel. Van alle katten die van eten houden, is Tybeert de dikste.
Dus, de dikste kat die van eten houdt tegenover bijvoorbeeld de dunste kat die van eten houdt. In principe zijn voor elke zin van deze vorm twee interpretaties mogelijk, ook wanneer er een positief polaire uitdrukking verschijnt. Zin (47) kan ook worden gelezen als (47') en is dan welgevormd.
Van alle spelers die allerminst in dit bed passen, is Frank de kleinste. De interpretatie waarbij de beperkende bijzin slechts betrekking heeft op het nomen, levert dus steeds welgevormde zinnen op. Iets dergelijks doet zich voor in onderstaande zinnen, die ondanks de beperkende bijzinnen toch welgevormd zijn.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
In bovenstaande zinnen fungeren de bijzinnen net als de bepaling uit de buurt in (50) en doen geen afbreuk aan het eenledige karakter van de superlatief. Ze beperken slechts de verzameling katten. In tegenstelling tot hetgeen het geval is in (52) geldt hier niet de vooronderstelling dat er minstens twee dikste katten moeten zijn. De zinnen (54) en (55) worden geïnterpreteerd als (56) en (57).
Inmiddels kan verklaard worden waarom positief polaire uitdrukkingen vaak niet in een bijvoeglijke bijzin onder superlatieven kunnen voorkomen: het is niet de positieve polariteit van de uitdrukking, maar het beperkende karakter van de bijzin, dat zorgt voor de onwelgevormdheid van het geheel. De uitzonderingen in (18) en (19) zijn gevallen die vergelijkbaar zijn met (54) en (55). Het unieke karakter van de superlatieven komt er niet in gevaar. Een apart geval vormen de superlatieven eerste en laatste, die juist wel specificatie verlangen in de vorm van een beperkende bijzin:
Dit heeft te maken met het tijdsaspect van eerste en laatste: beide superlatieven duiden eindpunten aan op een tijdsas. Positief polaire uitdrukkingen kunnen dan ook meestal wel in een beperkende bijzin onder eerste en laatste voorkomen:
Wellicht dienen eerste en laatste toch eerder te worden opgevat als rangtelwoorden dan als superlatieven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
7. SamenvattingDe bewering van Hoeksema dat de theorie van Ladusaw en Zwarts aangaande het verband tussen neerwaartse monotonie en negatieve polariteit wordt gedwarsboomd door het gedrag van de volgens Hoeksema negatief polaire uitdrukkingen ooit en überhaupt onder superlatieven, blijkt niet houdbaar. Beide uitdrukkingen zijn niet negatief polair, maar positief polair. Het het aantonen van de positieve polariteit van ooit en überhaupt rijst echter een nieuw probleem, daar ook positief polaire uitdrukkingen vaak niet kunnen verschijnen in beperkende bijvoeglijke bijzinnen onder superlatieven. Dit is een gevolg van het feit dat superlatieven verwijzen naar een eenledige verzameling, die moeilijk beperkt kan worden. Alleen bijzinnen die dit unieke karakter niet in gevaar brengen, kunnen gecombineerd worden met superlatieven. Bijzinnen, waarin ooit en überhaupt verschijnen, behoren daartoe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|