Tabu. Jaargang 18
(1988)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omgevingen van vrijwel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De klassieke predikaatlogische kwantoren1.1. uitdrukkingen van universaliteitDe eerste bevindingen van Zwarts wezen in de richting van de universele kwantor x als uitgelezen omgeving voor het opduiken van vrijwel. Met ‘omgeving’ bedoelen we in het bijzonder de konstituent(en) in het bereik van het partikel: syntaktisch onmiddellijk erop volgend, semantisch het operandum van de door het partikel uitgevoerde operatie. De bereikskonstituent bevat een onderdeel dat door aksent en intonatieverloop als fokus van zijn omgeving wordt onderscheidenGa naar eind1. Enkele voorbeelden met uitdrukkingen van universaliteit: IEDEREEN is fokus bij vrijwel in (1) en (2):
ALLE is fokus (als onderdeel van de syntaktische bereikskonstitu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ent ‘ALLE deelnemers’) bij vrijwel in (3):
Om de bevindingen van Zwarts te toetsen lijkt het nuttig te beginnen met een verkenning van het lexikale paradigma van ∀x. Met ‘lexikale paradigma’ zijn al de uitdrukkingen bedoeld die variaties vormen op eenzelfde lexikale grondbetekenis, m.a.w. de representanten van ∀x en zijn logische tegenhangers. Die logische tegenhangers zijn de lexikale opvullers van het het door ∀x gedefinieerde dualiteitsdiagram. Maar eerst: wat is een dualiteitsdiagram? De dualiteitsrelatie is er een die bestaat tussen een kwantor en de externe negatie van zijn interne negatie, m.a.w. als Q de kwantor voorstelt, dan is -Q- zijn duaalGa naar eind2. Op grond daarvan kan men voor elke kwantor een dualiteitsdiagram opstellen dat er als volgt uit zietGa naar eind3:
schema 1
Het duaal van ∀x nu, logisch ekwivalent aan de externe negatie van zijn interne negatie, is gelexikaliseerd in de representanten van de existentile kwantor∃x. In het door∀x gedefinieerde duallteitsdiagram kennen drie van de vier plaatsen een eigen lexikalisatie, nl. 1,3 en 4. Plaats 2 maakt gebruik van de kombinatie van het Neg-lexeem met ∀x.
schema 2
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dat lexikale paradigma van kwantoren zijn er sterke en zwakkeGa naar eind4, aldus te definiren: zwak is een kwantor Q over een predikaat P als Q(P) en Q(~P) tegelijk waar kunnen zijn, sterk als dat niet het geval is. In het diagram voor ∀x hebben we dus sterke kwantoren boven de dubbele streep, zwakke eronder:
schema 3
Vergelijk:
Voor schema 3 geldt i.v.m. de externe negatie Negext: Negext maakt: de sterke kwantor zwak en de zwakke sterk.Ga naar eind5 De sterke kwantoren uit het behandelde lexikale paradigma nu laten kombinatie met vrijwel toe, de zwakke sluiten die uit. De verklaring daarvoor dient gezocht te worden in een epistemologische eigenschap van uitspraken die ik met de term ‘spanning’ zou willen aanduiden:
Zo kunnen we (4b) of (7a) meteen ontzenuwen door n gestorven exemplaar ten tonele te voeren, terwijl met eenzelfde bewijsvoering de waarheid van zowel (5b) als (6a) aangetoond is. (4) en (7) kunnen als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omgeving dienen voor vrijwel, (5) en (6) niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Quasikongruentie.Dat de eigenschap ‘spanning’ het optreden van vrijwel (of zijn synoniemen nagenoeg, zo goed als, praktisch) rechtvaardigt, vloeit voort uit de semantiek van die uitdrukkingen, die we stuk voor stuk kunnen karakteriseren als indikatoren van quasikongruentie. Daarmee is het volgende bedoeld. De eigenschap ‘spanning’ komt er, zoals gezegd, op neer dat een uitspraak een vrij strikte NORM opgelegd krijgt: het geringste tegenvoorbeeld stempelt ze als onwaar. In het geval van quasikongruentie nu oordeelt de spreker dat de werkelijke situatie weliswaar niet voor de volle honderd percent aan de door de (sterke kwantor in de) gespannen uitspraak gedefinieerde norm beantwoordt, maar die in elk geval VOLDOENDE DICHT (‘na genoeg’) benadert dat hij er de verantwoordelijkheid voor op zich kan nemen, zij het dan enigszins beroep doend op de goodwill van de interpreteerder. Hij oordeelt m.a.w. dat de uitspraak een VRIJ GOEDE (cf. vrij wel) afbeelding vormt van de werkelijkheid. Immers, de in de uitspraak beschreven stand van zaken en die uit de werkelijkheid vallen ZO GOED ALS samen, we noemen ze quasikongruent. Die slag om de arm verwoordt de spreker middels de genoemde indikatoren van quasikongruentieGa naar eind7. Een voorbeeld: iemand is zó zelden aanwezig dat je, misschien met een tikkeltje overdrijving, zou kunnen zeggen: ‘hij is NOOIT aanwezig’. Met de kwantor NOOIT krijgt men m.a.w. de meest passende omschrijving voor de aktuele SvZ, als men tenminste bereid is over die enkele uitzonderingen of tegenvoorbeelden heen te kijken. Om die bereidheid te garanderen en niet van leugenachtigheid beschuldigd te worden, bouwt de spreker een signaal van quasikongruentle in: vrijwel NOOIT (= ‘zo goed als nooit’). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. Lexikale bezetting van het kwantorenparadigma.1.3.1. NP's.De kwantoren kunnen gerepresenteerd worden door NP's als: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrijwel kan gekombineerd worden met de sterke kwantoren uit het paradigma, nl. die van 1 en 4; kombinatie met de zwakke kwantoren (2 en 3) levert ongrammatikaliteit op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3.2. Adverbiale representanten.
Negatie van existentie kan ook gebeuren onder de vorm van voorzetselkonstituenten met zonder die een adverbiale bepaling gaan vormen, zoals: zonder (enige) twijfel, zonder (enige) onderbreking, zonder (enige) noemenswaardige hinder, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3.3. Verbale representanten.~∃x kan ook langs verbale weg een lexikale verwoording krijgen. Hierna volgen enkele voorbeelden van met vrijwel kompatibele kontexten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin ~∃x enkel in de parafrase aan de oppervlakte komt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De modale operatoren2.1. Het dualiteitsdiagram bij de modale operatoren.Het is bekend dat de modale operatoren ‘mogelijk’ (POSS) en ‘noodzakelijk’ (NEC) in termen van existentile resp. universele kwantifikatie gedefinieerd kunnen worden. Iets wat ‘mogelijk waar’ is, is immers waar in sommige mogelijke werelden, iets wat ‘noodzakelijk waar’ is, is dat in alle mogelijke werelden. We krijgen dan ook een vergelijkbaar dualiteitsdiagram als bij de kwantoren:
schema 4
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Lexikale bezetting van het paradigma.De belangrijkste lexikale representanten van de modale operatoren die voor kombinatie met vrijwel in aanmerking komen, zijn vooral te vinden bij de bwbn's met modale betekenis, zowel epistemisch als deontisch/fakultatiefGa naar eind13. In tweede instantie lenen ook de modale (hulp)werkwoorden zich sporadisch tot kombinatie met vrijwel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alleen de lexemen die de sterke operatoren uit 1 en 4 bevatten, maken van de uitspraak een gespannen uitspraak, dankzij welke eigenschap ze met vrijwel verbonden kunnen worden. Enkele voorbeelden:
Enkele idiosynkrasien kunnen we in dit verband niet onvermeld laten. De kombinatie van vrijwel met noodzakelijk is blijkens (1) goed mogelijk, die met nodig echter niet; die met zeker is probleemloos (cf. 2), die met beslist of ongetwijfeld niet:
Voor (7) kan opgemerkt worden dat nodig (behalve attributief) alleen predikatief gebruikt kan worden, en niet adverbiaal: in die predikatieve gebruikswijze - die overigens ook bij noodzakelijk problemen oplevert voor de kombinatie met vrijwel - heeft het geheel meer het karakter van een existentile uitspraak van het type ‘er is een nood(zaak) dat...’, en zoals we al zeiden is deze zwakke kwantor met vrijwel niet verzoenbaar. Voor (8) echter kan een dergelijke poging tot verklaring ons niet redden. Wel kan men opmerken dat de hier gebruikte bijwoorden de stelligheid van de spreker onderstrepen (‘IK ben beslist’, ‘bij MIJ is geen twijfel’, enz.). Dergelijke uitdrukkingen verraden in de eerste plaats een sterk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
engagement van de spreker, en situeren zich in de attitudinele laag van de uiting, i.t.t. de meer objektieve wendingen als ‘zonder (enige) twijfel’, ‘zeker’ uit de deskriptieve of propositionele laag: wellicht is dat de reden waarom ze immuun zijn voor operatoren van quasikongruentie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. NegatieHet gebeurt nogal eens dat vrijwel aan het negatieve partikel niet voorafgaat, zonder dat zo meteen, i.t.t. wat het geval is in voorbeeld (6) van de vorige sektie, een oppervlakterepresentant van ∃x of POSS in de rest van de zin terug te vinden is. Als algemene regel kan men stellen dat de aanwezigheid van vrijwel een lezing opdringt waarbij, zij het op een dieper niveau, toch weer een dergelijke operator opduikt. Enkele voorbeelden kunnen dit illustreren.
Daartegenover zijn negatieve zinnen waarin een dergelijke kwantificerende lezing uitgesloten is, met vrijwel niet kombineerbaar.
Niet alle zinnen met NIET zijn op dat punt ondubbelzinnig. Een argument voor de hierboven geponeerde stelling is dan ook dat vrijwel dergelijke zinnen kan disambiguren. Vgl.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkel via de aanwezigheid van een kwantor is ook de kombinatie van vrijwel met niet hoeven verklaarbaar. Deze kombinatie is eigenlijk van het (zwakke) type 2 (~NEC), wat in principe met vrijwel onverzoenbaar is. Dat vrijwel er toch soms bij op kan treden, heeft het enkel te danken aan een mogelijke kwantificerende lezing. In (9) ligt die nauwelijks voor de hand, in (10) daarentegen is ze goed mogelijk:
In (11) kan weer een genegeerde ∃x de aanwezigheid van vrijwel verklaren, maar evenzeer is de wending via parafrase terug te voeren op het ~POSS-formaat, als gexpliciteerd in (12).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Identiteit en exklusiviteit4.0. Met de klassieke predikaatlogische kwantoren en de modale operatoren konden we een dualiteitsvierkant definiren, in twee helften verdeeld door een strakke scheidingslijn tussen sterk en zwak. In deze paragraaf onderzoeken we nog enkele andere antonymische paren die weliswaar geen duaal paradigma vormen, maar waarvan toch n van de leden met vrijwel kombineerbaar is, en het andere niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1. Identiteit.4.1.1. De oppositie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De lexikale types GELIJK en VERSCHILLEND vormen een kontradiktorisch paar:
Het is duidelijk dat uitspraken waarin de relatie gelijk geprediceerd wordt van twee elementen, een gespannen karakter vertonen: de uitspraak dat A en B gelijk zijn wordt strikt genomen door de minste afwijking tussen A en B ontkracht. Overigens kan gelijk probleemloos in termen van de sterke kwantoren, ∀x en ~∃x, geparafraseerd worden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1.2. Bezetting van het lexikale paradigma.Van de volgende lexemen die met identiteit en verschil te maken hebben, is de linkerkolom wel, de rechter niet met vrijwel kombineerbaar:
Enkele voorbeelden:
Een merkwaardige toepassing van vrijwel biedt het volgende voorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De aanwezigheid van vrijwel vestigt er de aandacht op dat hier sprake is van een ekwatieve bewering, waarbij het neutrale zijn parafraseerbaar is door ‘samenvallen met’, ‘gelijk zijn aan’: de uitspraak waar vrijwel bij aansluit krijgt er een gespannen identifikatiekarakter door, en kan nu geparafraseerd worden als:
M.i. gaat ook een uitdrukking als op tijd (zie Van Os 1986: 69) op een identiteitsoperator terug:
Op tijd vooronderstelt immers een richtpunt van tijdigheid, en de uitdrukking op tijd geeft aan dat het rele punt waarvan in de bewering sprake met dat richtpunt samenvalt. De potentile bewering van kongruentie schept ook hier een geschikte achtergrond voor een rele bewering van quasikongruentie, waardoor meteen de spanning van de bewering afgezwakt wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Exklusiviteit.4.2.1. Uitdrukkingen van uniciteit verlenen aan de uitspraak een gespannen kwantificerend karakter, wat de kombinatie met vrijwel mogelijk maakt. Evenmin als bij identiteit is er sprake van duale relaties. Uniciteit kan net als universaliteit nominaal en adverbiaal gestalte krijgen: de linker kolom (type UNIEK) is wel, de rechter (type NIET-UNIEK) niet met vrijwel kombineerbaar.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.2. De ‘zuivere’ exklusiveerders zijn uitdrukkingen als uitsluitend, exklusief: zeker in adverbiaal gebruik verdragen ze zeer goed het gezelschap van vrijwel, getuige voorbeelden als:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2.3. Rangordesluiters.Een variant op de exklusiviteitsoperatoren vormen rangordesluiters als de eerste, de laatste, omdat die evengoed alternatieven - zij het geordende alternatieven - uitsluiten: ook die blijken gespannen uitspraken op te leveren die in aanmerking komen voor de operatie van quasikongruentie. Een voorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. KonklusieZoals de identificeerders (zelfde, e.d.) mogelijk verschil uitsluiten, zo sluiten de exklusiveerders mogelijke alternatieven uit voor de invulling van een open plaats in de propositie. Uiteindelijk zijn ze dus allebei van het ~∃x-formaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Telische situatiesZoals in de notitie van Zwarts al opgemerkt, en in de bijdragen van Schermer-Vermeer en Van Os nog eens bevestigd, treft men vrijwel vaak aan in uitspraken die op de een of andere manier als perfektisch te kwalificeren zijn. De distributie is echter niet zo maar op het eerste gezicht klaarblijkelijk; zo kombineert vrijwel probleemloos met de lexemen uit de linker, niet echter met die uit de rechter kolom: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hun gespannen karakter ontlenen uitspraken met een predikaat uit de linker kolom wellicht toch weer aan een onderliggende vorm van universele kwantifikatie. De aanwezigheid van vrijwel releveert de beschreven toestand als (natuurlijk) eindpunt van een ertoe leidende ontwikkeling of een erin uitmondend procesGa naar eind15: naar een oplossing moet eerst gezocht worden Waar vrijwel in past, zijn m.a.w. uitspraken waarin een beschrijving gegeven wordt van wat Comrie (1976) aanduidt als een TELISCHE SITUATIEGa naar eind16. De band met universaliteit kan als volgt duidelijk worden gemaakt: stellen we ons een assenkruis voor met t als de tijdslijn en k als representatie van de (hoeveelheid) dingen die gedaan moeten worden/ die moeten gebeuren vóór een bepaald proces uitmondt in zijn (natuurlijke) eindtoestand:Ga naar eind17
schema 6
Het predikaat dat de eindtoestand X (vb. uit) beschrijft, vereist het afwerken van het HELE proces, anders gezegd: het proces leidend tot X dient INTEGRAAL te worden doorlopen. Als prototypisch voorbeeld noemen we het boek dat men pas ‘uit’ heeft wanneer ALLE bladzijden gelezen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn. De k uit het schema slaat op het aantal bladzijden, te lezen vÂÂr de eindtoestand bereikt is. De uitspraak ‘ik heb het boek uit’ is m.a.w. een GESPANNEN uitspraak van het formaat ‘het proces leidend tot X is integraal doorlopen’ (in casu: alle bladzijden zijn gelezen), en de ne nog ongelezen bladzijde maakt ze strikt genomen onwaar. Zo ook is een schuld pas ‘afgelost’ als de laatste frank of gulden terugbetaald is. Een namenlijst is pas ‘volledig’ als alle namen ingevuld zijn, enz.Ga naar eind18 Het feit dat niet alle processen even gemakkelijk in kwantitatieve termen worden uitgedrukt, doet niets af aan de spanning waarop door vrijwel gezinspeeld wordt, tussen het integraal vs. het niet-integraal afwerken van een proces. Meer nog: de toevoeging van vrijwel is er juist vaak verantwoordelijk voor dat een toestandspredikaat wordt genterpreteerd als ‘eindtoestand van een proces’, een lezing die zonder de aanwezigheid van vrijwel helemaal niet in het geding hoeft te zijn. Daar worden (meer of minder geloofwaardige c.q. acceptabele) voorbeelden van gegeven in Van Os (1986: 53-5, 57) en Schermer-Vermeer (1986: 28-9). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Afrondende beschouwingVrijwel, indikator van quasikongruentie maar zeker geen ‘bepaling van hoeveelheid’ (Schermer-vermeer)Ga naar eind19, heeft inderdaad te maken met ‘zaken van universaliteit en negatie’ (Zwarts). Niet zozeer het begrip ‘grens’ is hierbij kruciaal (cf. Van Os), dan wel het begrip ‘spanning’. Zo moet ook de negatie van die aard zijn dat ze de uitspraak tot een gespannen uitspraak maakt. Negatie van de duale tegenhanger van universele of met universaliteit verwante uitdrukkingen voldoet aan die voorwaarde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|