Tabu. Jaargang 17
(1987)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Korte binding en polariteit bij psych-werkwoorden en ditransitieven
| |||||||||||||||||||||||||||||
2. Polaire binding bij psychologische werkwoordenBeschouw de volgende zin: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Niemand noem ik hier de polaire binder of het polaire antecedent, en ook maar iets het polaire item. Door te spreken van een polaire binder suggereer ik dat de relatie tussen binder en item een (soort van) bindingsrelatie is. Laten we binding definiëren als in (2) en (3):
Voor ons doel is het niet nodig de ingewikkelder definitie uit Chomsky (1981) te citeren, te meer daar de voorspellingen van elk van de beide definities niet verschillen voor de te bespreken zinnen. Ter zake dan. Als we polariteit zien als een vorm van binding, voorspellen we dat polaire binders in elk geval kunnen optreden in posities waarin binders van anaforen optreden. We verwachten en vinden de bekende subject-object assymmetrie:
De polaire relatie lijkt dus wat gemeen te hebben met de relatie van anaforische binding. Toch stuiten we al snel op een verschil. Polariteit is ook gevoelig voor lineariteit, terwijl anaforie dat veel minder is:
(6a) is identiek aan de grammaticale (1a), met dit verschil dat in (6a) het object voorop is geplaatst. Hierdoor gaat het polaire item aan de polaire binder vooraf, en dat lijkt niet te mogen. Voor anaforen geldt een dergelijke lineaire restrictie niet, getuige de grammaticaliteit van (6b). Men zou kunnen veronderstellen dat polariteit alleen gevoelig is voor lineariteit en niet voor c-commanderen. In de grammaticale zinnen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gaat de polaire binder immers vooraf aan het polaire item? Beschouw nu onderstaande zin:
Met lineariteit alleen komt men er niet. De ongrammaticaliteit van (7) kan verklaard worden als we aannemen dat de binder het polaire item moet c-commanderen op een niveau van representatie dat aan de vooropplaatsing van het object voorafgaat, bijv. D-structuur of in het model van van Riemsdijk & Williams (1981) ook NP-structuur. De generalizatie zou als volgt kunnen luiden:
Uitbreiding van het feitenbestand toont aan dat er meer aan de hand is. Met psychologische werkwoorden is het verrassenderwijs mogelijk dat een object een subject bindt:
(9c) illustreert de thematische structuur van het werkwoord bevallen: het onderwerp draagt de theta rol van thema en het voorwerp draagt de theta rol van ‘experiencer’. In (9b) bindt het subject het object. In (9a) tenslotte bindt het object het subject, wat normaliter is uitgesloten, vergelijk (4) hierboven. Merk op dat met psychologische werkwoorden de lineariteitsrestrictie op polaire binding gehandhaafd kan blijven (bij binding van subject door object), omdat deze werkwoorden inversie toestaan:
Werkwoorden zoals zien staan blijkbaar geen inversie toe. We verwachten nu misschien dat alle werkwoorden die inversie toe- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||
staan in ingebedde zinnen ook binding van het subject door het object toestaan. Dit is niet zo. Werkwoorden als ergeren staan weliswaar inversie toe,
maar ze staan geen inverse binding toe:
Men vergelijke deze feiten met (9) hierboven. Over inversie is al meer geschreven, zie onder anderen Koster (1978), Den Besten (1982). Een gedeelte van de psychologische werkwoorden staat dus wel inverse binding toe, een gedeelte niet. De werkwoorden die het wel toestaan worden typisch met zijn vervoegd terwijl de werkwoorden die het niet toestaan typisch met hebben worden vervoegd, cf. ook T. Hoekstra (1984):
Bovenvermelde auteurs komen meer of minder expliciet tot dezelfde conclusie die ook hier getrokken wordt, namelijk dat er twee klassen van psychologische werkwoorden zijn, zie ook van der Putten (1986). | |||||||||||||||||||||||||||||
3. Hoe de twee klassen te onderscheiden?Het feit dat beide klassen van psychologische werkwoorden inversie toestaan wordt door Den Besten (1981) verklaard door aan te nemen dat beide argumenten op D-structuur binnen de VP staan. Beide klassen worden van elkaar onderscheiden door middel van structuur. Werkwoorden als bevallen krijgen de structuur (14a) en werkwoorden als irriteren de structuur (14b): | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De labels onder de NP's verwijzen naar de Grammaticale Functies van de NP's in de oppervlaktestructuur, voor de duidelijkheid. Merk op dat het object bij bevallen in dezelfde structurele positie zit als het object bij werkwoorden als geven: ze worden in de traditionele grammatica dan ook meewerkend voorwerp genoemd omdat ze zich in vele opzichten op dezelfde manier gedragen, cf. Den Hertog (1972: 56 ff) (Ik dank Prof. Sassen die me hierop attent maakte). Ze gedragen zich hetzelfde met betrekking tot verschillende empirische tests. Ik zal die testen hier niet geven omdat ze niet direct van belang zijn. De eerste structuur nemen we dus integraal van Den Besten over. De tweede structuur schendt echter de eis dat syntactische structuren binair moeten vertakken, zie Kayne (1984). In plaats van (14b) stellen we de volgende structuur voor, zie ook Bennis (1986): Deze structuur voldoet aan binaire vertakking. Het is nu zaak om in een generalizatie over polaire binding het verschil tussen deze beide structuren uit te buiten. Men zou kunnen overwegen om de generalizatie in termen van minimaal c-commanderen te | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||
definieren, op D-structuur, als volgt:
Deze generalizatie werkt niet voor het subject van bevallen dat het object kan binden, ook al c-commandeert het subject het object niet minimaal op D-structuur. Ook in het Engels vinden we gevallen die niet door generalizatie (16) gedekt worden. Beschouw het volgende feitenpatroon, onder meer vermeld in Barrs & Lasnik (1986):
Blijkbaar mag het indirect object het direct object binden, ook al c-commandeert het niet minimaal: Het (c)-voorbeeld toont aan dat het niet alleen maar om lineariteit gaat maar dat er meer aan de hand is. Blijkbaar kan een direct object NP niet een indirect object NP binden, ook al gaat het vooraf. Merk op: als uitgebreid c-commanderen op D-structuur van belang was dan zou (17c) goed moeten zijn. Met minimaal c-commanderen komen we er niet uit. Het is duidelijk dat uitgebreid c-commanderen ons niks verder helpt, want dan zou het direct object het indirect moeten kunnen binden. Bovendien kan uitgebreid c-commanderen de twee klassen van psychologische werkwoorden niet van elkaar onderscheiden. Vanuit empirisch standpunt willen we die twee klassen juist wel onderscheiden. Samenvattend: we willen een asymmetrie uitdrukken tussen directe en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||
indirecte objecten, en tussen de beide argumenten van de twee klassen van psychologische werkwoorden. We zullen dit met behulp van thematische rollen proberen te doen. | |||||||||||||||||||||||||||||
4. Een asymmetrie in termen van theta theorieTheta Theorie drukt een asymmetrie tussen unaccusatieven en unergatieven uit door te stipuleren dat de eerste groep hun theta-rol direct toekent en intern aan VP. De unergatieven kennen hun theta-rol indirect toe en extern aan VP, zie Burzio (1981), Perlmutter & Postal (1983). Hiermee hangt onder andere samen dat het voltooid deelwoord van een unaccusatief wel een No kan modificeren, maar het voltooid deelwoord van een unergatief niet:
Laten we nu het al dan niet direct toekennen van een theta rol als een primitief begrip opvatten, zodanig dat het mogelijk is om theta-rollen niet alleen indirect buiten de VP maar ook indirect binnen de VP toe te kennen. Binnen de VP kan een theta rol op twee manieren worden toegekend, afhankelijk van lexicale specificatie. Bij directe toekenning denken we aan een hechtere band tussen V en NP dan bij indirecte toekenning. Zo krijgt een lijdend voorwerp zijn theta rol direct toegekend, terwijl een meewerkend voorwerp zijn theta rol indirect toegekend. Indirecte toekenning kan als een vorm van predicatie gezien worden. Hiermee kunnen we een soort thematische hiërarchie uitdrukken. We beschouwen een indirecte theta rol als zijnde superieur aan een indirecte theta rol. We maken nu de volgende generalizatie:
Hiermee drukken we uit dat de theta rollen van eenzelfde predikaat in | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||
een asymmetrische verhouding tot elkaar staan. We nemen aan dat deze generalizatie op D- of op S-structuur geldig is, vergelijk Everaert (1986). We nemen nu aan dat met werkwoorden als bevallen de theta rol van het oppervlakte object superieur is aan die van het oppervlakte subject. Hierdoor is het mogelijk dat het object het subject bindt.Ga naar eind1. Met werkwoorden als irriteren is dat omgekeerd, wat het normale geval is. Tevens nemen we aan dat de theta rol van indirecte objecten superieur is aan die van directe objecten. We postuleren dus een thematische hierarchie wanneer twee NP's elkaar op een bepaald niveau van representatie c-commanderen. Voor de gewone gevallen voldoet c-commanderen. | |||||||||||||||||||||||||||||
5. Is de generalizatie waar?Laten we de feiten nog eens doornemen, en kijken of we met (20) uit de voeten kunnen. Eerst een eenvoudig geval:
De binding mag plaatshebben op D- of S-structuur. Wat betreft (4a) is alleen conditie (i) van toepassing: conditie (ii) is irrelevant want de regeerder van het object is de regeerder van het subject noch op D-noch op S-structuur. Aan conditie (i) wordt voldaan want de regeerder van de polaire binder, INFL, c-commandeert de regeerder van het polaire item, V. (4a) valt dus onder (20). In (4b) wordt conditie (i) geschonden. (20) sluit (4b) uit, wat correct is. Nu de lastige gevallen. Eerst bekijken we psychologische werkwoorden die met zijn vervoegd worden:
Is (9a) goed op D-structuur? Beide argumenten hebben dezelfde regeerder, nl. V. V c-commandeert zichzelf dus aan conditie (i) is voldaan. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Omdat ze dezelfde regeerder hebben moet ook (ii) gelden. Aan (ii) wordt ook voldaan daar we <-d> theta rollen gespecificeerd hebben als zijnde superieur aan <+d> theta rollen; hierdoor kan het object het subject binden bij werkwoorden als bevallen. Omdat (9a) goed is op D-structuur hoeven we niet meer naar S-structuur te kijken. De generalizatie geldt immers op D- of op S-structuur. Is (9b) goed op D-structuur? Nee, want de theta rol van de binder, het SUBJ, is niet superieur aan die van het OBJ. Is (9b) dan goed op S-structuur? Ja, op S-structuur is INFL de regeerder van het SUBJ, na verplaatsing van het SUBJ naar de structurele subject positie. De regeerder van de binder is INFL en die c-commandeert de regeerder van het polaire item, V. Laten we nu de andere klasse van psychologische werkwoorden bekijken:
(12a) is goed op D-structuur omdat de binder (-d) thematisch superieur is aan het polaire item (+d). (12b) is niet goed op D-structuur omdat de binder niet thematisch superieur is aan het polaire item. (12b) kan ook niet gered worden op S-structuur omdat INFL niet de regeerder van het object kan zijn. Tenslotte nemen we drieplaatsige werkwoorden weer in overweging:
Zowel op D- als op S-structuur hebben de beide relevante argumenten dezelfde binder, namelijk V. De thematische hiërarchie wordt dus belangrijk. De polaire binder moet superieur zijn, wat erop neerkomt dat hij zijn theta rol indirect moet krijgen. Dit is wel het geval in (17a) maar niet in (17b). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||
6. ConclusieMet opzet hebben we (20) een generalizatie en geen definitie genoemd. Het is immers een eerste aanzet die slechts voor een klein feitenbestand geldt. Zodra polariteitsrelaties tussen PP's in de discussie betrokken worden, blijkt dat (20) nog verre van volmaakt is. Het volgende feitenpatroon illustreert dit:
Wel lijken hier theta rollen weer van belang te zijn. Het lijkt dus de moeite waard om polariteit ook vanuit de syntaxis eens te bestuderen, al was het alleen maar om nieuwe feiten en/of generalizaties bij het onderzoek naar polariteit te betrekken. | |||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||
|
|