Tabu. Jaargang 17
(1987)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De dubbele bodem van de small clause-syntaxis
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De SCIn de lijn van Stowell (1981) exploiteren Hoekstra (1984) en Van Gestel (1986) de small clause voor de syntaxis van het Nederlands. De SC is een gereduceerde zin, waarbij de reductie ontstaat door een volzin te ontdoen van tempus- en agreement-markeerders en door te abstraheren van het copula. De zo bereikte rudimentaire subject-predikaat-verbinding constitueert de SC. Het predikaat is verplicht lexicaal aanwezig, in de gegeneraliseerde vorm van een lexicale hoofd-categorie: XP, waar de variabele staat voor N, V, A of P. Het subject is - constructie-afhankelijk - optioneel lexicaal aanwezig. Het moet er bijvoorbeeld zijn in accusativus cum infinitivo-constructies (‘Ik zie Sjors een boek lezen’)Ga naar eind1., maar het mag er niet zijn in controleconstructies (‘Sjors leest, op de sofa liggend, een boek’). Volzinnen bevatten normaalgesproken een structureel subject en dat subject is, bij een enkelvoudige zin, ook het subject van de SC. De analyse van de eenvoudige volzin ‘Sjimmie beweegt’ biedt dus de SC ‘Sjimmie bewegen’, ingebed in een inflectiestructuur. Ik ga in dit verband niet in op de structurele complicaties die optreden bij eventuele legesubjectsposi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ties, zoals bij ‘Sjimmie schijnt bang (te zijn)’. Het gaat mij immers alleen om de observatie dat elke tempusdragende zin op tenminste twee niveaus geanalyseerd wordt: het niveau van de lexicale projectie (tempusloze zin, kale S, = SC) en, een niveau hoger, dat van de nonlexicale projectie. Dat laatste niveau teert dus op het eerste, omdat de SC onafhankelijk van de non-lexicale projectie bestaat, terwijl elke volzin tenminste een SC-niveau bevat. Over de afhankelijke SC, voorkomend als (onzichtbare) kale S in een enkelvoudige volzin, of als zichtbaar sententieel complement, prepositioneel complement in de absolute met-constructie (‘Met Sjimmie aan het roer bereikte Sjors de haven niet’), appositie (‘Sjors leest, op de sofa liggend, een boek’), beknopte bijzin (‘Hoewel doodsbang, kroop Sjimmie toch naar buiten’) en eventueelGa naar eind2. als attributieve adjectivische constructie (De tot opperhoofd verheven bandiet maakte Sjimmie ongerust’), - over deze afhankelijke SC is inmiddels al meer geschreven dan de gemiddelde lezer kan bijhouden. Van de onafhankelijke SC daarentegen, is veel minder bekend. Ik zal die constructie in de volgende paragraaf nader beschouwen, teneinde de ethno-dimensie van de notie ‘small clause’ op te helderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De vrije SCDe niet van een volzin afhankelijke SC, ‘vrije SC’ genoemd, wordt in het algemeen als een marginaal fenomeen afgedaan. Reuland (1979) signaleert dit zinstype (voorbeeld: ‘De jongens haar uitlachten natuurlijk’, pag. 44), voorafgegaan door Sturm en Pollmann (1977: 477). Omdat - in termen van de regeer-en bindtheorie - het subject alleen de nominatief-naamval krijgt via de inflectie-projectie van het hogere zinsniveau, is de vrije SC van een randverschijnsel tot een interessant - want obstinaat - fenomeen gepromoveerd. Van Gestel (1986, 46-47) houdt de vrije SC voor stilistisch gemarkeerd: eigenlijk bestaat voor hem de vrije SC niet, want hij neemt aan dat, gegeven de aanwezigheid van een lexicaal subject, de nominatief-casus-toekenner [+tense] toch in INFL aan het werk geweest moet zijn. Blijkbaar zijn nominatieven voor hem onlosmakelijk verbonden met volzinnen en dus met een INFL-projectieGa naar eind3.. Deze visie is echter wat al te streng, want het Engels blijkt vrije SC's te kennen met een niet-nominatief subject (Akmajian, 1984): ‘What, me worry?’, ‘Him wear a tuxedo?! (Sure.), ‘What! Her call me up?! Never.’ ‘What! Us read that trash novel by | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
tomorrow?!’. Akmajian vermeldt uitdrukkelijk dat alleen accusatief-subjecten in deze uitroep-zinnen correct zijn en de varianten met een nominatief-subject ontvangen dan ook een ster (‘Whatl *She call me up?! Never.). Wat de Nederlandse en de Engelse vrije SC gemeen hebben is dan nog slechts de afwezigheid van een casus-toekenner voor het subject, waarmee de suggestie van Van Gestel (en, hoewel ik daar niet zeker van ben, ook van Reuland) om de Nederlandse nominatief in de vrije SC toe te schrijven aan onzichtbaar tempus gediskwalificeerd kan worden. Merkwaardigerwijs schrijft Akmajian de accusatief-naamval van deze subjecten in het Engels juist toe aan het ontbreken van tempus: ‘(...) nominative case on a subject is possible only in tensed expressions; since MMs lack tense, the case of the subject will simply be the unmarked accusative form, rather than the marked nominative.’Ga naar voetnoot*Ga naar eind4. Voor alle duidelijkheid: MMs staat voor ‘Mad Magazine Sentences’. Voor hetzelfde geld had hij van Hiawatha- of Sjimmie-zinnen kunnen spreken, omdat deze striphelden zich eveneens laten karakteriseren door hun overwegend vrije SC-taalgebruik. Akmajian, inmiddels, brengt het onderzochte zinstype in verband met imperatieven in het Engels, en deze parallel geldt mijns inziens ook voor het Nederlands. Vergelijk de Nederlandse infinitief-imperatief ‘Wakker worden, jongedame’ of de PP-infinitief ‘Naar bed, jongedame’ met hun SC-varianten. Deze parallel zal ik hier niet verder uitwerken. Akmajian ontwerpt een PS-regel (phrase structure rule) die, afgezien van het Mad Magazine label, in een notedop het X-bar-gedeelte van menig proefschrift samenvat: (pag. 7) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Black dutch en de SCHet onderscheid tussen de afhankelijke en de vrije small clause is vrijwel komen te vervallen in het ‘kreoolnederlands’ dat gesproken wordt door stripfiguren als Sjimmie en de kleine Hiawatha: hun Nederlands ziet er in grote trekken uit als SC-Nederlands. De SOV-volgorde is favoriet, lidwoorden worden vaak onderdrukt, de nominatief-naamval wordt geschuwd, zelfverwijzing gaat ofwel met ‘mij’ ofwel met de eigennaam. Dit ‘Black Dutch’ heeft bij verschillende stripfiguren steeds dezelfde karakteristieken, ook al zijn de schrijvers niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
consequent: persoonsvormen op de tweede plaats komen ook voor (vooral als het hulpwerkwoorden betreft). Ik zal ter illustratie een greep doen uit ‘Sjors en Sjimmie in de rimboe’ en uit ‘Hiawatha’
Het Black Dutch is ook bekend uit ‘Kuifje in Afrika’ van Hergé (Eric Hoekstra, pers. comm.) en uit de televisieserie ‘Pipo de Clown’, waar Klukluk alleen in SC-vorm spreekt. Wie eenmaal vertrouwd is met deze variant van het Nederlands, kan dit als inferieur bedoelde taaltje ook ogenblikkelijk actief spreken. Het is alsof de spreker, in regeer- en bindtermen bezien, alle bars van de S'en deleert en zich zo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder syntactische morfologie uitdrukt. Kortom, alsof alleen de lexicale subcategorisatieframes worden benut. De syntacticus die het Nederlands beschrijft in de stijl van Hoekstra en Van Gestel doet eigenlijk niet veel anders dan de zwartjes uit de stripboeken: S isoleren uit S̿. Er zit dus een dubbele bodem in de small clause-syntaxis: de ethnolinguïstische dimensie van deze syntaxis is, dat in Black Dutch onderliggende en oppervlakkige vorm, op enkele stilistische eigenaardigheden na, samenvallen en dat White Dutch onderliggend Black is. Het wordt tijd dat ook de psycholinguïstische achtergronden van de SC-analyse aan een nader onderzoek worden onderworpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|