| |
| |
| |
Syntactische nomen-incorporatie bij infinitieven en deelwoorden
Ineke Schuurman en Annet Wierenga
0. Inleiding
Evers (1984) beoogt een alternatief te bieden voor Liebers verklaring voor wat Evers noemt de ‘V-constraint on Compounding’: waarom komt object- en adjunctincorporatie niet voor in werkwoordelijke samenstellingen (behoudens idiomen) en waarom wel wanneer deze worden genominaliseerd of geadjectiviseerd?
EverS′ verklaring heeft het effect dat ‘it forbids V-headed composita in all natural languages’ (p. 71). Zelf geeft Evers al aan, dat dit mogelijk te ver gaat. We zullen in de volgende paragrafen trachten aan te geven dat EverS′ verklaring ook voor het Nederlands in een bepaald geval verkeerde voorspellingen doet en vervolgens laten zien dat in het Gronings de ‘verboden’ constructies van Evers regelmatig voorkomenGa naar eind*.
| |
1. EverS′ verklaring
Evers (1984) richt zich vooral op finiete en infiniete werkwoordsvormen. De verklaring van de ‘V-constraint on Compounding’ die hij geeft, is gebaseerd op de aanname dat een zinsoperator niet een deel van een woord mag binden. In werkwoordelijke samenstellingen zou de tense-operator (een zinsoperator) alleen het werkwoordelijke deel van de samenstelling binden, hetgeen niet is toegestaan. Deze aanname wordt gemotiveerd met een tweetal argumenten. Het meest interesseert ons het V-Raising argument: te raisen werkwoorden hebben geen inflexie-index, te binden door de tense-operator, en daarom moet Verb-Raising plaatsvinden.
Het ontbreken van zo'n inflexie-index maakt ook dat het werkwoordelijke deel van te raisen werkwoordelijke samenstellingen niet toegankelijk is voor de tense-operator en dat object- of adjunct-incorporatie mogelijk is.
(1) |
..., als je de gastvrouw laat water-tappen, melk-karnen, thee-koelen. (voorbeeld 11, Evers 1984) |
Er zijn echter ook V-Raisingwerkwoorden die een ‘te+inf.’ constructie selecteren. Van dit te is eerder door Evers (1982) opgemerkt, dat het een ‘loos’ te is. We verwachten derhalve dat ook hier object- of adjunct-incorporatie mogelijk is. Dit blijkt echter niet het geval te zijn.
(2) |
a |
*..., dat je dient te water-tappen. |
|
|
*..., dat je dient te melk-karnen. |
|
|
*..., dat je dient te thee-koelen. |
Wel correct is de voorspelling dat extrapositiewerkwoorden geen samengesteld werkwoord als complement toelaten.
(3) |
a |
*..., dat je moet ophouden te water-tappen. |
|
b |
*..., dat je moet ophouden te melk-karnen. |
|
c |
*..., dat je moet ophouden te thee-koelen. |
In de volgende paragraaf zullen we laten zienGa naar eind1., dat in het Gronings het aantal mogelijkheden voor incorporatie veel groter is. In feite is het daar alleen in de finiete vorm uitgesloten.
| |
| |
| |
2. Het materiaal
Het gepresenteerde materiaal is uit de Hogelandster variant van het Gronings, die één der auteurs beheerst als native speaker. Alle zinnen zijn overigens voorgelegd aan oudere sprekers (60+) van het dialect, om zoveel mogelijk de invloed van het Nederlands te beperken.
Het voorbeeldmateriaal wordt veelal gepresenteerd in de bij zinsvolgorde. Deze geeft in die gevallen een beter beeld van het type constructie waar men mee te maken heeft. Opgemerkt moet worden dat het dialect zich voor wat de bijzinsvolgorde betreft, onderscheidt van de Nederlandse volgorde: alleen de zogenaamde ‘groene volgorde’ is juist. Lange infinitieven worden echter achterop geplaatst.
| |
2.1. Incorporatie
Zoals in de vorige paragraaf reeds is opgemerkt, komt incorporatie in het Gronings veelvuldig voor. Het betreft hier een produktief syntactisch proces, dat optreedt in Verb Raising èn Extrapositie-constructies.
(4) |
|
Verb Raising (-te) |
|
a |
..., dat hai heur kraant lezen loatGa naar eind2.. |
|
‘dat hij haar laat krant-lezen’ |
|
‘dat hij haar de krant laat lezen’ |
|
b |
..., dat zai hom baand lappen zugt. |
|
‘dat zij hem ziet band-plakken’ |
|
‘dat zij hem de band ziet plakken’ |
|
c |
..., dat zai opoe eerabbels schillen loat. |
|
‘dat zij oma laat aardappelen-schillen’ |
|
‘dat zij oma de aardappelen laat schillen’ |
|
d |
..., dat Haarm wel spruten doppen wil. |
|
‘dat Harm wel wil spruiten-doppen’ |
|
‘dat Harm de spruiten wel wil doppen’ |
In het Gronings zijn er relatief weinig werkwoorden, o.a. de verba sentiendi, die een korte infinitief selecteren. Meestal is een lange infinitief vereist.
(5) |
|
Verb Raising (+te) |
|
a |
..., dat moeke zat te eerabbels schillen. |
|
(dat moeder zat te aardappelen-schillen) |
|
‘dat moeder aardappelen zat te schillen’ |
|
b |
..., dat t lutje wicht stait te bobbeltjes-bloazen. |
|
(dat het kleine meisje staat te belletjes-blazen) |
|
‘dat het kleine meisje belletjes staat te blazen’ |
|
c |
..., dat Jaan lag te bouk lezen. |
|
(dat Jan lag te boek-lezen) |
|
‘dat Jan een boek lag te lezen’ |
|
d |
..., dat hai lopt te aaier zuiken. |
|
(dat hij loopt te eieren-zoeken) |
|
‘dat hij eieren loopt te zoeken’ |
(6) |
|
Extrapositie |
|
a |
..., dat zai opholt te eerabbels schillen. |
|
(dat zij ophoudt te aardappelen-schillen) |
|
‘dat zij ophoudt aardappelen te schillen’ |
| |
| |
b |
..., dat hai begunt te kraant lezen. |
|
(dat hij begint te krant-lezen) |
|
‘dat hij de krant begint te lezen’ |
c |
..., dat Rikoa deurgong te stoeten bakken. |
|
(dat Rika doorging te broden-bakken) |
|
‘dat Rika doorging met bro(o)d(en) te bakken’ |
Een aantal werkwoorden kent beide mogelijkheden.
(7) |
|
Verb Raising (+te) of Extrapositie |
|
a |
..., dat Rikoa perbaaiert te melk kaarnen. |
|
dat Rika probeert te melk-karnen) |
|
‘dat Rika melk probeert te karnen’ |
|
b |
..., dat waarkvraauw komt te roamen bounen. |
|
(dat de werkster komt te ramen-boenen) |
|
‘dat de werkster komt om de ramen te boenen’ |
|
c |
..., dat Knelis helpt te eerabbels poten. |
|
(dat Kornelis helpt te aardappelen-poten) |
|
‘dat Kornelis helpt de aardappelen te poten’ |
Aangezien Extrapositie-constructies worden gekenmerkt door een infinitief-constructie rechts van het finiete werkwoord, kunnen de zinnen onder (4) enkel Verb Raising-constructies zijn. Dat het in (5) en (6) respectievelijk gaat om Verb Raising en Extrapositie-constructies, is te zien wanneer er een Adjunct (i.c. veur elk in ain) wordt toegevoegd, dat alleen zinvol kan worden gerelateerd aan de infinitiefconstructie. Zo valt ook aan te tonen dat de zinnen onder (7) beide opties toelaten.
(8) |
|
Verb Raising (+te) |
|
a |
..., dat moeke veur elk in ain zat te eerabbels schillen. |
|
(dat moeder voor iedereen zat te aardappelen-schillen) |
|
‘dat moeder voor iedereen aardappelen zat te schillen’ |
|
aa |
*..., dat moeke zat veur elk in ain te eerabbels schillen. |
|
(dat moeder zat voor iedereen te aardappelen schillen) |
(9) |
|
Extrapositie |
|
a |
*..., dat zai veur elk in ain opholt te eerabbels schillen. |
|
aa |
..., dat zai opholt veur elk in ain te eerabbels schillen. |
|
(dat zij ophoudt voor iedereen te aardappelen-schillen) |
|
‘dat zij ophoudt voor iedereen aardappelen te schillen’ |
(10) |
|
Verb Raising (+te) of Extrapositie |
|
a |
..., dat boer veur elk in ain perbaaiert te melk kaarnen. |
|
(dat de boer voor iedereen probeert te melk-karnen) |
|
‘dat de boer voor iedereen probeert melk te karnen’ |
|
aa |
..., dat boer perbaaiert veur elk in ain te melk kaarnen. |
Wanneer het Adjunct vóór de hele werkwoordreeks staat, is er sprake van Verb Raising; wanneer het Adjunct die reeks doorbreekt, hebben we te maken met Extrapositie-constructies.
De voorlopige conclusie kan luiden, dat in het Gronings overal waar een infiniet hoofdwerkwoord kan staan, ook een infiniet complex hoofdwerkwoord met een geïncorporeerd element kan staan.
| |
| |
| |
2.2. Eigenschappen van binnenargumenten
Het geïncorporeerde element moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet het beslist een argument betreffen. Adjuncts zijn in deze positie uitgesloten. Ook mag dit geïncorporeerde argument (verder binnenargument te noemen) niet gemodificeerd zijn en moet het een niet-specifieke interpretatie toelaten.
(11) |
(..., dat zai zat) te bouk/*n bouk/*t bouk/*dat bouk/*heur bouk lezen. |
Dezelfde voorwaarden worden dus gesteld als in het ABN, wanneer er sprake is van syntactische nomen-incorporatie.
| |
2.2.1. Corresponderende buitenargumenten
Een binnenargument kan worden vervangen door een buitenargument met een onbepaald lidwoord. Beide vormen kunnen dezelfde stand van zaken uitdrukken.
(12) |
a |
..., dat Jaan zat te bouk lezen. |
|
b |
..., dat Jaan n bouk zat te lezen. |
|
‘dat Jan een boek zat te lezen’ |
(12a) |
|
is echter niet equivalent aan de, overigens correcte, zin (13). |
(13) |
|
..., dat Jaan t bouk zat te lezen. |
|
|
‘dat Jan het boek zat te lezen’ |
Anders dan in het ABN is er in het Gronings principieel een volledige correspondentie tussen de vorm van binnen- en buitenargument. Dit vereist dat het binnenargument de volgende vormen kent: enkelvoud, meervoud en diminutief.
-14 |
a |
..., dat Jaan zat te bouk lezen = |
|
|
aa |
..., dat Jaan n bouk zat te lezen= |
*bouken/*n boukje/*boukjes |
|
b |
..., dat Jaan zat te bouken lezen = |
|
|
bb |
..., dat Jaan bouken zat te lezen= |
*bouk/*n boukje/*boukjes |
|
c |
..., dat Jaan zat te boukjes lezen= |
|
|
cc |
..., dat Jaan boukjes zat te lezen= |
*bouk/*bouken/*boukje |
|
d |
..., dat Jaan zat te boukje lezen = |
|
|
dd |
..., dat Jaan n boukje zat te lezen= |
*bouk/*bouken/*boukjes |
Naar onze mening is deze constructie in het ABN niet produktief.
Naast Adjuncts (cf. par. 2.1) zijn ook buitenargumenten indicatief met betrekking tot het type constructie.
(15) |
|
Verb Raising (+te) |
|
a |
..., dat moeke eerabbels zat te schillen. |
|
Aa |
*..., dat moeke zat eerabbels te schillen. |
|
‘dat moeder aardappelen zat te schillen’ |
(16) |
|
Extrapositie |
|
a |
*..., dat zai eerabbels opholt te schillen. |
|
aa |
..., dat zai opholt eerabbels te schillen. |
|
‘dat zij ophoudt aardappelen te schillen’ |
| |
| |
(17) |
|
Verb Raising (+te) of Extrapositie |
|
a |
..., dat Jaan baand perbaaiert te lappen. |
|
aa |
..., dat Jaan perbaaiert baand te lappen. |
|
‘dat Jan probeert de band te plakken’ |
Een vergelijking met de zinnen (8) - (10) leert ons, dat het niet lijkt uit te maken of de infiniete werkwoorden al dan niet een binnenargument bevattenGa naar eind3..
Op de regel dat er naast een binnenargument steeds een qua vorm corresponderend buitenargument kan worden gebruikt, bestaat een systematische uitzondering: het enkelvoudige binnenargument kan worden opgevat als een soort ‘mass-noun’ en is dan equivalent aan een meervoudig buitenargument. Het volgende voorbeeld kan dit illustreren.
(18) |
a |
..., dat boer begunnen mot te eerabbel reuden = |
|
aa |
..., dat boer begunnen mot eerabbels te reudenGa naar eind4.
|
|
‘dat de boer beginnen moet aardappelen te rooien’ |
Wanneer de boer ‘beroepsmatig’ aardappelen rooit, wordt zin (18a) gebruikt, anders (18aa) óf (19), dus bijvoorbeeld wanneer hij een maaltje aardappelen uit de tuin moet halen.
(19) |
..., dat boer begunnen mot te eerabbels̱ reuden. |
In de constructie eerabbel reuden kan eerabbel enkel worden opgevat als binnenargument, als buitenargument moet het eerabbels̱ zijn. Met andere woorden: eerabbel reuden is een complex werkwoord.
Het zijn juist deze complexe werkwoorden, die ons in staat stellen de zinnen onder (4) te analyseren als constructies die een complex werkwoord bevatten. Immers de volgende zinnen zijn correct.
(20) |
a |
..., dat boer zien aarbaaider eerabbel reuden loat. |
|
‘dat de boer zijn arbeider laat aardappelen rooien’ |
|
aa |
..., dat zai Van der Loan op t laand eerabbel reuden zag. |
|
‘dat zij Van der Laan op het land zag aardappelen rooien’ |
Met een buitenargument luiden de zinnen als volgt:
(20) |
b |
..., dat boer zien aarbaaider zien eerabbels reuden loat. |
|
‘dat de boer zijn arbeider zijn aardappelen laat rooien’ |
|
bb |
..., dat zai Van der Loan op t laand de eerabbels reuden zag. |
|
‘dat zij Van der Laan op het land de aardappelen zag rooien’ |
Verb Raising (-te) werkwoorden laten dus zowel complexe als niet-complexe werkwoorden toe als complement. Daarom zijn de zinnen onder (4) op beide manieren te interpreteren.
| |
2.2.2. Binnenargument en accent
Een binnenargument mag noch een hoofdaccent, noch een contrastaccent dragen. Wanneer accent wordt vereist, moet een constructie met een buitenargument worden gebruikt.
(21) |
|
Hoofdaccent |
|
a |
*(Wat dut Haarm? 'K gleuf) dat hai zit te BONEN doppen. |
|
|
‘(Wat doet Harm? Ik geloof) dat hij bonen zit te doppen’ |
| |
| |
|
b |
(Wat dut Haarm? 'K gleuf) dat hai BONEN zit te doppen. |
(22) |
|
Contrastaccent |
|
a |
*..., dat Haarm nait zat te BONEN doppen, moar te SPROTEN doppen. |
|
b |
*..., dat Haarm nait zat te BONEN, moar te SPROTEN doppen. |
|
c |
*..., dat Haarm nait zat te BONEN doppen, moar SPROTEN. |
|
d |
..., dat Haarm nait zat BONEN te doppen, moar SPROTEN (te doppen). |
|
e |
..., dat Haarm nait zat BONEN, moar SPROTEN te doppen. |
|
f |
..., dat Haarm gain BONEN zat te doppen, moar SPROTEN (zat te doppen), |
|
g |
..., dat Haarm gain BONEN, moar SPROTEN zat te doppen. |
| |
2.2.3. Binnenargument als antecedent
Een binnenargument kan fungeren als antecedent. Voorwaarde hierbij is echter dat de niet-specifieke lezing niet mag worden aangetast.
(23) |
a |
..., dat moeke al om drei uur zat te eerabbels schillen, want dei kringen wollen ja hoast nait goar. |
|
|
‘dat moeder al om drie uur aardappelen zat te schillen, want die krengen wilden immers niet gaar (worden)’ |
|
b |
..., dat Venemoa wel vief moal doags hèn gong te pieken vouern, want ze mossen goud vet worren. |
|
|
‘dat Venema wel vijf keer op een dag de kippen ging voeren, want zij moesten goed vet worden’ |
|
c |
..., dat vraauwlu stoan te roamen bounen, omreden dei zo smereg worren binnen noa dei dikke zaandstörm. |
|
|
‘dat de vrouwen de ramen staan te boenen, omdat die zo vuil zijn geworden na die stevige zandstorm’ |
|
d |
..., dat t wicht op baank ligt te tillevisie kieken, zai har heur het n neie koft. |
|
|
‘dat het meisje op de bank naar de televisie ligt te kijken, zij had zich net een nieuwe gekocht’ |
|
e |
..., dat haile femilie blift te eerdbeien eten, aans kommen ze aalmoal om haals. |
|
|
‘dat de hele familie aardbeien blijft eten, anders bederven ze allemaal’ |
In de zinnen (24) wordt de niet-specifieke lezing van de binnenargumenten aangetast. De zinnen zijn dan ook niet correct.
(24) |
a |
*..., dat moeke al vroug zat te eerabbels schillen, omreden ze dei S′oavends nog eten wol. |
|
|
‘dat moeder al vroeg aardappelen zat te schillen, omdat ze die 's avonds nog wilde eten’ |
|
b |
*..., dat Jaantje de haile middag zat te eerabbels schillen, omreden ze doar sloatjes mit moaken wol. |
|
‘dat Jantje de hele middag aardappelen zat te schillen, omdat ze daar slaatjes van wilde maken’ |
|
c |
*..., dat t wicht lag te tillevisie kieken, dei ze guster koft har. |
|
‘dat het meisje naar de televisie lag te kijken, die ze gisteren gekocht had’ |
In het ABN lijkt bij verwijzingen een buitenargument steeds de voorkeur te genieten.
(25) |
a |
?..., dat moeder Marie al vroeg liet aardappelen schillen, omdat die krengen moeilijk gaar wilden worden. |
| |
| |
aa |
..., dat moeder Marie al vroeg (de) aardappelen liet schillen, omdat die krengen zo moeilijk gaar wilden worden. |
B |
?..., dat Piet nu zelf maar moest leren band plakken, omdat hij die zo vaak kapot heeft. |
bb |
..., dat Piet nu zelf maar banden moest leren plakken, omdat hij die zo vaak kapot heeft. |
| |
2.3. De grammatische functies van het binnenargument
In het Gronings kan het binnenargument de grammatische functies OBJ en OBL vervullenGa naar eind5.. De functie OBL wordt (als buitenargument, dus in de syntaxis) door een PP vervuld (cf. Bresnan 1982). Als binnenargument correspondeert hiermee een N. Voorwaarde is hier, dat de bijbehorende prepositie moet kunnen worden afgeleid. Enkele voorbeelden:
-26 |
a |
te tillevisie kieken |
kieken, |
V, |
(SUBJ)(OBLP=noar) |
|
b |
te ploatjes luustern |
luustern, |
V, |
(SUBJ) (OBLP=noar) |
|
c |
te slootje springen |
springen, |
V, |
(SUBJ)(OBLP=over) |
|
d |
te sloatje kaauwen |
kaauwen, |
V, |
(SUBJ) (OBLP=op) ‘pruimen’ |
| |
2.4. De aard van het complexe voord
Ter Laan (1953: 154) stelt:
Wanneer een handeling als één begrip wordt gevoeld met zijn voorwerp, dan worden ze in de regel niet van elkander gescheiden in zinnen als:
Zai zat te eerabbelschillen, te bonen doppen, te kovvie drinken.
Hai het mie hulpen te rogge zichten.
Ik heb n aarbaider aannomen te toen omgroaven.
Zai begunde te hozen stoppen.Ga naar eind6.
Opmerkelijk is de constructie te toen omgroaven, die Ter Laan in bovenstaand citaat bezigt, en wel omdat hier na te het samengesteld werkwoord omgroaven in z'n geheel verschijnt. Ook in het Gronings zijn dergelijke samengestelde werkwoorden meestal scheidbaar, zo ook omgroaven.
(27) |
a |
..., dat hai zien toen omgroaft. |
|
|
‘dat hij zijn tuin omgraaft’ |
|
b |
*Hai omgroaft zien toen. |
|
c |
*Hai groaft om zien toen. |
|
d |
Hai groaft zien toen om. |
(28) |
a |
..., dat bie netoaris nog gounent toen stonden om te groaven. |
|
‘dat bij de notaris nog enige mensen de tuin stonden om te graven’ |
|
b |
..., dat bie netoaris nog gounent toen om stonden te groaven. |
|
c |
??..., dat bie netoaris nog gounent toen stonden te omgroaven. |
(29) |
a |
?..., dat bie netoaris nog gounent stonden te toen omgroaven. |
|
b |
*..., dat bie netoaris nog gounent stonden om te toen groaven. |
|
c |
*..., dat bie netoaris nog gounent om stonden te toen groaven. |
Andere scheidbaar samengestelde werkwoorden zijn bijvoorbeeld oetkieken, tegenhollen, opvollen, uutzuiken, oafriggeln. Ook hier blijkt het voorkomen van het gehele werkwoord na te acceptabel te zijn, wanneer er een binnenargument bij betrokken is. Zónder binnenargument is dit in veel mindere mate het geval: ??te oetkieken, ??te tegenhollen, etc.
(30)a |
??noar braiven te oetkieken |
|
‘naar brieven uitkijken’ |
| |
| |
b?? |
koubaisten te tegenhollen |
te koubaisten tegenhollen |
|
‘koeien tegenhouden’ |
|
c?? |
buusdouken te opvollen |
te buusdouken opvollen |
|
‘zakdoeken opvouwen’ |
|
d?? |
klaaiern te oetzuiken |
te klaaiern oetzuiken |
|
‘kleren uitzoeken’ |
|
e?? |
laand te oafriggeln |
te laand oafriggeln |
|
‘land afrasteren’ |
|
Vaak worden constructies als in (30) echter vermeden en wordt in plaats daarvan (31a) - (31e) gebruikt.
(31) |
a |
noar braiven oet te kieken |
|
b |
koubaisten tegen te hollen |
|
c |
buusdouken op te vollen |
|
d |
klaaiern oet te zuiken |
|
e |
laand oaf te riggeln |
We kunnen concluderen dat in het Gronings, anders dan in het ABN, een scheidbaar samengesteld werkwoord voor kan komen als lange infinitief, wanneer er een binnenargument bij is betrokken.
Anders dan scheidbaar samengestelde werkwoorden als oetkieken (dus zonder binnenargument) hebben werkwoorden met binnenargumenten een defectief paradigma (ABN: alleen korte infinitief; Gronings: geen finiete vormen).
(32) |
a |
..., dat hij water tapt. |
|
b |
Hij tapt water. |
|
c |
..., dat hij water heeft getapt. |
|
d |
Hij heeft water getapt. |
|
(33) |
a |
..., dat hai wotter tapt. |
|
b |
Hai tapt wotter. |
|
c |
..., dat hai wotter tapt het. |
|
d |
Hai het wotter tapt. |
De constructies onder (32a) - (32d) en (33a) en (33b) zijn slechts schijnbare tegenvoorbeelden, ze bevatten namelijk buitenargumenten in plaats van binnenargumentenGa naar eind8.. Dit komt duidelijker naar voren in de volgende voorbeelden:
(34) |
|
boekbinden |
|
a |
..., dat hij *boek/boeken bindt. |
|
b |
Hij bindt *boek/boeken. |
|
c |
..., dat hij *boek/boeken gebonden heeft, heeft gebonden. |
|
d |
Hij heeft *boek/boeken gebonden. |
|
(35) |
|
ruitentikken |
|
a |
..., dat hij *ruiten/tegen ruiten tikt. |
|
b |
Hij tikt *ruiten/tegen ruiten. |
|
c |
..., dat hij *ruiten/tegen ruiten heeft getikt, getikt heeft. |
|
d |
Hij heeft *ruiten/tegen ruiten getikt. |
|
(36) |
|
eerabbel reuden ‘aardappelen rooien’Ga naar eind9. |
|
a |
..., dat boer op t laand *eerabbel/eerabbels reudt. |
|
b |
Boer reudt *eerabbel/eerabbels op t laand. |
|
(37) |
|
sloatje kaauwen ‘pruimen’ |
|
a |
..., dat hai *sloatje/op n sloatje kaauwt. |
| |
| |
b |
Hai kaauwt *sloatje/op n sloatje. |
De volgende voorbeelden laten zien dat in het Gronings het binnenargument behouden blijft, wanneer het scheidbaar samengestelde werkwoord verschijnt als deelwoord.
(36) |
c |
..., dat boer guster op t laand eerabbel reud het. |
|
d |
Boer het guster op t laand eerabbel reud. |
|
(37) |
c |
..., dat hai haile dag sloatje kaauwd het. |
|
d |
Hai het haile dag sloatje kaauwd. |
De vorm met het binnenargument is hier ook steeds mogelijk!
Ook het tegenwoordig deelwoord kan worden gevormd met behoud van het binnenargument.
(38) |
a |
Boer is eerabbel reudend t laand opgoan. |
|
‘de boer is aardappelrooiend het land opgegaan’ |
|
b |
Haarm luip sloatje kaauwend deur t hoes. |
|
‘Harm liep pruimend door het huis’ |
| |
2.5. Hulpwerkwoorden van aspect
We kunnen constateren dat er aan drie voorwaarden moet worden voldaan wil er in het Gronings een werkwoord met binnenargument kunnen optreden:
(i) |
het binnenargument moet een niet-specifieke interpretatie toelaten; |
(ii) |
het werkwoord moet op enigerlei wijze een handeling uitdrukken; |
(iii) |
het matrixwerkwoord moet verbonden kunnen worden met een handeling. |
Wat de laatste voorwaarde betreft, zal het geen verbazing wekken, dat vooral de hulpwerkwoorden van aspect vaak voorkomen in combinatie met een binnenargument.
Van den Toorn (1977) onderscheidt de volgende hulpwerkwoorden van aspect: gaan, komen, zijn, blijven, zitten, liggen, lopen, staan, (hangen), beginnen, ophouden, proberen, helpen, leren en verder trachten, pogen en plegen. De drie laatste hebben geen equivalent in het Gronings. Van den Hoek (1971) legt verband tussen zitten, liggen en hangen enerzijds en zetten, leggen en hangen anderzijds. Ook de reeks zetten, leggen en hangen blijkt te fungeren als hulpwerkwoord van aspect. Hieronder volgen enkele voorbeelden met die hulpwerkwoorden van aspect, die in het voorafgaande nog niet aan bod zijn gekomen.
(40) |
a |
..., dat waarkvraauw kwam te roamen bounen. |
|
‘dat de werkster kwam om de ramen te boenen’ |
|
b |
..., dat boer is eerabbel reuden. |
|
‘dat de boer aan het aardappelrooien is’ |
|
c |
..., dat Marie blift te pankouk eten. |
|
‘dat Marie pannekoeken blijft eten’ |
|
d |
..., dat pa oet zòlderroam hong te kezienen vaarven. |
|
‘dat pa uit het zolderraam hing kozijnen te verven’ |
|
e |
..., dat domnee heur huilp te braiven schrieven. |
|
‘dat de dominee haar hielp brieven te schrijven’ |
|
f |
..., dat meester ons leerde te steertdailens moaken. |
|
‘dat de meester ons leerde staartdelingen te maken’ |
|
g |
..., dat zuster opoe ien stoul zet te tillevisie kieken. |
|
‘dat de zuster oma in de stoel zet (om) naar de televisie te kijken’ |
| |
| |
h |
..., dat moeke t potje ien loophek legde te doemke zoegen. |
|
‘dat de moeder de baby in de box legde (om) op de duim te zuigen’ |
i |
..., dat bruier zien okster ien boom hong te minsken noaproaten. |
|
‘dat de broer zijn ekster in de boom hing (om) de mensen na te praten’ |
Merk op dat het type constructie dat is gebruikt in (40g)-(40i) in het Gronings niet de ‘om te’ lezing kent: de baby wordt niet in de box gelegd òm op de duim te zuigen (40h), maar omdat de moeder de baby even kwijt wilde. Of de baby op z'n duim gaat zuigen of bijvoorbeeld met een rammelaar gaat spelen is niet van belang. De ‘om te’ lezing is wel mogelijk, wanneer een buitenargument wordt gebruikt.
Juist bij de hulpwerkwoorden van aspect doen zich een aantal opmerkelijke zaken voor.
Ten eerste: het Gronings heeft, zoals reeds is opgemerkt, de groene volgorde waarbij in de bijzin het finiete werkwoord achteraan staat. Wanneer de zin echter een lange infinitief bevat, komt deze infinitief nog na dit finiete werkwoord.
(41) |
a |
..., dat zai hom wotter tappen loaten het. |
|
‘dat zij hem heeft laten water-tappen’ |
|
b |
..., dat zai heur moe veur t roam eerabbels schillen zain har. |
|
‘dat zij haar moeder voor het raam zag aardappelen schillen’ |
|
c |
..., dat Kloas lopen het te sloatje kaauwen. |
|
‘dat Klaas heeft lopen pruimen’ |
|
d |
..., dat pa doar doagen noar lopen het te zuiken. |
|
‘dat pa daar dagen naar heeft lopen zoeken’ |
|
e |
..., dat Jaantje blieven is te sloapen.Ga naar eind10. |
|
‘dat Jantje is blijven slapen’ |
|
f |
..., dat oom kommen is te pankouk eten. |
|
‘dat oom gekomen is om pannekoeken te eten’ |
|
g |
..., dat taande ophollen is te deel ophemmeln. |
|
‘dat tante opgehouden is met de deel op te ruimen’ |
Ten tweede is het bij hulpwerkwoorden van aspect mogelijk om ook een meerplaatsig werkwoord te gebruiken in constructies met binnenargumenten. Er zijn hier twee mogelijkheden:
(i) |
een binnenargument en één (of misschien zelfs meer) buitenargument (en); |
(ii) |
meerdere binnenargumenten. |
Voorwaarde hierbij is dat, meer nog dan anders, de binnenargumenten beslist geen accent mogen dragen (cf. par. 2.2.2.).
(42) |
a |
..., dat opoe veur heur alderlaifste klaindochter zat te trui braaien |
|
‘dat oma voor haar allerliefste kleindochter een trui zat te breien’ |
|
b |
Zits dei vent nou al weer te sokken braaien? |
|
‘Zit je die jongen nu alweer sokken te breien?’ |
|
c |
..., dat Jaan zien moeke zat te kraant veurlezen.Ga naar eind11. |
|
‘dat Jan zijn moeder de krant zat voor te lezen’ |
|
(43) |
a |
(Wils pa wel eem bellen en zeggen), dat k nog stai te blommen wotter geven. |
|
‘(Wil je pa even bellen en zeggen), dat ik de bloemen nog water sta te geven’ |
|
b |
(Schoulbus was vroug van mörgen) k ston nog te kiener stoet smeren. |
|
‘(De schoolbus was vroeg vanochtend) ik stond de kinderen nog brood te smeren’ |
| |
| |
| |
3. Conclusies
In reactie op Evers (1984) hebben we getracht een schets te geven van de constructietypen, waarbij in het Gronings een werkwoord met geïncorporeerd object (door ons binnenargument genoemd) voor kan komen.
Het volgende is daarbij gebleken:
- | In het Gronings komen werkwoorden met binnenargumenten voor in Verb Raising èn Extrapositieconstructies. |
- | De betrokken werkwoorden moeten een handeling uitdrukken, dan wel te relateren zijn aan een handeling (matrixwerkwoord). (cf. noot 6) |
- | Het argument moet niet-specifiek geïnterpreteerd kunnen worden. (cf. de zinnen (24)) |
- | Een constructie met binnenargument is equivalent aan een constructie met buitenargument, mits de laatste geen accent draagt. (cf. (12)) |
- | Een complex werkwoord met binnenargument kent geen finiete vormen. (cf. (34, 35)) |
- | Lange infinitieven, al dan niet complex, komen na de andere werkwoorden in de zin. (cf. (5)) |
- | Verb Raising constructies met korte infinitieven vertonen een andere volgorde in de verbale cluster dan Verb Raising constructies met lange infinitieven. (cf. (4) en (5)) |
- | Een werkwoord kan naast een binnenargument ook buitenargumenten bij zich hebben. (cf. (42)) |
- | Een werkwoord kan meerdere binnenargumenten hebben. (cf. (43)) |
- | Binnenargumenten zijn niet gebonden aan een bepaalde grammatische functie. (cf. (26)) |
Hieruit kan het volgende geconcludeerd worden: complexe werkwoorden gedragen zich als niet-complexe werkwoorden, behalve in de finiete vormen. Korte infinitieven worden in het Gronings geraisd naar een positie links in de werkwoordscluster; lange infinitieven echter naar een positie rechts in de cluster. Hieruit blijkt dat er, althans in het Gronings, aanleiding bestaat twee typen Verb Raising te onderscheiden.
EverS′ verklaring met betrekking tot het gedrag van complexe werkwoorden lijkt ons niet (geheel) correctGa naar eind12..
| |
| |
| |
Literatuur
Bresnan, J. (1982) Control and complementation. In: J. Bresnan (ed.), The mental representation of grammatical relations. Cambridge, 282-390. |
Evers, A. (1982) Twee functionele regels voor de regel ‘Verschuif het werkwoord’. In: GLOT 5, 11-30. |
Evers, A. (1984) Are V-Headed Composita dissolved by the Inflexion Factor? In: G.J. de Haan, M. Trommelen en W. Zonneveld (eds.), Van periferie naar kern. Dordrecht, 63-71. |
Hoek, Th. van den (1971) Leggen en zetten. In: TABU 1, 33-36. |
Laan, K. ter (1953) Een proeve van de Groninger Spraakkunst. Winschoten. |
Toorn, M. van der (1977) Nederlandse Grammatica. Groningen. |
|
-
eind*
- Met dank aan Theo Janssen voor zijn kritische opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel.
-
eind1.
- In een later artikel zullen de gegevens van dit onderzoek in een theoretisch kader worden geplaatst.
-
eind2.
- In het Gronings kan het hier zowel een complex werkwoord als een niet-complex werkwoord betreffen, ook al omdat in de Hogelandster variant van het Gronings het bepaalde lidwoord de wordt weggelaten (cf. de Nederlandse vertalingen). Zie ook par. 2.2.1.
-
eind3.
- In tegenstelling tot het ABN:
(a)* |
..., dat hij probeert te band plakken. |
(b) |
..., dat hij de band probeert te plakken. |
-
eind4.
- Ook in het ABN wordt hier een meervoudig buitenargument vereist:
(a) |
..., dat de boer (de) aardappel moet beginnen te rooien. |
(b) |
..., dat de boer (de) aardappelen moet beginnen te rooien. |
-
eind5.
- Een OBJ2-binnenargument zou te verwachten zijn bij een werkwoord, dat naast een SUBJ en OBJ2 geen andere argumenten selecteert. Zo'n werkwoord hebben we voor het Gronings niet kunnen vinden.
-
eind6.
- Vertaling van de zinnen:
‘Zij zat aardappelen te schillen, bonen te doppen, koffie te drinken’;
‘Hij heeft mij geholpen rogge te zichten’;
‘Ik heb een arbeider aangenomen om de tuin om te graven’;
‘Zij begon de kousen te stoppen’.
Dat het inderdaad om handelingswerkwoorden gaat, laten de volgende constructies zien:
(a) |
*te hoezen bezitten |
‘huizen bezitten’ |
(b) |
*te honden hebben |
‘honden houden/hebben’ |
-
eind8.
- Uitzonderingen op de regel dat een finiete vorm geen (gescheiden) binnenargument kan bevatten, vormen werkwoorden als piano spelen en televisie kijken. Bijvoorbeeld:
(a) Moeder kijkt televisie, *film, *films, *mensen.
Het lijkt hier om vaste verbindingen te gaan, ook in het Gronings.
-
eind9.
- Zie opmerking ten aanzien van (18) en (19).
-
eind10.
- Het werkwoord blieven ‘blijven’ selecteert normaliter een lange infinitief. Als voltooid deelwoord kan het echter ook een korte infinitief selecteren. Vergelijk:
(a) |
..., dat zai sloapen bleven is. |
|
dat zij slapen gebleven is ‘dat zij is blijven slapen’ |
-
eind11.
- Sommige informanten hebben moeite met deze constructie. Waarschijnlijk wordt dat veroorzaakt door veur van veurlezen. Zie ook par. 2.4 waar wordt gesteld, dat de voorkeur uitgaat naar constructies als (31).
-
eind12.
- Niet alleen het Gronings weerspreekt zijn verklaring. Ook in het Drents, West-Fries en Fries is de ‘te (N+V)v’-constructie niet vreemd (persoonlijke mededeling M. Gerritsen). Ook bijvoorbeeld Eskimo- en Indianentalen maken veelvuldig gebruik van noun-incorporation, al dan niet met infiniete vormen.
|