Tabu. Jaargang 16
(1986)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |||||||||
In de ban van Ballo: een toponymische dwaling
| |||||||||
[pagina 330]
| |||||||||
to Banlo, ghelegen in den Kerspel van Roelde. In een verklaring van Burgemeester en Raad van Groningen komt de volgende passage voor: Dyt vors. steenhues is gelegen in de oesterzyde van Heerstrate by Clawes steenhues van Banlo, dat aan de norderzyde leghet. Clawes heeft het dus hogerop gezocht en met succes: stenen huizen waren zeldzaam in die tijd en alleen voor gefortuneerden weggelegd, zeker in de Herestraat. In 1403 wordt in een oorkonde gesproken over een zekere Egbert van Banlo als lid van de Raad van Groningen. In 1488 vermeldt het Ordelboek van den Etstoel van DrentheGa naar eind1. voor het eerst de naam Ballo en in 1489 komt in een oorkonde een zekere Dutmaer van Ballen voor.
De oudste vormen zijn dus Banlo en Banle en pas in de 15e eeuw komt -via regressieve assimilatie- Ballo voor. Die oudste vorm van het eerste element, ban, heeft de Vries verleid tot een ietwat romantische interpretatie. Via de reeks ‘Ballerkoel’, heilig woud, grafheuvels, Etten en de begrippen bandijk en banwoud komt hij tot de overweging dat ‘de overlevering gelijk kan hebben, nl. dat de etten daar, in oude tijden, in de open lucht de twistzaken beslechtten.’ Kortom, gesuggereerd wordt dat die Etten of eedgenoten vonnissen zouden hebben uitgesproken in de Ballerkoel, bij of in het Ballerholt en daaruit zou dan de naam Banlo zijn voortgekomen. In het midden wordt gelaten om wat voor vonnissen het ging. De Vries baseert zich m.n. op de volgende gegevens: aan Van der Aa ontleent hij o.a.: Ballerkoele (...) eene door kleine heuvelen omringde laagte (...) was vroeger vermoedelijk met zwaar eikenhout omgeven (...) Het is vermoedelijk in oude tijden een geheiligd bosch geweest en staat mogelijk in verband met de veelvuldige zeer nabijgelegene grafheuvelen. Vervolgens citeert De Vries uit het Middelnederlandsch Woordenboek het lemma bandyc: een dijk die gerechtelijk geschouwd wordt, ten opzichte van wiens onderhoud een zekere rechtsdwang wordt verleend. Bekend in dit verband is de bandijk te Goor, die door de omwonenden moest worden onderhouden. Te denken valt ook aan de uitdrukking ‘iet te banne scouwen’: ‘bij de schouw bevinden en uitmaken, dat een werk niet aan de voorschriften voldoet’. Dit gold dan m.n. dijkschouwing en bij in gebrekestelling volgde er een boeteGa naar eind2.. De Vries merkt voorts op dat het Woordenboek onder hetzelfde lemma ‘bandyc’ Racers Overysselsche Gedenkstukken aanhaalt en aldaar het woord banwoud vergelijkt: ‘aldus genoemd vanwege den rechtsdwang waarmede de bewaring van het woud gepaard gaat.’ De Vries: Hoewel banwoud een woord is van Racer zelfGa naar eind3., is de zaak wel aan te nemen, en 'n woud bij begraafplaatsen kan men zich als ban-lô denken. Maar misschien bestond er 'n bepaalde aanleiding dat bij Rolde zulk 'n naam bleef bestaan. Volgt de hierboven geciteerde opmerking met betrekking tot de Etten. Het lijkt er sterk op dat De Vries zijn betoog heeft opgebouwd uit een reeks nogal heterogene gegevens, die hij bovendien niet steeds juist interpreteert. Enerzijds is er de relatie Balloërkuil-Etten en inderdaad is er de overlevering dat de eedgenoten daar vonnis wezen. Maar het is uiterst twijfelachtig of deze noties in verband te brengen zijn met de noties ‘ban’ en ‘bannen’. In zijn bespreking van het boek van De Vries merkt Slicher van Bath naar aanleiding van de namen Dwingelo en Ballo ondermeer het volgende op: De rechtshistoricus wordt onmiddellijk herinnerd (...) aan Zwing en Bann, de lagere rechtsmacht tot gebod en verbod (...) Bij ban in Ballo denkt men onmiddellijk aan de Etstoel (...) Allicht is men nu geneigd om Ballo te verklaren als het bos waarin de Etstoel bande, rechtsprak. Maar Slicher van Bath ontzenuwt die verklaring meteen weer door er op te wijzen | |||||||||
[pagina 331]
| |||||||||
dat de Etten wel de hogere rechtsmacht uitoefenden, maar juist niet de lagere. En ook Gosses wijst er in zijn boek over de Drentse bestuursorganisaties op dat men bij de Etstoel niet van bannen sprakGa naar eind4.. Anderzijds maakt De Vries gebruik van de juridische betekenis, die de term ban heeft in bandijk en banvoud, als gezegd een zekere rechtsdwang, waarmee het onderhoud van dijken en de conservering van wouden werd gewaarborgd. Overigens zullen we aanstonds zien dat bij banwoud ook bepaalde jachtrechten en ook het verbod op jagen in het geding waren. De Vries besluit dan met de raadselachtige opmerking: ‘en 'n woud bij begraafplaatsen kan men zich als ban-lô denken.’ Wat bedoelt hij? Dat het hier om te onderhouden en/of verboden bosgebied ging, omdat er grafheuvels in de buurt lagen? En hoe valt dit met de Etten te rijmen? Alles overziende lijkt er geen mogelijkheid de verschillende gegevens op een bevredigende manier met elkaar in relatie te brengen en tot een sluitende conclusie te komen.
Het ligt voor de hand na te gaan of naast banlô ook het woord banwoud voorkomt. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft het niet, wel bandyc en banwatering; het Middelnederlandsch Woordenboek geeft het evenmin als eigen lemma, maar onder het lemma ‘bandyc’ wordt, zoals reeds opgemerkt, J.W. Racer aangehaald, die in het eerste deel van zijn Overysselsche Gedenkschriften het woord introduceert in een verhandeling over het jachtrecht. Dat gebeurt voor het eerst op p. 10: Echter wordt in de Capitularia der Franken, als wetten in de Landsvergaderingen gewilkeurd, ondersteld, dat de Frankische Koningen eenige gedeelten van de velden en wouden des volks voor zich afzonderlijk tot banwouden naamen, als ook aan anderen toestonden. Maar dit gebeurde kennelijk niet overal: In Zalland, noch in Twente, vindt men er geen schijn of schaduw van. Racer merkt vervolgens op dat het recht van banwoud, anders ook recht van forst, forstrecht, jus forestale, jus forestense (wordt) genoemd, (p. 13) Een paar opmerkingen: uit Racers tekst blijkt nergens dat bij het woord banwoud ook werkelijk ergens aangetroffen heeft. Het duikt heel onschuldig in zijn uiteenzetting op, wordt diverse keren herhaald, maar hij geeft geen enkele bewijsplaats. Verder is het opvallend dat er in Salland en Twente geen sprake was van banwouden, terwijl dat wel verwacht mocht worden, aangezien deze gebieden deel uitmaakten van het Over-Sticht, een belangrijk gebiedsdeel van het bisdom Utrecht, waar de bisschop tal van heerlijke rechten had. Eerst bij de uitleg van het begrip ban: het recht de jacht in bepaalde streken te verbieden en bij overtreding daar boete op te stellen, als ook bij het geven van enkele bewijsplaatsen voor het bestaan van banwouden, wordt duidelijk hoe Racer aan het woord komt. Op p. 25 noemt hij allereerst het Saxen Spiegel, een soort wetboek uit de tijd van Karel de GroteGa naar eind5., waarin wordt gesteld dat al wi wild gediert wil behouden (...) dezelven, binnen zijne huizingen of afgeslooten goed, zal bezitten, zodat ze daar in opgeslooten zijn. Racer merkt daarbij op dat ditzelfde schijnt gegolden te hebben voor de banwouden die door des Konings ban als omheind werden beschouwd: ‘Ten minsten het bosch, of woud wierd gezegd door den ban te zijn omwalled.’ Hij verwijst hiervoor naar een passage uit een brief van Keizer Conraad uit 1209, waar het volgende staat: Quandam sylvam forestari concessimus atque banni nostri districtu circumvallavimus... | |||||||||
[pagina 332]
| |||||||||
D.w.z. ‘Wij hebben toegestaan een bepaald woud onder het woudrecht te stellen en hebben (dit) krachtens de jurisdictie van onze ban afgegrensd.’Ga naar eind6.. Hier komt Racers banwoud voor het eerst uit de mouw. Kennelijk heeft hij uit de woorden silva en bannus een, overigens heel aanvaardbare en begrijpelijke, nieuwe term samengesteld, die echter verder niet voorkomt. Dit blijkt nog des te meer op p. 40, waar Racer het Saxen Spiegel opnieuw aanhaalt. Hij zegt daar: Daaruit blijkt dat er in gansch Saxen maar drie zodane wildbannen waaren. Want daar wordt geleezen: Doch sint dry Steden binnen Sassen, dar den wilden dyren vrede gewracht (gewaarborgd) is, by Koninges banne, sonder baren unde wulven unde vossen. Dit het ban vorsten. We zo hier binnen wilt reyt (jaagt) de schal wedden (verbeuren) des Koninghes ban, dat sin sesticht schillinge. (Lib. 2. art. 61.) In een voetnoot vertaalt Racer banvorsten met banwouden: ‘Dit heet of werd genoemd banwouden.’ De behoefte aan het verlangde woord heeft de auteur er hier toe gebracht een wel degelijk bestaand woord banvorst, d.w.z. ‘een heerlijk, aan het algemeen gebruik onttrokken bos’, te vervangen door zijn eigen schepping. Tenslotte memoreert Racer in zijn verhandeling op p. 31 een oorkonde van Keizer Otto de Groote, anno 943, waarin sprake is van een gift aan Baldericus, Bisschop van Utrecht, ‘van een uitsluitend recht van jagt, van grof wilt, in Drenthe, toen een forstgraaffschap: pagus forestensis.’ Een praktisch identieke oorkonde uit 944 spreekt overigens van in pago ThrienteGa naar eind7.. In een voetnoot in het Oorkondenboek van Groningen en Drente betwijfelt Blok dan ook de juistheid van de term ‘forestensis’. Hoe dan ook, Racer ziet deze oorkonde als een bewijs voor het bestaan van banwouden, zelfs van zeer uitgestrekte.
Wat kunnen we nu uit het voorgaande opmaken? Ten eerste: het woord ‘banwoud’ heeft als juridische term nooit bestaan en daarmee komt ‘banlô’ alsnog in een geïsoleerde positie, ook in die zin dat het woord slechts één keer voorkomt, nl. in de plaatsnaam Ballo. Dat is vreemd, aangezien het privilege, waarbij bepaalde gebieden, met name wouden, onttrokken werden aan het algemeen gebruik -in welk opzicht dan ook- ongetwijfeld veelvuldig verleend is. Men zou dus meer Banlo's of Ballo's mogen verwachten, bv. in Salland en Twente. Ten tweede: aangenomen dat Drente toch een forstgraafschap is geweest, althans een groot gedeelte daarvan, dan is het onbegrijpelijk, dat daarbinnen nog eens sprake zou zijn geweest van een apart banwoud, in de buurt van het latere Ballo. Even onvoorstelbaar lijkt het, dat de herinnering aan een uitgebreid forstgraafschap alleen bewaard zou zijn gebleven in de naam van een onaanzienlijk gehucht. De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd, dat de naam Ballo niet verbonden moet worden met de begrippen ban en bannen, niet in de interpretatie van De Vries, evenmin via de notie banwoud à la Racer. Mogelijk blijft de suggestie van Slicher van Bath, nl. dat het hier gaat om een gebied, waarin zekere landsheerlijke of koninklijke rechten golden en waar de bevolking gedwongen was bepaalde diensten te verrichten. Maar als Gysseling gelijk heeft met zijn verklaring van de naam Dwingelo, dan komt ook de Zwing und Bannhypothese op losse schroeven te staan en verkeert Ballo opnieuw in een geïsoleerde positieGa naar eind8.. Is een andere interpretatie mogelijk? We wagen het erop. In het centrum van Middelburg ligt een klein straatje: Bachtenstene; d.w.z. achter het steen, het grafelijk verblijf. De graven van Holland en Zeeland, en ook die van Vlaanderen, hadden binnen de steden een versterkt, stenen ‘huis’. Bachten is volgens het Middelnederlandsch Woordenboek een samenstelling uit het voorzetsel be-/bi- en achter. Hetzelfde zien we in banderside: be-ander side, aan de andere kant. Het plaatsje Baflo, in de tiende eeuw Baftlo, wordt door De Vries opgevat als Bachten-lo, het laatste element in de betekenis van drassig land, moeras, m.a.w. achter het moeras. Hemelsbreed ligt Ballo 6 à 7 kilometer van Anlo. Is het te gewaagd te veronderstellen dat de plaatsnaam Ballo teruggevoerd kan worden op Be/Bi-Anlo, dat via Banlo wordt tot Ballo? Men zou kunnen tegenwerpen, dat Rolde toch een stuk dichterbij ligt. Dat klopt, maar voorzover we op de oorkonden | |||||||||
[pagina 333]
| |||||||||
kunnen afgaan is Anlo veel ouder, wordt althans veel eerder vermeld, nl. in 1139. De naam Rolde treffen we voor het eerst in 1298 aan. Dat zou er op kunnen wijzen dat de ‘uitstraling’ van Anlo geleid heeft tot de naam Ba(n)lo. Een dergelijke contractie staat, zoals eerder opgemerkt, niet op zichzelf: naast het reeds genoemde Baflo vinden we ook Ten Arlo, Taarlo en Tinaarlo, respectievelijk verklaard als samentrekkingen uit Te den Arlo, Te Arlo en Te in Arlo. | |||||||||
Literatuur
| |||||||||
[pagina 334]
| |||||||||
|
|