Tabu. Jaargang 16
(1986)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rimpels door ‘reenfels’
|
(1) | a | [rĩ: f ḷṇ | rimpelen |
b | [rĩ: fələx] | rimpelen | |
c | [rĩ: fḷs] | rimpels | |
d | [fə: rõ: fḷṇ] | verkreukelen | |
e | [rõ:fələx] | rompelig | |
f | [skrõ: fḷṇ] | schrompelen | |
g | [skrõ: fələx] | schrompelig | |
h | [kᾶ: fṛ] | kamfer |
Lijkt het op het eerste gezicht slechts om pure assimilatie van plaats te gaan, de gesignaleerde wijziging ‘m wordt n’ kan toch niet aldus worden opgevat. Van een verandering in n is zelfs geen sprake: deze consonant wordt namelijk niet gearticuleerd -ondanks de (begrijpelijke) schrijfwijze mét n in de voor het Stellingwerfs gebruikelijke spelling- maar deelt zich slechts mee in het nasaal zijn van de ‘voorafgaande’ vocaal. Ook n zelf wordt, in tegenstelling tot de bilabiale m, voor een fricatief niet gearticuleerd (zie hieronder), zodat men in de woorden in (1) toch een overgang van m voor f in n zou kunnen vermoeden, waarna deze én de oorspronkelijke n worden gedeleerd. Zo'n wijziging van m in n is echter niet gemotiveerd: anders dan de n immers is de f als [-cor] gespecificeerd.
Aangezien de bedoelde wijziging zich behalve in het Stellingwerfs voor zover mij bekend elders niet voordoet, afgezien van het Fries (zie hieronder), beperk ik me tot materiaal uit de voornoemde streektaal. In verband echter met enkele aan te reiken mogelijke verklaringen hanteer ik tevens, ter vergelijking, enig materiaal uit het Ruinens zoals dat is gepresenteerd in Sassen (1953).
Waar de equivalenten in het Nederlands een p vertonen heeft het Stellingwerfs een f. Dat is eigenaardig, omdat De Vries (1971) slechts verwante germaanse vormen met p laat zien, overigens naast westgermaanse die in het complexe segment pf een effect van de ‘tweede of hoogduitse klankverschuiving’ vertonen. De naam zegt het al: (1) regardeert een andere ontwikkeling.
Aan een stamboomonderzoek van deze bloedverwantGa naar eind1. van Grimm zal ik me hier echter niet wagen. Ik zal me beperken tot het eerstgenoemde verschijnsel, dat door de relatie tot de aanwezige f inmiddels evenzeer de status van ‘kwestie’ heeft aangenomenGa naar eind2.. Te meer is de afwezigheid van m opmerkelijk, omdat Ter Laan (1980) voor het Gronings slechts, dat wil zeggen als enige vergelijkbare vorm met m voor f schromfeln (in gespecialiseerde betekenis) en schromfelg (naast schrompeln en schrompelg) geeft, en Zantema (1984) voor het Fries rimfel (ook in de fonetische transcriptie met m), rimfelich en rimfelje (ww.). De laatstgenoemde auteur geeft echter ook ronfelich ‘rimpelig, oneffen’ en ronfel ‘rimpel, oneffenheid’, waarbij door middel van een n (als superscript) is aangegeven dat er geen coronale consonant wordt gearticuleerd, maar dat de voorafgaande (korte) vocaal als [+nas] is gekenmerkt. Zo ook blijkt -naast kaamfer- [kᾶ: fə:r] ‘kamfer’ in het Fries voor te komen; vergelijk ook (1h).
De verandering van een bilabiale in een labiodentale m (vergelijk Nederlands [stεɱfɔrk]) is weliswaar van weinig besproken, maar toch zeker niet van geheel
onbekend gedrag. In het kader van de generatieve fonologie biedt het kenmerk [± distributed] blijkens Booij (1981: 36) een verklaringsmogelijkheid. Dit kenmerk wordt in Chomsky and Halle (1968: 312-314) gedefinieerd als in (2):
(2) | Distributed sounds are produced with a constriction that extends for a considerable distance along the direction of the air flow; nondistributed sounds are produced with a constriction that extends only for a short distance in this direction. |
De bilabiale m is als [+distr.] gespecificeerd, de labiodentale alsook de overige nasalen gelden als [-distr.], vergelijk Booij (1981) evenals de fricatieven. Wordt in Chomsky and Halle (1968) [± distr.] niet expliciet voor het onderscheid van nasalen aangewend en is weliswaar het gebruik van dit kenmerk wat merkwaardig omdat de luchtstroom een andere weg volgt dan de in de definiëring bedoelde (vergelijk (2)), deze auteurs noteren ten aanzien van het onderscheid tussen labiodentalen en bilabialen door [± distr.] het volgende:
(3) | The fact that there are other feature distinctions between two classes of sounds makes this distinction in the length of stricture somewhat peripheral, though no less real. |
Dit maakt de verklaring van het materiaal in (1), namelijk door de aan te tonen noodzaak tot gebruikmaking van het kenmerk [± distr.] belangwekkendGa naar eind3., temeer daar het hier niet om fonetische nuanceringen gaat (low level rules), maar om systematisch- fonologische regels.
Daarmee naderen we de eerste verklaring van de afwezigheid van de bilabiale nasaal in de woorden onder (1), materiaal dat, voor zover mij bekend, niet eerder als bijzonder werd opgemerkt.
Binnen het domein van het woord nu blijken [-distr.]-nasalen te assimileren aan (c.q. verloren te gaan voor) de erop volgende, eveneens als [-distr.] gespecificeerde fricatieven: ze wordenGa naar eind4. ook continuant en delen hun nasaliteit nog slechts mee in de voorafgaande gerekte vocaal, vergelijk (1) en (4).
(4) | a | [kᾶ:s] | kans |
[hᾶ:s] | Hans | ||
[bõ:s] | bons | ||
b | [tα:xĩn] | tangetje | |
[rĩ:xĩn] | ringetje | ||
[dĩ:xĩn] | dingetje | ||
[jõ:xĩn] | jongetje | ||
[õ:xəlok] | ongeluk |
Weliswaar geldt het materiaal in (4b) niet als algemeen voor het Stellingwerfs: ook komen namelijk vormen voor als opgesomd in (5), maar waar het om gaat is dat het nasaalelement zich voor /x/ nog slechts in de vocaal meedeelt en niet anderszins, waarmee de gegeven generalisatie, namelijk over /ɱ, n en ŋ/, een juiste blijkt.
(5) | [rĩŋ;kĩn] | ringetje |
[rĩŋəxĩn] | (door de auteur geattesteerde varianten in het Stellingswerfs) | |
[rĩ:xĩn] |
Dat het nasale element vervolgens niet meer om een overgangsconsonant en nasaalaanpassing (verwezenlijkt bijv. door /ɱ/ of /n/) hoeft te vragen, suggereren de (zinsfonologische) verschijnselen (6a en c) vs. (6b), (6d-f). (Merk op dat dit materiaal er tevens van getuigt dat nasalering van vocaal en (eventueel) verlies
van de nasaal geen Ersatzdehnung tot gevolg hoeven te hebben.)
(6) | a | [ᾶsαsṇ] | aan Sassen |
b | [ε̃ndi] | en die (= z'n gezin) | |
c | [fᾶf i low] | van Philo | |
d | [fᾶŋkαrĩn] | van Carine | |
e | [fᾶnαl bεrtα] | van Albertha | |
f | [fᾶnhε̃ŋk] | van Henk | |
g | [ə̃mbεstət it] | een goeie tijd! |
Dat uit (6) een beperking op nasaalassimilatie blijkt en niet de regel die /ɱ, n, ŋ / doet verdwijnen c.q. continuant maakt, blijkt uit (7a en b) ; de verandering van de nasalen anders dan m werd dus terecht beperkt tot het domein van het woord.
(7) | a | [slõ:mfrɔməs] | slome vrouw |
b | [sĩŋfε:kə] | zing vaak |
In tegenstelling tot het materiaal in (6a en c) treedt wel nasaalassimilatie op voor [C, -cont.], vergelijk (6b), (6d-g), waarmee een tweede mogelijke verklaring van de absentie van m in (1) zich aandient.
In samenhang met de nasalering van de voorafgaande vocaal zou stelselmatig de nasale consonant kunnen zijn weggevallen waarbij of waarna Ersatzdehnung optreedt (welk verschijnsel hier, getuige (1), (4), (6) en (7), tot de fonologie van het woord gerekend moet worden). Items met rekking als in (8) hebben geen nevenvormen met korte vocaal.
Ersatzdehung (nu dus: vervanging van élke (etymologische) nasaal) is hier, evenals in het geval van (4b) -met korte vocalen in de basis- niet onwaarschijnlijkGa naar eind5.. Voordeel van deze beschrijving is bovendien, dat de ‘vervangingsrekking’ zoals die blijkt uit (8), niet op andere wijze hoeft te worden verklaard dan die in (1) en (4).
(8) | a | [kᾶ:mpə] | stuk land |
[lᾶ:mpə] | lamp | ||
b | [lᾶ:nt] | land | |
[hᾶ:nt] | hand | ||
c | [lᾶ:ŋk] | lang | |
[dε̃:ŋkŋ̣] | denken |
Getuige (8) dient nasaalaanpassing te worden toegepast, vergelijk immers (6b) en (6d-6g), al wordt in (8) een overgangsconsonant /n/ geïnserteerd, terwijl de originele aanwezigheid van /n/ in geval van (b) blijkt uit andere oppervlakterealisatiesGa naar eind6..
Deze tweede verklaring: nasalering, Ersatzdehnung en nasaalinsertie/-aanpassing voor explosief wordt min of meer gesuggereerd in Sassens (1953: 79-80) dissertatie over het Drents van Ruinen. Nasale vocalen blijken in dit dialect voor te komen voor (n)s; nasale lange a manifesteert zich echter daarnaast voor p, t, k, d en ŋ, al heet deze vocaal vóór -nd, -nt ‘minder nasaal’ (n wordt gearticuleerd). De auteur spelt dan ook aandər ‘ander’ etc., maar vs. baaŋk ‘bank’ noteert hij laanpe ‘lamp’, daanp ‘mist’ etc. Met andere woorden, hij ging uit van (bijna?) volledige nasalering, en vond geen aanleiding een ‘overgangs-m’ te noteren.
Wijst Sassens transcriptie in de richting van volledige nasalering, Ersatzdehnung en verlies van etymologische m, ander materiaal uit zijn studie zowel als uit het Stellingwerfs begunstigt de eerste oplossing. Oorspronkelijke niet-nasale vocalen namelijk worden in sommige items ‘spontaan’ nasaal indien een tot hetzelfde woord behorende /s/ volgt, vergelijk (9a) voor materiaalGa naar eind7. uit
Sassen (1953: 79) en (9b) voor materiaalGa naar eind7. uit het Stellingwerfs (de n wordt niet gearticuleerd):
(9) | a | buunzṇ | adj: van biezen |
buunzṇ | biezen | ||
buunst | biesmelk | ||
vluuns | vacht wol | ||
guunziŋə | deel van het dorp Ruinen (Geuzinge) | ||
mi inst | meest | ||
b | [r Λ̃:stṛ] | rooster |
Voor zover mij bekend zijn alle voorbeelden uit het Ruinens slechts van deze soortGa naar eind8., en die uit het Stellingwerfs voornamelijk (vergelijk noot 9Ga naar eind9.).
Dit duidt op de werking van een fonologisch proces dat het nasaalelement van de vocaal direct voor fricatief verklaart door assimilatie c.q. deletie van de nasaal in deze context. Orale vocalen met een fricatief in de rechteromgeving immers kunnen de indruk wekken daarin een nasaal te hebben bevat, zodat nasalering kan volgen, als in geval van (9).
Dit verschijnsel ondersteunt mijns inziens de eerst gegeven verklaring: de originele regel lokt de complementaire uit die aldus het materiaal in (9) verantwoordt. Zo ook wordt de eerste verklaring ondersteund door het proces van denasalering zoals mij dat in het Stellingwerfs bekend is uit materiaal als in (10).
(10) | [mι : skə] [mι : sə] mens (uit: [mĩ : skə]) |
Hier is mogelijk de omgekeerde regel van de complementaire -die materiaal als in (9) tot gevolg had- werkzaam, nl. om -hypercorrect- de ‘veronderstelde’ werking daarvan teniet te doen. Blijkt deze hypothese echter onverhoopt een onjuiste, dan nog is het feit, dat het verloren gaan van nasaliteit eerder optreedt voor fricatieven dan elders, een ondersteuning voor de hypothese dat er een consonant aanwezig blijft in geval van een rechteromgeving anders dan met fricatief.
Een en ander wijst dus op het bestaan van een procesmechanisme: een fonologische regel die afhankelijk is van de volgende [-distr.]-fricatief, eerder dan dat er sprake is van algehele nasalering plus nasaalinsertie. Een afwijzing van die laatste optie, en een laatste aanwijzing voor de eerste, vormt het Stellingwerfse materiaal met bilabiale m in (11):
(11) | [rõ:ms] | Rooms |
[stũms] | koppig | |
[plũms] | ploems | |
[pũmzə] | klap |
In dit materiaal zijn de vocalen nasaal, maar er treedt geen nasaalaanpassing op, zodat m hier zeker niet op een overgangsklank teruggaat.
Conclusies
I. De afwezigheid van m in het materiaal onder (1) is te verklaren door een procesregel waarin het kenmerk [±distr.] een doorslaggevende rol speelt.
II. Dat kenmerk kan voor het onderscheid tussen bilabiale en labiodentale nasaal niet worden gemist en speelt dus een belangrijker rol dan Chomsky and Halle (1968) en vele andere fonologen suggereren.
III. De rekking van nasale vocalen, in het bijzonder die met rechteromgevingen anders dan [C, +cont, +distr.] verdient nader onderzoek, evenals de overgang van p in f.
IV. Historische taalkunde verdient binnen het algemeen linguïstisch onderzoek
ruime belangstelling. Zonder gericht diachroon onderzoek was de relevantie van het kenmerk [±distr.] minder duidelijk geworden.
Moge -tot slot- ook deze bescheiden ondersteuning van Van Bree (1977: 14): ‘Het is niet uitgesloten dat dieper gaande bestudering van allerlei klankwetten winst kan afwerpen voor een betere classificatie van de spraakklanken’ voor de nieuwe emeritus (mede) aanleiding zijn tot voortgaand onderzoek van onze streektalen.
Literatuur
Bloemhoff, H. (te versch.) Regeltypologische implikaties van de Stelliogwerfse fonologie. |
Booij, G.E. (1981) Generatieve fonologie van het Nederlands. Utrecht/Antwerpen. |
Bree, C. van (1977) Leerboek voor de historische grammatica van het Nederlands. Groningen. |
Chomsky, N. and M. Halle (1968) The Sound Pattern of English. New York. |
Clements, G.N. and J. Keyser (1981) A Three-Tiered Theory of the Syllable. In: Center for Cognitive Science Occasional Papers 19. |
Dell, F. (1980) Generative phonology. Cambridge. |
Ewen, C.J. (1982) The Internal Structure of Complex Segments. In: Van der Hulst and Smith (eds.), 27-67. |
Goossens, J. (1968) Pseudo-Lautverschiebung im niederlandischen Sprachraum. In: Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung 91, 7-41. |
Hulst, H. van der and N. Smith (1982) An Overview of Autosegmental and Metrical Phonology. In: ib. (eds.) dl.1, 1-45. |
Hulst, H. van der and N. Smith (eds.) (1982) The Structure of Phonological Representation (dl. 1 en 2), Dordrecht. |
Laan, K. ter (1980) Nieuw Groninger woordenboek (tweede druk). Groningen. |
Sassen, A. (1953) Het Drents van Ruinen. Assen. |
Vries, J. de (1971) Nederlands etymologisch woordenboek. Leiden. |
Zantema, J.W. (1984) Frysk Wurdboek, frysk-nederlânsk etc. Leeuwarden. |
- eind1.
- Ander materiaal, onder meer in het Stellingwerfs en in het dialect van Kampen, wijst erop dat het hier om oudere, niet erg algemene spirantisering van p, t en k kan gaan, een proces overigens dat nog bij lange na niet in kaart is gebracht. Vergelijk Bloemhoff (te versch.), en, voor soortgelijke niet-‘hoogduitse’ spiranten in het zuiden van ons land Goossens (1968). Wellicht is de f in (1a-g) (laat?) ingweoons, vergelijk namelijk Engels [shrivel] ‘schrompelen’, [rivel] ‘rimpelen’.
- eind2.
- Strikt om praktische redenen negeer ik hier bijzonderheden aangaande de morfologische en fonologische structuur van het relevante materiaal, met name suprasegmentele; zie overigens noot 5.
- eind3.
- Van Bree (1977: 14) onderscheidt de bilabialen van de labiodentalen met behulp van het feature [±strident]. Hij signaleert echter niet dat dat mislukt in geval van de (hier besproken) nasalen.
- eind4.
- Dell (1980: 43) en andere fonologen die de nasalen als [+cont] beschouwen, ten spijt.
- eind5.
- In autosegmenteel kader kan Ersatzdehnung gemakkelijk door de associatie van een leeg geraakte consonantpositie aan de voorafgaande vocaal worden verantwoord, vergelijk bijvoorbeeld Clements and Keyser (1981: 54-56) en Van der Hulst and Smith (1982: 29), wat niet wil zeggen dat ik daarmee alle hier te berde gebrachte en verwante verschijnselen in een keer verklaard zou achten. Ik ben me ervan bewust dat het materiaal tezijnertijd met hiërarchisch-fonologische theorieën moet worden geconfronteerd (vergelijk bijvoorbeeld Van der Hulst and Smith 1982). Zo zou in verband met de ‘tweede verklaring’ aan een vergelijking met geprenasaleerde obstruenten (vergelijk bijvoorbeel Ewen 1982) kunnen worden gedacht.
- eind6.
- Ik ga in dit artikel voorbij aan de abstractheidscontroverse. Gelet onder meer op enkele resultaten in Bloemhoff (te versch.) is bijvoorbeeld invoeging van /n/ die zich vervolgens aanpast zeker niet a priori uitgesloten. Zo ook hoeft (vergelijk (1) en (4)) de regel die /m, n en ŋ/ wegneemt niet eerder een diachrone dan een synchrone te zijn.
- eind7.
- Het materiaal dat Sassen (1953) in diverse paragrafen inluidt met epitheta als opmerkelijk en overige vraagt niet zelden om een verklaring en geldt daarom als bijzonder interessant. De onderste twee items van (9a) viel die eer niet te beurt, maar in het kader van dit artikel mogen ze zeker hun onetymologisch nasaalelement laten gelden. Overigens heb ik niet al het relevant ogend materiaal in Sassen (1953) aan een taalhistorische controle onderworpen.
- eind7.
- Het materiaal dat Sassen (1953) in diverse paragrafen inluidt met epitheta als opmerkelijk en overige vraagt niet zelden om een verklaring en geldt daarom als bijzonder interessant. De onderste twee items van (9a) viel die eer niet te beurt, maar in het kader van dit artikel mogen ze zeker hun onetymologisch nasaalelement laten gelden. Overigens heb ik niet al het relevant ogend materiaal in Sassen (1953) aan een taalhistorische controle onderworpen.
- eind8.
- De n in kraanpan (Sassen 1953: 80) is van geheel andere origine; te gelegener tijd hoop ik hier meer over te kunnen melden.
- eind9.
- Vóór een pauze valt in het Stellingwerfs slot-n vaak weg maar deelt zich nog mee in de ‘voorafgaande’ vocaal. Een slotvocaal kan dus de indruk wekken een volgende nasaal verloren te hebben, om vervolgens genasaleerd te worden. Vandaar Stellingwerfs [õw̃] ‘oh!’, [hε̃], [hε̃ĩ] ‘hè’ en ['pαt i] ‘sommige’ (uit: partie).