Tabu. Jaargang 15
(1985)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||
[Nummer 1]Subcategorisatie en thematische relatiesGa naar eind*
|
(1) | ik vind Jan aardig |
Een belangrijk argument voor zo'n analyse is de inuïtie dat Jan in deze zin geen thematische rol vervult t.o.v. vind (maar wel t.o.v. aardig). Deze intuïtie wordt algemeen gedeeld - in de traditionele grammatica wordt Jan in (1) daarom benoemd als een ‘schijnbaar object’, schijnbaar in die zin dat het niet echt een object van vinden is, gezien het contrast met (2) waar dat wel het geval is.
(2) | ik vond Jan pas na lang zoeken (*aardig) |
Dit wordt verklaard als je aanneemt dat Jan aardig één constituent is; die constituent vervult dan t.o.v. vind een thematische rol (welke is niet helemaal duidelijk, in elk geval dezelfde rol als de ondergeschikte zin in ik vind dat Jan aardig is). Jan krijgt daarentegen alleen een thematische rol van aardig. Dit is in overeenstemming met het zgn. thematisch criterium (zie Chomsky 1981: 36) dat zegt dat elke thematische rol door één, maar niet meer dan één argument vervuld moet worden en dat elk argument één, maar niet meer dan één thematische rol moet vervullen.
Nemen we daarentegen aan dat Jan en aardig een losse NP en AP in het complement van vinden zijn, dan ontstaat de volgende situatie: ‘the governing verb would have to subcategorize for an NP complement to which it assigns no thètarole’ (Stowell 1982: 300). Immers, de NP in het complement van vinden is verplicht aanwezig (gezien de onwelgevormdheid van ik vind aardig), vinden moet dus wel gesubcategoriseerd zijn voor een NP.
De situatie die Stowell schetst ontstaat als je, zoals Williams (1980) doet, aanneemt dat de subject-predicaatrelatie tussen Jan en aardig tot uitdrukking gebracht moet worden door coïndicering van subject en predicaat, onder de voorwaarde dat er een commandeer-relatie tussen die twee bestaat:
(3) | ik vind [NP Jan]i [AP aardig]i |
De NP in het complement van vinden in (3) is verplicht aanwezig, het kan dus niet anders of het werkwoord vinden is in deze interpretatie gesubcategoriseerd voor:
(4) | vinden: _____ NP AP |
Maar dat zou moeten betekenen dat de NP een thematische rol vervult t.o.v. vinden, een verkeerde voorspelling.
Gegeven het idee dat er een direct verband bestaat tussen subcategorisatie en thematische relaties, is (3) geen geschikte representatie van zin (1).
In zoverre lijkt de theorie van Chomsky en Stowell te prefereren boven die van Williams. Een zin als (5) vormt echter een probleem voor hun theorie.
(5) | Jan verft de deur groen |
Deze zin heeft een voor de hand liggende interpretatie waar geldt dat de deur niet alleen t.o.v. groen een thematische rol vervult (de deur wordt groen), maar ook t.o.v. verft (de deur wordt geverfd). Gegeven het thematisch criterium is dat alleen mogelijk als de zin de struktuur heeft van (6), waar PRO gecontroleerd moet worden door de deur.
(6) | Jan verft de deur [PRO groen] |
In (6) vervult de deur een thematische rol t.o.v. verft, PRO vervult een thematische rol t.o.v. groen. Twee thematische rollen worden dus vervuld door twee argumenten die via contrôle met elkaar verbonden zijn. Er vindt geen schending van het thematisch criterium plaats.
Echter, er zijn redenen om aan te nemen dat zin (5) niet de struktuur van (6) kan hebben.
Volgens Chomsky en Stowell heeft een zin als Jan eet het vlees rauw/naakt die struktuur:
(7) | Jan eet het vlees [PRO rauw naakt] |
PRO in (7) kan in principe zowel door Jan als door het vlees gecontroleerd worden. In (6) zou dat ook moeten kunnen. Toch heeft die zin geen interpretatie waar groen geprediceerd wordt over Jan en bovendien geïnterpreteerd wordt als het resultaat van de handeling van het verven. Een dergelijke interpretatie zou op zichzelf heel plausibel zijn voor een zin als (8). Immers, je kunt je voorstellen dat die zin betekent dat Jan moe is als resultaat van het verven van de deur.
(8) | Jan verft de deur moe |
Het ontbreken van een dergelijke interpretatie is een aanwijzing dat de
zinnen (5) en (7) verschillende strukturen hebben. Die verschillen worden door Chomsky en Stowell niet bevredigend verantwoord.Ga naar eind1.
Het lijkt erop dat zin (5) geen struktuur kan hebben waar de AP een PRO-subject heeft. Aan de andere kant zou een analyse analoog aan (1) indruisen tegen de intuïtie dat de deur een thematische rol vervult t.o.v. verft. Kortom, zo'n zin kan binnen de theorie van Chomsky en Stowell niet geanalyseerd worden. Een ernstig manco, dunkt me.
Ik zal laten zien dat binnen de theorie van Williams een bevredigende analyse wel mogelijk is.
2
Zoals gezegd neemt Williams (1980) aan dat de relatie tussen subject en predicaat gerepresenteerd moet worden in termen van coïndicering, waarbij het subject het predicaat c-commandeert. Of zelfs: waarbij subject en predicaat elkaar over en weer c-commanderen.Ga naar eind2. Dit laatste betekent dat de zinnen Jan verft de deur naakt (d.w.z. terwijl Jan naakt is) en Jan verft de deur nat (d.w.z. terwijl de deur nat is) verschillend gerepresenteerd worden:
(9) | a | Jani [VP verft de deur] naakti |
b | Jan [VP verft de deuri nati] |
In (9)a c-commanderen Jan en naakt elkaar over en weer; naakt wordt daarentegen niet door de deur ge-c-commandeerd. Alleen Jan kan dus het subject van naakt zijn.
In (9)b c-commanderen de deur en nat elkaar over en weer; daarentegen wordt nat weliswaar ook door Jan ge-c-commandeerd, maar nat c-commandeert Jan niet. Alleen de deur kan dus het subject van nat zijn.
Een zin als Jan verft de deur groen (waar groen het resultaat van de handeling aanduidt) moet binnen de theorie van Williams dezelfde struktuur hebben als (9)b. Het verschil is dat een resultatieve werkwoordsbepaling als predicaat geselecteerd wordt door het werkwoord en als het ware met dat werkwoord een complex predicaat vormt (in de terminologie van Williams (1983): groen behoort tot het argumentcomplex van verven).
Hetzelfde geldt voor de AP aardig in de zin Jan vindt Piet aardig.
Het feit dat deze bepalingen geselecteerd worden door het werkwoord impliceert dat het werkwoord ervoor gesubcategoriseerd is en dus dat ze zich binnen de VP moeten bevinden.Ga naar eind3. Dit verklaart waarom Jan verft de deur moe geen interpretatie heeft waarbij Jan moe is van het verven, hoe plausibel zo'n interpretatie op zichzelf ook zou zijn. Immers, voor zo'n interpretatie moet moe geselecteerd worden door verft. De zin heeft dus deze struktuur:
(10) | Jan [VP verft de deur moe] |
In (10) kan moe alleen met de deur verbonden worden, niet met Jan omdat Jan niet door de deur ge-c-commandeerd wordt.
De theorie van Williams verklaart dus moeiteloos wat voor Chomsky en Stowell zulke problemen oplevert. Maar er is een ander probleem.
3
Een representatie als (9)a is strikt genomen in strijd met het thematisch criterium. Immers, Jan vervult een thematische rol t.o.v. de VP (neemt men over het algemeen aan), in dit geval de rol van agens. Maar bovendien (neemt men aan) vervult Jan t.o.v. naakt de rol van thema. Jan vervult dus twee thematische rollen, wat in strijd is met het thematisch criterium. Williams (1983) amendeert daarom het thematisch criterium in die zin dat het alleen van toepassing is binnen hetzelfde argumentcomplex; verft en naakt in (9)a maken deel uit van verschillende argumentcomplexen (verft selecteert naakt immers niet), derhalve vervult Jan weliswaar twee thematische rollen, maar binnen verschillende argument-complexen en dat is toegestaan.
In de zin Jan verft de deur groen daarentegen, in de interpretatie waar groen door verft geselecteerd wordt, is slechts sprake van één argumentcomplex, waar zowel groen als verft deel van uitmaakt; de deur vervult zowel t.o.v. verft als t.o.v. groen een thematische rol, en schendt daarmee het thematisch criterium.
Williams heeft, voor zover ik kan nagaan, geen oplossing voor dit probleem. Het lijkt er dus op dat hij nog niet zoveel verder is dan Chomsky en Stowell.
Wat mij echter opvalt, is dat het in deze zin twee keer om dezelfde thematische rol gaat: de deur vervult zowel t.o.v. verft als t.o.v. groen de rol van thema. Dus, zou je kunnen zeggen, de deur vervult weliswaar zowel t.o.v. verft als t.o.v. groen de rol van thema, maar het vervult maar één rol, die van thema. Gegeven een geëigende formulering van het thematisch criterium vindt er dus geen schending plaats.Ga naar eind4.
Wat echter blijft staan is het feit dat binnen Williams' theorie de generalisatie dat als een werkwoord voor X gesubcategoriseerd is, X een thematische rol vervult t.o.v. dat werkwoord, niet houdbaar lijkt. Immers, in (3) - hier herhaald - vervult Jan geen thematische rol t.o.v. vind, terwijl vinden wel degelijk gesubcategoriseerd moet zijn voor een NP.
(3) | ik vind Jani aardigi |
Naar mijn mening echter, valt het feit dat Jan zo op het oog geen direct object van vind is (en dus geen thematische rol vervult t.o.v. dat werkwoord), te verklaren uit het idee dat vind en aardig een complex predicaat vormen, d.w.z. een predicaat, nl. vind, dat een ander predicaat, nl. aardig, selecteert. Je kunt, volgens mij althans, wel degelijk stellen dat Jan de rol van thema vervult t.o.v. zowel vind als aardig.
Dit maakt juist het bijzondere uit van de interpretatie van die zin, nl. dat je niet kunt zeggen dat Jan een thematische rol vervult t.o.v. vind, maar alleen dat Jan naar twee kanten een thematische rol vervult.
Ik kan dit idee nog verder toespitsen. De zin Jan verft de deur groen heeft in principe twee interpretaties (zie Dirkeman (te verschijnen)), nl.:
- | Jan verft de deur zodanig dat de deur groen wordt; |
- | Jan verft zodanig dat deur groen wordt. |
Die laatste interpretatie is niet zo waarschijnlijk in dit geval: je moet je voorstellen dat Jan iets anders verft, bv. het plafond, en dat daardoor de deur groen wordt, bv. omdat er gemorst wordt. Een dergelijke interpretatie is beter voorstelbaar voor een zin als Jan verft het tapijt naar de bliksem of Jan eet zijn ouders arm.
Gegeven het idee dat in beide interpretaties sprake is van het werkwoord
verven dat gesubcategoriseerd is zoals in (11), en gegeven het idee dat er een verband is tussen subcategorisatie en thematische relaties zoals hierboven omschreven, wordt het verschil tussen beide interpretaties niet expliciet in de grammatica verantwoord.
(11) | verven3: _____ NP AP |
Immers, in beide gevallen vervult de NP naar twee kanten de rol van thema. Het feit dat de bovengenoemde interpretaties allebei mogelijk zijn, heeft, denk ik, te maken met het feit dat er zowel een transitief als een intransitief werkwoord verven is:
(12) | a | verven1: _____ |
b | verven2: _____ NP |
Je zou dus kunnen zeggen dat wanneer verven3 gebruikt wordt, zoals in de zin Jan verft de deur groen, hetzij verven1, hetzij verven2 ‘op de achtergrond meespeelt’, zodat de verschillende interpretaties kunnen ontstaan. Dit verklaart waarom een zin als Jan loopt zijn schoenen scheef maar één mogelijke interpretatie heeft. Immers, lopen is een intransitief werkwoord; er is dus geen ‘achtergrondinterpretatie’ mogelijk waar Jan zijn schoenen loopt. Niettemin kun je je een wereld voorstellen waar je wel je schoenen kunt lopen; in die wereld is lopen een transitief werkwoord, en is de achtergrondinterpretatie wel mogelijk (zie Sturm (1979)).
In het geval van een zin als ik vind Jan aardig liggen de zaken nog iets anders. Er zijn weliswaar twee werkwoorden vinden nl.:
(13) | a | vinden1: _____ NP |
b | vinden2: _____ NP AP |
Echter, vinden1 heeft niet dezelfde betekenis als vinden2. Dit is in het lexicon vastgelegd, en daarom kan in een zin waar vinden2 gebruikt is vinden1 niet ‘op de achtergrond meespelen’.
Ik denk dat ik heb laten zien dat de hier gestelde problemen binnen het kader van de theorie van Williams in principe op inzichtgevende wijze opgelost kunnen worden. Aangezien de theorieën van Chomsky en Stowell - naar het zich aan laat zien, onoverkomelijke - problemen hebben met de analyse van een zin als Jan verft de deur groen, pleit dat voor de theorie van Williams en tegen die van Chomsky en Stowell.
Literatuur
Chomsky, N.,
(1981) |
Lectures on government and binding, Dordrecht |
Dirkeman, F.J.A.,
(in voorbereiding) |
‘Een toetssteen voor predicatie’ |
Dirksen, A.,
(1984) |
‘Syntactische, semantische en fonologische constituenten’, in: Spektator 14.3 |
Stowell, T.,
(1982) |
‘Subjects across categories’, in: Linguistic review 2 |
Sturm, A.,
(1979) |
‘Over de syntactische subcategorisatie van werkwoorden’, in: De nieuwe taalgids 73 |
Williams, E.S.,
(1980, 1984) |
‘Predication’, in: Linguistic inquiry 11 ‘Against small clauses’, in: Linguistic inquiry 14 |
- eind*
- Dit stukje is voortgekomen uit een lezing die ik hield op de TABU-dag 1984. Ik dank F.J.A. Dirkeman voor kritische kanttekeningen bij een eerdere versie.
- eind1.
- In Dirkeman (in voorbereiding) wordt dit probleem veel uitvoeriger behandeld.
- eind2.
- Het idee dat subject en predicaat elkaar over en weer moeten c-commanderen wordt door Williams (1980) in een noot gesuggereerd, maar niet uitgewerkt. In Dirkeman (in voorbereiding) wordt aangetoond dat Williams' suggestie wel degelijk serieus genomen moet worden.
- eind3.
- Gegeven het projectie-principe (zie Chomsky 1981: 29,30) is (9)b geen mogelijke representatie. Immers, de AP nat bevindt zich binnen de VP. Het projectie-principe, zoals Chomsky het formuleert, dicteert dat dat alleen mogelijk is als het werkwoord voor een AP gesubcategoriseerd is. Dat is hier niet het geval: nat in (9)b wordt netzomin als naakt in (9)a geselecteerd. Het Nederlands biedt echter overvloedige evidentie dat zgn. adjuncten zich op het niveau van de S-struktuur binnen de VP kunnen bevinden. Het projectie-principe is dus in Chomsky's formulering niet houdbaar. Wanneer een werkwoord voor X gesubcategoriseerd is, dan bevindt X zich binnen de VP, het omgekeerde geldt niet.
- eind4.
- Volgens Chomsky (1981) zijn noties als agens en thema geen thematische rollen, het zijn slechts specifieke invullingen van een thematische rol. Hij onderscheidt twee thematische rollen: die van argument en die van predicaat (en ook nog die van quasi-argument, maar dat doet hier niet ter zake). Wanneer een NP geïnterpreteerd wordt als het thema van de handeling die door het werkwoord wordt uitgedrukt, dan is dat in deze visie niet meer dan een specifieke invulling van de argumentrol die die de NP t.o.v. het werkwoord vervult. In de zin Jan verft de deur groen vervult de deur dus twee keer de rol van argument, één keer t.o.v. verft en één keer t.o.v. groen. Er vindt dus, gegeven deze visie op thematische relaties, hoe dan ook schending van het thematisch criterium plaats, tenzij je zou stellen dat de deur één keer de rol van argument vervult t.o.v. het complexe predicaat dat wordt gevormd door groen en verft.