| |
| |
| |
Krantekoppen snellen
Ton van der Geest
In Tabu (14) nr. 1 geeft Scherpenisse in zijn artikel ‘Iets over de structuur van krantekoppen in het Duits en Nederlands’ n.a.v. een aantal opvallende verschillen tussen krantekoppen in het Duits en het Nederlands een structureel linguïstische beschrijving van dergelijke taalgebruiksverschillen. Hij zet zich hierbij af tegen de heersende traditie in de linguïstiek met betrekking tot de analyse van taalgebruik in kranten: ‘(...) de verhandelingen zijn meestal stilistisch dan wel sociolinguïstisch van aard.’ Globaal genomen lijkt mij zijn taxatie van de situatie juist, alhoewel er ook in de psycholinguïstiek een en ander aan dit onderwerp gewijd is, dat voor de analyse van krantekoppen als een subcategorie van het elliptisch taalgebruik van eminent belang is.
In dit artikel zal ik een deel van de observaties van S. en zijn analyse daarvan kritisch moeten bespreken om tot een voorstel voor de beschrijving van elliptisch taalgebruik te komen dat niet alleen meer recht doet aan het te beschrijven materiaal, maar ook meer zicht geeft op mogelijke psycholinguïstische processen die aan taaiproductie ten grondslag liggen.
| |
1. Theoretische uitgangspunten voor de analyse van elliptisch taalgebruik.
Sinds het midden der 60er jaren is in zowel de taalkunde als de taalpsychologie de correspondentie-hypothese, waarin gezegd wordt dat taalkundige regels en psychologische processen cq. stappen een een-op-een relatie vertonen, langzaam maar zeker verlaten. Psycholinguïsten wijzen op fundamenteel andere processen (schematheorie, levels of processing, semantische netwerken e.d. voor taalverwerking en op cognitieve en handelingstheorieën voor taaiproductie), terwijl linguïsten (cf. Chomsky, 1965) het als een absurditeit beschouwen, dat de analyses van de taalsystematiek zonder meer omgezet worden in hypotheses t.a.v. de ‘performance’. Gegeven deze overeenstemming tussen taalkun- | |
| |
digen en psychologen met betrekking tot de niet zo hoge verwantschap tussen taalkundige regels en psychologische realiteit is het dan ook de vraag of het zinnig is het instrumentarium voor de analyse van de taalsystematiek te gebruiken voor het analyseren, beschrijven en verklaren van taalgebruiksgegevens. Scherpenisse's doelstelling krantekoppen met verkortingstransformaties te beschrijven doet gezien in dit licht dan ook merkwaardig aan. Deze doelstelling zou in het begin der jaren '60 geen nadere uitleg behoeven; hedentendage echter zijn er veel alternatieve voorstellen aan te wijzen niet alleen in het syntactisch-linguïstisch onderzoek, maar ook in het taalgebruiksonderzoek, die én een grotere verklarende kracht én een eenvoudigere regulatuur verlangen. Deze voorstellen betreffen allemaal een algemenere categorie van taalgebruik, te weten het elliptische taalgebruik, waarvan de krantekop een niet onbelangrijke subcategorie uitmaakt.
Een eerste voorstel is van Shopen (1972), die betoogt dat reductietransformaties geen verklaring kunnen bieden voor elliptisch taalgebruik. Zijn belangrijkste argument hiervoor is wel dat er een aantal uitingen bestaan die zeker niet direct op complete zinnen zijn terug te voeren, b.v.:
(1) |
Into the dungeon with him |
(2) |
Weg met die man. |
De door hem voorgestelde oplossing de zgn. weggelaten delen in de dieptestructuur niet eens te genereren, is alleen maar noodzakelijk wanneer men een strikt syntactische dieptestructuur voor de beschrijving van uitingen voorstaat, (voor verdere behandeling van Shopen (1972) zij verwezen naar Van der Geest (1975)).
Een tweede voorstel is afkomstig uit de kindertaal-literatuur en is voor het eerst gesuggereerd door Bloom (1970, 1973). Kernpunt is hier dat voor taalproductieregels niet uitgegaan dient te worden van volledige zinnen waarop reductie wordt toegepast, maar van onderliggende structuren - onbelangrijk of die syntactisch, semantisch of conceptueel geformuleerd worden - waarop accretion-rules worden toegepast, in die zin dat in allereerste instantie alleen die elementen
| |
| |
gerealiseerd worden, die in de communicatieve situatie strikt noodzakelijk en cruciaal zijn. Het blijkt hierbij tevens dat wanneer men uitgaat van een semantische onderliggende structuur, men zowel de taalontwikkeling beter kan beschrijven en voorspellen als ook een beschrijving kan geven van Shopen's probleemzinnen, waarbij de onderliggende conceptuele structuren rijker zijn dan hun realisaties in het taalgebruik (Van der Geest, 1975).
Hoe men het ook wendt of keert, in beide voorstellen is gebleken, dat verkortingstransformaties als verbinding tussen complete zinnen (competence) en elliptische uitingen (performance) geen deugdelijk beschrijvingsmiddel zijn. Daarmee is niet gezegd dat talen niet over een verschillend structureel arsenaal beschikken om in economische taalgebruikssituaties (ellipsis, telegramstijl, kinderuitingen, krantekoppen e.d.) ambiguïteiten te vermijden en ook niet dat er geen parallellie zou bestaan tussen de structurele mogelijkheden in complete en elliptische zinnen in diverse talen, maar wel dat er in alle gevallen geen direct deletie-verband bestaat tussen beide typen van objecten (uitingen/zinnen).
| |
2. Lidwoorddeletie en voorzetseldeletie
Wat de observationele adequaatheid van het betoog van S. betreft begin ik met zijn twee laatste punten omdat deze voor zijn centrale, hier bekritiseerde, doelstelling het minst bijdragen.
T.a.v. het weglaten van het lidwoord wordt opgemerkt dat wanneer een substantief een onveranderlijk meervoud heeft, het lidwoord dat het getal aangeeft toch mag worden weggelaten, waardoor homonymie ontstaat. Ten eerste is dit een eigenaardig argument, omdat de toepassing van de structurele middelen van de taal er juist voor moeten (of: zouden moeten) zorgen, dat homonymie vermeden wordt. Krantekoppen staan in beide talen echter stijf van de ambiguïteiten, net zoals het alledaagse taalgebruik. Het is moeilijk in te zien dat hier een argument aan te ontlenen valt. Andersom echter wanneer in het Duits geen krantekoppen met dergelijke meervouden zouden voorkomen was er wel sprake geweest van een geldig argument. Zijn voorbeeld:
| |
| |
(3) |
SPD hat Fehler gemacht |
is wat ongelukkig omdat Fehler een zekere ‘bias’ naar het meervoud heeft. Verandert men het woord in (3) door Abstecher dan ligt het enkelvoud al meer voor de hand. Meißel in ‘Künstler wurde mit Meißel in der Hand photografiert’ heeft ook een prominente enkelvoudige betekenis. We zien hier dan ook dat kennis van de wereld het enkelvoud of het meervoud meer aannemelijk maakt. Wanneer een krantekop niet voldoende disambiguerende informatie bevat, struikelt men over de interpretatie ervan. Dit is me zelf herhaaldelijk overkomen (Frankfurter Rundschau; Westfälisch Allgemeine Zeitung). Bij naspeuring in de tekst en wel in die gevallen waarin men als lezer niet kan kiezen door te weinig informatie in de kop bleek telkens weer dat hoewel de koppen in principe homoniem waren ze uitsluitend een meervoudige lezing veronderstellen. Opgemerkt dient hier te worden dan mijn duitse informanten (niet-taalkundigen overigens) niet alleen mijn conclusie bevestigden, maar aanvankelijk ook niet mijn probleem begrepen. We zitten hier dus met het probleem dat semantisch-cognitieve context-gegevens aangeven hoe iets geïnterpreteerd moet worden. Wanneer die informatie ontbreekt dan geldt uitsluitend de meervoudslezing. Deze gegevens van pragmatische aard kunnen moeilijk met een transformatieregel beschreven en bestuurd worden. Mocht men toch tot een verkortingstransformatie besluiten, dan moet ook een uitbreidingsregel opgenomen worden, waarin tot uitdrukking komt dat het lidwoord in het enkelvoud moet worden toegevoegd wanneer de meervoudsvorm van dat woord een ø-morfeem heeft.
Een ander aspect van krantekoppen betreft het economische principe, dat ze overigens met telegramstijl delen. Dit principe zal leiden tot een aantal gebruiksaanwijzingen, die zich allemaal afspelen op het niveau van afweging tussen helderheid in informatie aan de ene en ruimtewinst aan de andere kant. Zo mogen lidwoorden in port-manteau morfemen blijkbaar niet weggelaten worden. Men vraagt zich echter af of zoiets niet mag of dat dit in feite nooit gebeurt. Nemen we bijvoorbeeld aufs dan is de winst slechts een letter. Ook zeggen informanten mij, dat de door mij geconstrueerde koppen (4) en (5) volstrekt
| |
| |
acceptabel zijn:
(4) |
Stadtdirektor vor Gericht |
(5) |
Unterstützung für Autowerk Opel |
Van de andere kant moet erop gewezen worden dat ook in het Nederlands iets soortgelijks heeft waar het min of meer staande uitdrukkingen betreft:
(6) |
*Feyenoord op voet gevolgd |
(7) |
*Op man af gevraagd |
(8) |
*Ontvoerders op spoor |
Het probleem dat bij port-manteau morfemen speelt is niet zozeer een geblokkeerd zijn van een algemene weglatingsregel, alswel van een usance-regel iets niet weg te laten als het de opheffing van homonymie dient zonder dat het veel ruimte kost.
Wat de voorzetsel-deletie betreft merkt Scherpenisse op, dat deze mogelijkheid in het Duits ontbreekt en wel omdat men daar kiest of voor de echte genitief of voor een compositum.De volgende krantekoppen lijken me in bepaalde omstandigheden oirbaar:
(9) |
Briefe Kohl veröffentlicht |
(10) |
Schulden Stadt Münster zugenommen |
(11) |
Tarive Stadtwerke herabgesetzt |
(12) |
Regierungsrat Innenministerium gerügt |
Mijn duitse informanten tekenen hier echter wel bij aan dat vooral (9) eigenlijk alleen maar in Bild voor kan komen. Ten eerste betreft het hier een alleszins begrijpelijke negatieve beoordeling van dit medium. Ten tweede kan dit verklaard worden vanuit het feit dat deze krant eigenlijk alleen maar bestaat uit grote foto's en nog grotere koppen. Om dit laatste moet nog economischer met het taalgebruik worden omgesprongen in de andere media.
| |
| |
| |
3. Predikaatverkorting
Een ander type van elliptische krantekop betreft de predikaatsverkorting. Bijvoorbeeld:
(13) |
Den Falschen erwischt |
(14) |
Vrouw gearresteerd |
hebben resp. een actieve en een passieve lezing. Nu is het zo dat het duitse casus-systeem in veel gevallen aan kan geven of we met een nominatief of een accusatief te maken hebben en dus met een passieve of een actieve zin, maar dit is niet noodzakelijkerwijs zo:
Ook in dit geval is duidelijk dat we met een actieve zin te maken hebben en wel omdat het in het Duits noodzakelijke passieve deelwoord ontbreekt:
(16) |
*Der Minister gerügt |
(17) |
Der Minister gerügt worden |
Dat (17) nauwelijks als krantekop in aanmerking zal komen, ligt aan het feit dat uitingen als (17) nodeloos langer zijn dan bijvoorbeeld (15), alhoewel ze semantisch identiek zijn. Overigens is (16) alleen maar in een geïsoleerde krantekop ongrammaticaal (Das Kind wurde gelobt, der Minister gerügt). De volledige zin van (16) is onacceptabel omdat een krantekop zonder verbum finitum als presens of futurum moet worden opgevat en omdat participia op gebeurtenissen in het verleden slaan. Met andere woorden: semantisch/pragmatische restricties bepalen hier de (on)mogelijkheden van de structuren in de beide talen. Verkortingstransformaties zijn bovendien erg moeilijk te formuleren omdat ze niet alleen van het wel of niet gebruik maken van lidwoorden en participia afhangen maar ook nog van het genus en het getal van het lidwoord in het duits (das-das; die-die; en pl. die-die). Ook moet
| |
| |
hier nog gesteld worden dat een NP+Part. in het Nederlands niet automatisch als nominatief + Part. geïnterpreteerd worden, gegeven de volgende voorbeelden ((18)-(21)):
(18) |
Lubbers: Reagan nooit ontmoet |
We hebben hier te maken met een transitief werkwoord dat niet in het passief kan. Ook in andere gevallen wanneer de context daar aanleiding toe geeft is de actieve lezing mogelijk:
(19) |
Ruding: Keiharde afspraken met Rietkerk gemaakt |
(20) |
Verdachte: vrouw niet vermoord |
(21) |
Kinderen alleen thuis; dieven met waterpistool verjaagd |
Opvallend is hier dat wanneer mogelijke actors in de context worden ingevoerd een actieve lezing met een object geactiveerd wordt.
Deze feiten roepen de vraag op of het überhaupt wel zinvol is om krantekoppen - als deelverzameling van elliptische uitingen - met welgevormde complete zinnen te verbinden. Het lijkt veel eerder zo dat men op basis van semantische mogelijkheden en kennis van de wereld de in krantekoppen voorkomende NP's met hun predikaten verbindt in termen van agentief-datief en objectief. Zo is in (14) vrouw objectief bij gearresteerd of de parafrase nu actief of passief zou zijn. Wanneer dit nu zo is, vraagt men zich af of het niet zinvoller is om aan de taalproductieve kant de beregeling meer in overeenstemming met de intuïtie te brengen.
| |
4. Krantekoppen: deelsyntaxis of niet?
De vraag die hier aan de orde is, hoe de relatie tussen syntaxis en krantekoppensyntaxis te beschrijven. Hierboven heb ik al aangegeven dat verkortings- of reductietransformaties wat mij betreft niet in aanmerking kunnen komen. De argumenten kort samengevat zijn de volgende:
1. | verkortingstransformaties komen uit beschrijvingen van het taal- |
| |
| |
| systeem en mogen niet zonder meer adequaat geacht worden voor de beschrijving van taalgebruiksaspecten zoals krantekoppen of algemener het elliptisch taalgebruik; |
2. | het direct genereren van elliptische uitingen uit onderliggende structuren zonder gebruik te maken van reductie-transformaties leveren linguïstisch, conceptueel, pragmatisch en psycholinguïstisch adequate beschrijvingen op; |
3. | het meervoudig onbepaalde lidwoord in het Duits wordt niet weggelaten maar is een ø-morfeem; in het geval van een enkelvoudig substantief met een ongewijzigd meervoud is er dan ook sprake van een uitbreidingsregel. Zo'n regel is psycholinguïstisch adequaat; |
4. | Bij port-manteau morfemen wordt het lidwoord niet weggelaten (of toegevoegd) wanneer de eenduidigheid hiermee gediend is en taalgebruikseconomische aspecten zich hiertegen niet verzetten; |
5. | het wel of niet gebruiken van voorzetsels is medium-specifiek en/of mede door taalgebruikseconomische gronden bepaald; |
6. | actief/passief parafrases zijn niet taalstructureel maar contextueel bepaald; |
7. | Niet de actief/passief parafrase maar het karakter van het werkwoord bepaalt of de met een participium verbonden NP actor of object is; |
8. | Krantekoppen hebben een eigen tijd-systeem hetgeen consequenties heeft voor de structurele mogelijkheden van krantekoppen. |
In het hierna volgende betoog zal ik ervan uitgaan, dat krantekoppen als een specifieke deelverzameling van de grotere verzameling van elliptische uitingen op te vatten zijn. Tot deze grotere verzameling behoren de elliptische uitingen uit het dagelijkse taalverkeer, kinderuitingen, telegramuitingen, bepaalde spreekwoorden en gezegden e.d. Voor de volgende uitingen komen mij niet zo gauw zinnen zonder zogenaamde verkortingstransformaties voor de geest:
(22) |
Van het veld met die man |
(23) |
Zo gewonnen zo geronnen |
(24) |
Een man een man een woord een woord (ein Mann ein Wort) |
(25) |
Beter hard geblazen dan de mond gebrand |
| |
| |
Uit het Zaterdags Bijvoegsel (NRC, 7-4-1984):
(26) |
De grote goudroof |
(Kop) |
(27) |
Zelf bewaren |
(tussenkop) |
(28) |
Thee drinken |
'' |
(29) |
Verloren |
'' |
Uit Bild (tijdens de EK voetballen)
Van (22)-(25) is het niet gemakkelijk door uitbreidingstransformaties de volledige zinnen te herstellen, mogelijk omdat er helemaal geen volledige zinnen zijn die alleen maar uitgebreider zijn. Voor (26)-(30) zijn vele volledige zinnen mogelijk waarvan een flink aantal op basis van de context niet uit te sluiten zijn.
Ook zijn er koppen die meer dan alleen maar uitbreiding behoeven:
(31) |
Europese rel over sekten-rapport dreigt ⇒ Er dreigt..... |
Een voor ons doel erg aardige is ook:
(32) |
‘Besluit over raketplaatsing rond 1 juni’ |
(31) en (32) zijn beide afkomstig uit de NRC van 7-4-1984. Kop (32) is daarom zo aardig omdat hij als citaat gegeven wordt, wat - inhoudelijk althans - blijkens het bericht klopt:
(32)a |
(...) dat het kabinet rond 1 juni een besluit zal nemen over mogelijke plaatsing van kruisraketten (...) |
De daarbij horende directe rede is dan:
(32)b |
:‘Het kabinet zal rond 1 juni een besluit nemen over mogelijke plaatsing van kruisraketten.’ |
| |
| |
In de kop is de volgorde verdraaid: rond 1 juni wordt naar achteren geplaatst. Plaatsing van kruisraketten wordt raketplaatsing.
Uit dit stukje casuïstiek moge blijken dat economisch taalgebruik nog heel wat meer inhoudt dan minder woorden produceren dan in normale situaties. Het totaal aan bewerkingen dat nodig is om van (32)b naar (32) te komen is zo groot (nog afgezien van de vraag naar de volgorde waarin een en ander moet plaatsvinden en hoe dit proces door de semantische en pragmatische randvoorwaarden gestuurd kan worden), dat men zich af dient te vragen of een dergelijke tijdspassering wel zinvol is, gegeven de eisen met betrekking tot simplicity zoals door Chomsky en Popper verwoord. Uit (32) kan men ook een aantal aanwijzingen peuren over hoe krantekoppen psycholinguïstisch gezien ontstaan. De aanhalingstekens betekenen niet meer dan inhoudelijk identiek aan wat werkelijk gezegd is. Volgorde en opbouw van de complexe NP's e.d. is daarbij niet meer terzake. Het ziet er naar uit dat bij de ‘recall’ van uitingen door de krantekopmakers iets soortgelijks plaatsvindt als in recall/tekstverwerkingsexperimenten is vastgesteld, te weten: informatie wordt in principe semantisch opgeslagen waardoor de een op een relatie tussen de gehoorde zin en de recall-zin niet meer geheel aanwezig is maar syntactisch en qua vocabulair van elkaar afwijken. De mate van afwijking kan experimenteel in de hand gehouden worden door bijv. materiaal uitbreiding, tijdvergroting tussen aanbieding en recall, het tussenvoegen van andere testopdrachten e.d.. Ook bestaat er empirische evidentie over het feit dat proefpersonen niet meer weten in welke taal de uitingen werden aangeboden of via welk perceptief kanaal ze de informatie hebben ontvangen (bijv. plaatjes en teksten die elkaar aanvullen).
Het lijkt dan ook alleszins aannemelijk te veronderstellen dat bij het (re)produceren van informatie andere dan louter syntactische regels een rol zullen spelen. De parallellie tussen recall-gegevens en krantekoppraktijk maakt het reeds eerder gemelde tegenvoorstel alleen maar aantrekkelijker: rechtstreekse generering vanuit een of andere onderliggende structuur met daarin opgeslagen de gehele semantische informatie. Dat hierbij op grond van bovengenoemde psycholinguïstische gegevens de onderliggende structuur het best zelf van
| |
| |
semantisch cognitieve signatuur kan zijn valt o.a. ook af te leiden uit het feit dat combinaties van V's en NP's een dwingende lezing hebben afhankelijk van de kwaliteit van het werkwoord en de aard van de relaties die dat specifieke werkwoord met zijn omringende NP's aangaat; bijvoorbeeld: de enige NP bij een causatief werkwoord in infinitief- of participiumvorm is een objectief/direct of logisch object. Dit voorbeeld kan in een semantisch-cognitief framework gemakkelijk vertaald worden in een taalgebruiks- en een taalverwerkingsinstructie. Daarvoor is dan wel nodig dat men aan een werkwoord een of meerdere aspecten onderscheidt bijvoorbeeld in termen van toestand-aspect, procesaspect en een causatief aspect, waaraan de diverse NP's opgehangen kunnen worden. Het toestandaspect is gerelateerd aan de centrale NP (het centrale argument) en het causatieve element aan het minst centrale element. De instructieregel wordt dan bijvoorbeeld: realiseer het centrale argument en het participium van het causatieve werkwoord. Ik heb het betoog hier opzettelijk in wat algemene termen gehouden om geen uitspraak te hoeven doen over welke theorie nu de meest geschikte is. Wat mij betreft kunnen allerlei varianten van de generatieve semantiek, de casus-grammatica of de relationele grammatica voor een nader onderzoek in aanmerking komen. Belangrijk is dat een en ander psychologisch reëel is blijkens veel psycholinguïstisch onderzoek (Hörmann, 1977, 1978; Bock, 1977). Interessant hierbij is tevens vast te stellen dat ook het zinsaccent en daarmee samenhangend de elliptische taal van kinderen en tweede-taalverwervers te verklaren is. Ook allerlei fouten tegen de volgorderegels en de volgorde van de ontwikkeling van het predikaat in de taal van kinderen (zowel linguïstisch als cognitief gezien) zijn met een dergelijke aanpak te beschrijven en te verklaren (Van der Geest, 1975, 1982 en Villegas de Posada, 1981).
Dat het indirect object gerealiseerd mag worden wanneer het objectief aanwezig is (en het agentief of logisch subject niet) kan ook binnen deze opvatting beschreven worden en is bovendien in overeenstemming met andere hierboven genoemde bevindingen uit empirisch onderzoek:
| |
| |
(33) |
Gijsen een onderscheiding verleend |
(34) |
*Gijsen verleend |
(35) |
Bloemen voor die man |
naast:
(36) |
Schenking aan Den Haag |
waarbij objectief en causatief werkwoord gelexicaliseerd zijn tot schenking.
Bij het proces- en het toestandsaspect staat hetzelfde argument centraal:
(37) |
Omstandigheden anders/veranderd |
(38) |
Halsema dood/overleden |
Bij intransitieve handelingswerkwoorden staat het logisch subject centraal:
In dit laatste geval hebben we met identieke NP's in de onderliggende structuur te maken: vertrekken = het zichzelf ‘weg’ verplaatsen.
Dat ik voor de beschrijving van krantekoppen kies voor een semantische aanpak wordt niet zo zeer ingegeven door een drang de structuur van ‘taal’ in termen van bijv. casus dan wel relationele grammatica te vangen, maar wel door de overtuiging dat taalgebruiksvraagstukken heel vaak een semantische signatuur dragen. Een van de essentiele redenen hiervoor is, zoals gezegd, het feit dat taalgebruik altijd onder druk staat van te moeten kiezen tussen semantische vaagheid aan de ene en exactheid van formulering aan de andere kant. Daarnaast heeft de mate van explicietheid te maken met de situatie waarin de taal gebruikt wordt, de relatie tussen zender en ontvanger e.d.. Bovengenoemde keuze geldt wel in bijzondere mate voor het elliptische taalgebruik (taalontwikkeling, foreigner talk, telegramstijl, krantekoppen, spre- | |
| |
ken tijdens ernstige keelaandoeningen, effectieve communicatie in omgevingen met storende ruis, communicatieprocedures bij radiocommunicatie in vliegverkeer en leger, informeel taalgebruik e.d.). Z.g.n. verkortingen zijn maar een heel klein onderdeel van de bijzonderheden die daarbij kunnen optreden. Uitingen als:
(40) |
Van uitgangspunt 1 ga rechts één honderd |
met afwijkingen als omkeringen, contrastaccent, toevoeging van een en weglating van prepositie,
(41) |
Briefe Minister unterschlagen |
(42) |
Zei Moos: ...... |
(43) |
Ga je toch lekker met de trein, kan je lekker werken |
met afwijkingen als weglating of omkering, of
(44) |
Brieven onderschept door inlichtingendienst |
waarin de actor of niet mag worden vermeld of in een door-bepaling op een a-typische plaats, wijzen allemaal op een verbijzonderd taalgebruik waarbij in de bijzondere gebruikssituatie de eisen van exactheid en economie (maximen van Grice) bepalen welke elementen uit de boodschap zeker gerealiseerd dienen te worden (semantische oordelen) en een realisatie hiervan in taalgebruik waarbij aan een flink aantal randvoorwaarden voldaan dient te worden. Een laatste voorbeeld van verbijzonderd taalgebruik trof ik aan in de Volkskrant van vrijdag 14 september:
(45) |
Koningin begroet met hoorngeschal op Prinsjesdag |
Het merkwaardige aan deze kop is zijn a-typische volgorde. Ook is er op het syntactisch-semantische niveau iets bijzonders aan de hand. Participia slaan in koppen namelijk meestal op gebeurtenissen in het verleden, terwijl het participium hier naar voren verwijst (dinsdag
| |
| |
18 september). Het vermoeden lijkt gewettigd de a-typische volgorde als signalement voor de eigenaardige tijdsindicatie te zien. Dit lijkt des te aantrekkelijker wanneer men beseft dat de volgorde in koppen wel vaker dit ‘waarschuwingssignaal’ heeft:
(46) |
Directeur vertrokken met noorderzon |
In (46) lijkt het wel of de a-typische volgorde om een (zij een onmogelijke) letterlijke lezing vraagt.
Het voorstel zoals hierboven verwoord is in eerste instantie pragmatisch en taalpsychologisch gemotiveerd. Het heeft daarenboven het voordeel dat ook de taalkundige aspecten verantwoord en beschreven kunnen worden. Het richt zich daarbij in eerste instantie op de formulering van krantekoppen met betrekking tot de basisrelaties van NP's met het werkwoord, de volgorde en welke delen van de informatie gerealiseerd worden in het taalgebruik. De volgende taalgebruiksregels treden hierbij op:
1) | Wordt de actor cq. het logisch subject als essentiële informatie noodzakelijk geacht dan moet het verbum finitum gebruikt worden. |
2) | Is de objectief belangrijker dan de agentief maar kan deze laatste niet gemist worden dan: objectief + part. + door-bepaling |
3) | In het geval van de datief wordt of de objectief (+ part.) + datief of en nominalisatie van het werkwoord + datief gebruikt |
4) | In geval van het part. mag de actor worden weggelaten maar het objectief niet. |
5) | Wanneer het objectief onwezenlijk is moet het verbum finitum gebruikt worden. (Leraren slaan steeds minder), of de er-constructie. |
Vooral punt 5) laat zien dat de grenzen tussen wat wel en wat niet kan in krantekoppen nog niet zo heel erg uitgekristaliseerd zijn. Zo kan het verplichte object bij transitieve handelingswerkwoorden worden weggelaten (NRC, zaterdag, 15-9-1984, Mens en Bedrijf):
Voor zakenlieden is het object duidelijk. Een laatste argument voor
| |
| |
een aanpak dat recht doet aan een analyse die kennis van de wereld en semantische aspecten in zijn beschouwing opneemt.
| |
Literatuuropgave
Bloom, L.,
(1970) |
Language development, form an function in emerging grammars, Cambridge (Mass.). |
|
Bloom, L.,
(1973) |
One word at the time, The Hague. |
|
Bock, M.,
(1977) |
Sprache und Gedächtnis, Verarbeitung von Wörtern, Sätzen und Texten, Bochum. |
|
Chomsky, N.,
(1965) |
Aspects of the theory of syntax, Cambridge (Mass.). |
|
Geest, T. v.d.,
(1975) |
Some aspects of communicative competence and their implications for language acquisition, Assen |
|
Geest, T. v.d.,
(1982) |
Language acquisition process in different developmental stages, In R.St. Clair & W.v. Raffler-Engel, Language and cognitive styles, Lisse. |
|
Hörmann, H.,
(1977) |
Psychologie der Sprache, 2. überarb. Auflage, Berlin. |
|
Hörmann, H.,
(1978) |
Meinen und verstehen, Grundzüge einer psychologischen Semantik, Frankfurt a. Main. |
|
Scherpenisse, W.,
(1983-84) |
Iets over de structuur van krantekoppen in het Duits en Nederlands, in: Tabu 14 (1983-84), p. 30-36. |
|
Shopen, T.,
(1972) |
A generative theory of ellipsis, unpublished Ph.D. thesis. |
|
Villegas de Posada, C.,
(1981) |
Frühkindliche Kommunikation, kognitive Voraussetzungen der Sprachentwicklung, Bochum. |
|
|