Tabu. Jaargang 13
(1983)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Transitieve adjectieven in het Nederlands
Tot diep in de jaren zeventig maakte de transformationeel-generatieve grammatica geen hiërarchisch onderscheid tussen zusterconstituenten. Ingeval van VP b.v. zijn direct object en (transitief) werkwoord gelijkwaardige zinsdelen, de ene constituent is niet hoger of lager, niet superieur of inferieur aan de andere constituent: zusters zitten q.q. even hoog in de boom:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
theorie van Chomsky zoals beschreven in Chomsky (1981) en dus nog heel recent. Criterium voor kern-(Xo) zijn is het bekende criterium voor endocentriciteit: het deel dat syntactisch equivalent is aan de hele groep (= de ‘projectie’ van Xo) is de kern ervan en niet weglaatbaar. De vroeger als exocentrisch beschouwde PP gaat nu (meestal) door voor endocentrisch, op grond van gevallen als (3):
ondanks het feit dat PP's als (3) uitzonderingen zijn in zoverre dat verreweg de meeste andere voorzetsels een NP achter zich verlangen en bovendien beneden niet equivalent is aan beneden NP. De eertijds eveneens als exocentrisch teboekstaande verbinding van onderwerp en gezegde tot zin kan ook als endocentrisch worden aangemerkt door de (in hoofdzinnen niet lexicaal gevulde) categorie ‘COMP’ (voegwoord) als kern van de zin te beschouwen. Bezit de knoop COMP de eigenschap [+tense ] dan volgt het (hoofd)werkwoord van de zin in een van z'n persoonsvormen en wel die in persoon en getal congrueert, overeenstemming (= agreement) vertoont met de onderwerps-NPGa naar eind2. Het is duidelijk dat in het geval van de categorie ‘S’ geen sprake kan zijn van endocentriciteit in de eerder genoemde zin. De potentiële ongelijkwaardigheid van zusterconstituenten in de X-bar-grammatica wordt verder toegespitst in een mogelijke regeerrelatie tussen twee knopen. Tussen twee knopen in dezelfde projectie XP of in S, zeg α en β, bestaat een regeer-relatie in die gevallen - en slechts in die gevallen - waarin een van de twee - zeg α - een Xo is of een [+tense]-gekenmerkte COMP, die de knoop ² c-commandeertGa naar eind3 terwijl er geen knoop γ is die ook aan de beide genoemde eisen voldoet maar dichter bij β zit dan α. Regerende X-knopen zijn die categorieën die aan constituenten die zij c-commanderen een (eventueel niet morfologisch gerealiseerde) naamval (casus) toekennen. Dit zijn, als vanouds, het werkwoord (Vo) en het voorzetsel (Po), die beide een zuster-NP in de 2e, 3e of 4e naamval ‘zetten’, terwijl de eerste naamval (nominatief) aan het subject van de zin in kwestie door [+tense ]-COMP (waardoor het ge-c-commandeerd wordt) wordt toegekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het voorafgaande houdt in dat van de onderscheiden X-kernen alleen Vo en Po een nominale zuster ‘benaamvallen’, m.a.w. No en Ao doen dat in Chomsky's theorie niet. Een NP-positie bij een van de laatst genoemde hoofden is slechts lexicaliseerbaar als een voorzetsel ‘te hulp snelt’ (Scholten, Evers, Klein, 1981: 178) zoals b.v. het geval is in boos op zichzelf. Met name voor wat de adjectieven betreft is deze kennelijk door het Engels geïnspireerde voorstelling van zaken onjuist. Er zijn wel degelijk adjectieven die zónder voorzetsel in verbinding met een NP optreden, in het Duits, maar ook in het Nederlands (en andere germaanse talen). Voor het Duits wijst Van Riemsdijk (1983) erop dat die taal er tal van adjectieven op na houdt die predikatief en attributief (prenominaal) van een nominale constituent in de 2e of 3e naamval vergezeld gaan. Bijvoorbeeld:
Omdat Van Riemsdijk dat t.a.p. niet doet en mij ook geen publikatie bekend is waarin dat wel gebeurt (Maling 1983 komt hierna nog ter sprake, Platzack 1982 handelt uitsluitend over Zweedse transitieve adjectieven)Ga naar eind4 wil ik in dit artikel aandacht schenken aan het (overigens reeds dikwijls gesignaleerde) feit dat ook het Nederlands een aantal, voor het merendeel als adjectieven bekend staande woorden bezit, die eveneens de syntactische eigenschap hebben van in een VP, met een copula als Vo, verbonden te zijn met een NP in de objectsnaamval. In (6) volgt een ((vrijwel) complete) opsomming van die woorden. Ze vormen een gesloten verzameling. Ik heb me beperkt tot die woorden die (wat in de traditionele grammatica wel heet) een oorzakelijk voorwerp bij zich hebben. De NP van dat oorzakelijk voorwerp gaat aan het kernwoord voorafGa naar eind5, is niet weglaatbaar en heeft in de meeste gevallen perse betrekking op een zaak of kán in elk geval naar iets [+menselijk] verwijzen. Het predikaatsnomen in kwestie is van de prenominale positie uitgesloten. Dit alles houdt in dat ik niet alleen maatconstituenten als 50 pond zwaar, 5 meter lang, 5 jaar oud e.d., maar ook, anders dan Van Riemsdijk, gevallen als (5) buiten beschouwing laat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In sommige gevallen van (6) heeft de VP in kwestie een meer of minder idiomatisch karakter (b.v. het spoor bijster zijn, z'n leven niet zeker zijn) of is hij min of meer archaïsch (iets getroost zijn) of schrijftalig van karakter (b.v. wees mijn woorden indachtig). Tot de gewone dagelijkse omgangstaal behoort o.m. het woord kwijt (b.v. Ik ben m'n fiets kwijt - Truus is zichzelf kwijt). Het onderscheidt zich van al zijn soortgenoten door een intrigerende eigenschap waaraan verderop enige aandacht zal worden geschonken.
De vraag is dan nu welke structuur aan een zin als (7) moet worden toegekend.
Als we, met Van Riemsdijk (1983), ervan uitgaan dat de NP jou zijn naamval ontvangt van en dus geregeerd wordt door beu, volgens (8a), dan doet zich het probleem voor dat wanneer aan beu een graadbepaling wordt toegevoegd (b.v. → hartstikke beu) het blote adjectief (Ao) de objects-NP niet meer c-commandeert (vgl. 8b): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Riemsdijk (1983) signaleert voor zijn Duitse adjectieven het probleem dat NP en adjectief gescheiden kunnen worden door materiaal dat van de AP geen deel uitmaakt, b.v. in (9):
Van Riemsdijk elimineert het door aan te nemen dat de naamval wordt toegekend in een basisstructuur waarin het NP-complement zich binnen de AP ‘in the usual structural configuration of (minimal) c-command’ bevindt en de (eventuele) scheiding van NP en A(P) in een later stadium van de afleiding tot stand komt (228). Nu gaat het in (9) om scheiding door zelfstandige zinsdelen, zoals b.v. ook in (10):
en zoals in alle andere gevallen waarin een (in)direct object van zijn regeerder Vo door andere zinsdelen gescheiden wordt, zoals b.v. in (11):
In (8b) hebben we evenwel te maken met scheiding van regeerder en onderdaan door een bepaling binnen de AP in basis-positie. Overweging verdient daarom een oplossing die Van Riemsdijk ook wel oppert maar vervolgens verwerpt (226): het aannemen van een structuur waarin adjectief en copula samen een soort complex verbum vormen dat als zodanig de NP regeert en van een objectsnaamval voorziet en waarin een bepaling als hartstikke een constituent is die NP en Ao in zijn basis-positie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van elkaar scheidt, een en ander volgens (12):
In (12) staat dus Vo, hoewel uit twee lexicale elementen bestaande, voor één regerende categorie, in dezelfde positie als een enkelvoudig (transitief) werkwoord dat van z'n object gescheiden staat door een adverbiale bepaling, als in (13): De reden waarom Van Riemsdijk deze oplossing verwerpt is tweëerlei: er is geen antwoord op de vraag waarom het complexe werkwoord in plaats van die van het adjectief niet de eigenschappen van de copula erft, waaronder het niet kunnen toekennen van een naamval, en in de tweede plaats is die oplossing inadaequaat in het geval van de prenominale positie, waarin de copula ontbreekt. Nu is dit laatste argument in elk geval bij de woorden van (6) niet van kracht, omdat ze geen van alle die positie kunnen innemen. Maar ook bij het eerste argument past op z'n minst een vraagteken, omdat zinnen als (14) ermee in strijd zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag in hoeverre ook in zinnen van het type Hij is (een) artiest de naamval van het predikaatsnomen niet (meer) nominatief is maar veeleer oblique laat ik rusten. In de literatuur zijn uitspraken te vinden die in die richting wijzen (o.a. Jackendoff 1977, 72). Hoe dit verder zij, (12) lijkt me voorshands een aanvaardbare struktuurbeschrijving van zinnen als (7)Ga naar eind8, temeer omdat ook in verschillende andere gevallen transitieve VP's uit een of meer objects-NP's en een complex werkwoord bestaan, b.v. in (15):
maar ook in (bepaalde) gevallen van ‘V-raising’, waarin het een ‘samengesteld werkwoordelijk gezegde’ is dat objecten regeert. Wat (7) betreft komt er nog bij dat sommige woorden uit (6) met een koppelwerkwoord een eenheid vormen die voor die van liefhebben e.d. niet onderdoet, zoals kwijtraken en gewaarworden. Aangenomen mag worden dat hetzij als gevolg hetzij als (mede-) oorzaak van de syntactische herstructurering die hier in het geding is ook de categoriale status van de woorden van (6) een rol speelt. Zoals gezegd gaat het merendeel van die woorden door voor adjectief. De vraag is evenwel hoeveel en welke trekken ze inderdaad met ‘echte’ adjectieven gemeen hebben. Het zijn er lijkt me niet veel, in gevallen als de baas, van plan en ook meester ontbreken ze meen ik geheel. Paardekooper (z.j.) betoogt van beu dat het een bijvoeglijk -naamwoord-achtig woord is, van kwijt dat je het geen bijvoeglijk naamwoord meer kunt noemen (597). Binnen het complexe werkwoord van (7) is de categorie van elk van de beide componenten natuurlijk ook van ondergeschikt belang. Hetzelfde geldt voor lief in het ‘scheidbaar samengestelde werkwoor’ liefhebben, waarin lief ‘allerlei eigenschappen mist die aan lief als adjectief eigen zijn’ (De Vries 1975, 89). Ik laat de kwestie verder rusten en blijf althans wat beu, kwijt e.d. betreft gemakshalve van adjectieven spreken. Enkele van de adjectieven van (6) kunnen behalve met een objects-NP ook met een voorzetselvoorwerp (PP) verbonden worden. Er bestaat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soms tussen de ene en de andere verbinding (enig) betekenisverschilGa naar eind9. Vgl. (16):
De VP's van (16b) en (16d) hebben veel gemeen met of zijn identiek aan die van adjectieven met een ‘vaste’ PP zoals in (17):
Onder deze adjectieven zijn er die in een vroeger stadium van het Nederlands niet van een PP, of behalve van een PP (ook) van een NP in de 2e (of 4e naamval) vergezeld gingen, b.v. schuldig: Mnl. der doot sculdig, en vrij: Mnl. nieman es van stervan vri noch dier bittere doot. Omgekeerd kwamen sommige woorden van (6) die nu uitsluitend met een NP verbonden worden eerder ook met een PP voor, b.v. kwijt: Mnl. quite van (Stoett 1923, 116). Wei is het aantal adjectieven die ‘met een NP een AP vormen’ sinds het Middelnederlands over het geheel afgenomen. Maar er zijn toch altijd nog zo'n twintig over, zodat Malings opmerking (1983, 254) dat het Nederlands bezig is om als gevolg van het verlies van NP-flexie zijn transitieve adjectieven kwijt te raken niet juist is. Er zijn ook in het geheel geen aanwijzingen dat spreektalige adjectieven als zat (spuugzat + NP is momenteel vooral in de mond van ‘actievoerders’, zelfs bijzonder populair), kwijt e.d. op de terugtocht zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maling (1983) betoogt t.a.v. Engels like en worth dat deze woorden categorie-verandering hebben ondergaan: ze zijn van adjectieven voorzetsels geworden. Daarentegen zou near, in grammatica's van het Engels doorgaans tot de voorzetsels gerekend, eigenschappen bezitten die het tot de adjectieven doen behoren. Overeenkomstige gevallen zijn er voor het Nederlands niet aan te wijzen. In elk geval kan lijk daar niet voor doorgaan. Dit woord wordt door Maling (1983) vermeld als een uitzondering in het Nederlands op de regel dat in deze taal, net als in het Duits, NP-complementen binnen AP-predikaten aan het hoofd voorafgaan, zoals in (18a). (19b) daarentegen vertoont de omgekeerde volgorde.
Dat lijk in (18b) een prepositie is (geworden) zou blijken uit (19a), waarvan de ongrammaticaliteit moet worden toegeschreven aan het feit dat het Nederlands, anders dan het Engels, geen ‘preposition stranding’ kent. Daarentegen laat (19b) zien dat waard géén voorzetsel (maar een adjectief) is.
Afgezien van de waarde van dit argumentGa naar eind10 moet worden opgemerkt dat met (18) en (19) geen juiste stand van zaken m.b.t. het Nederlands wordt gegeven, om de eenvoudige reden dat lijk niet alleen geen Nederlands voorzetsel maar buiten (het) lijk en (ik)lijk überhaupt geen Nederlands woord is. Wei is het Zuidnederlands, maar ook indien daarin alleen gevolgd door een NP fungeert het als (vergelijkend) voegwoord en niet als voorzetselGa naar eind11 moet worden opgemerkt dat met (18) en (19) geen juiste stand van zaken m.b.t. het Nederlands wordt gegeven, om de eenvoudige reden dat lijk niet alleen geen Nederlands voorzetsel maar buiten (het) lijk en (ik)lijk überhaupt geen Nederlands woord is. Wei is het Zuidnederlands, maar ook indien daarin alleen gevolgd door een NP fungeert het als (vergelijkend) voegwoord en niet als voorzetselGa naar eind11. Dit Zuidnederlandse lijk laat zich vergelijken met Ndl. gelijk, dat als voegwoord een stilistische variant (nl. ouderwetsschrijftalig) is van als of zoals, b.v. in (20).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een aanwijzing dat gelijk in (20) geen voorzetsel is levert vervanging door een pers. voornaamwoord, b.v. van de 3e pers. enkelvoud. Vgl. (21):
Toch is gelijk wel onderhevig geweest aan categorie-verandering als gevolg van syntactische heranalyse, die op haar beurt in verband moet worden gebracht met het verval van flexie.Ga naar eind13 In oorsprong is namelijk gelijk, net als Eng. like, een adjectief/adverbium en wel een dat als kern van een AP van een NP in de 3e naamval vergezeld ging. Die NP kan vóór het adjectief staan (Weest Gode gelijk) maar staat er in dit geval uiteraard achter. Middelnederlands is b.v. (22):
Nu doet zich natuurlijk de vraag voor waarom het Nederlandse gelijk niet, b.v. vanuit een structuur als van (23), gehercategoriseerd werd als voorzetsel (zoals het Eng. like). Op die vraag heb ik geen bevredigend antwoord. Ik sta er daarom niet verder bij stil. Wel zij nog opgemerkt dat (24) tot de gevallen van (5a) moet worden gerekend en niet tot die van (6).
Zoals in het begin al opgemerkt werd, vertoont het woord kwijt eigenschappen waardoor het zich van de andere gevallen van (6) onderscheidt. Opvallend is de eigenschap die zich manifesteert in de ongrammaticaliteit van (25d), tegenover de grammaticale zinnen (25a-c):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is aannemelijk dat de ongrammaticaliteit van (25d) verband houdt met het semantisch gegeven dat kwijt in (i) Kees is z'n fiets kwijt een toestand noemt waarin niet Kees verkeert maar z'n fiets; het is om zo te zeggen niet de (voormalige) bezitter die ‘kwijt’ is, maar z'n bezit. Deze interpretatie van de thematische rollen in een zin als (i) wordt bevestigd door taalgebruiksgevallen als vermeld in (26). Ze vertegenwoordigen een gebruik van kwijt dat stellig niet algemeen is, maar aan de andere kant ook niet als niet-ABN van de hand kan worden gewezen. Het zijn titels van verhalen uit een jeugdboek van 1973Ga naar eind14:
Ook in de teksten van de verhalen wordt enige malen gezegd dat iets of iemand kwijt is. Dit ‘onpersoonlijke’ gebruik van kwijt heb ik ook enkele keren uit de mond van (meest jeugdige) taalgebruikers opgetekend. Het wordt trouwens door Van Dale, zonder beperkende aanduiding, vermeld: ‘ook als predikaatsnomen: 't is kwijt, weg, zoek’. Dat het als zodanig niet nieuw is blijkt uit plaatsen uit 17e-eeuwse en latere teksten in het WNT, waarin het adjectief niet ‘wordt toegepast op den bezitter’, maar ‘op hetgeen men verloren, verwijderd (enz.) heeft’ (VIII, 792). Zie (27):
Het WNT geeft ook voorbeelden van zinnen met (iets) kwijt maken, waarin het adjectief eveneens op het object betrekking heeft. Deze verbinding is thans niet meer gebruikelijk, wel die - sterk gelexicaliseerd - met schelden (kwijtschelden), waarin kwijt de betekenis bewaart die in het Middelnederlands de meest gewone was, nl. - in juridische contexten -: ‘vrij, ontslagen, verlost van; niet meer van kracht, bestaande; nietig’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de verbinding met gaan, door het WNT uit teksten o.m. van Cats geciteerd (bv. Ik ga mijn beste dingen kwijt) is, hoewel geloof ik niet uitgesloten, niet zo gebruikelijk, wel die met worden en vooral raken (kwijtraken): Hoe word/raak ik dat weer kwijt?; maar daarin onderscheidt kwijt zich niet van soortgenoten. Wel echter door de constructies van de zinnen van (28), waarin de andere woorden van (6) niet voor kunnen komen.
Het ligt voor de hand hier weglating van raken of worden aan te nemen. Het naast elkaar voorkomen van (29a) en (29b) tezamen met de eigenschappen van kwijt onder (26) en (28) aangewezen, vormt een hoogst opvallend verschijnsel. Ik zie daarvan geen enkel parallel geval in het Nederlands.
De vraag is trouwens of de gevallen van (26) aansluiten aan die van (27) dan wel een jongere ontwikkeling vertegenwoordigen. In elk geval staat (26), lijkt me, niet los van (25). Ik heb voor het bijzondere syntactische gedrag van kwijt geen verklaring. Het is verleidelijk aan enigerlei vorm van syntactische herstructurering te denken, waarin NP's als gevolg van zekere veranderingen in naamvalsflexie en zinsdeelvolgorde van syntactische functie en/of thematische rol verwisselen, b.v. onpersoonlijke → persoonlijke constructie, zoals in (30):
De gegevens over kwijt die in woordenboeken en (historische) grammati- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ca's te vinden zijn geven geen enkele aanwijzing in die richting. Het WNT (VIII, 793) vermeldt zoals gezegd de constructie iemand iets kwijt maken, waarin iemand ‘meewerkend voorwerp’ is, en merkt daarbij op: ‘deze constructie is meestal niet te onderscheiden van de uitdrukking iemand iets kwijt maken, waarin iets een zgn. oorzakelijk voorwerp is’. Dienovereenkomstig moeten we onderscheid maken tussen (31a) en. (31b):
Als ook kwijt nog op deze manier gebruikt kon worden - wat niet het geval is - zou, gegeven ook (26), een zin als (32) dubbelzinnig zijn:
Er is evenwel ook geen enkele aanwijzing dat er een verschuiving van de constructie van (31a) naar die van (31b) heeft plaatsgehad - wat het ontstaan van de persoonlijke constructie van (29a) zou kunnen verklaren -, integendeel: de persoonlijke constructie moet op basis van de gegevens uit het Middelnederlands als ‘oorspronkelijk’ worden gezien. Ik ken één geval van een verbinding van [copula + objects-NP + Adj. ] die geheel met die van Ndl. kwijt overeenkomt, en wel uit het Gronings, waar (33) een normale verbinding vormt, met een tamelijk hoge graad van endogeniteit (ook uit de mond van Nederlands sprekende Groningers hoort men zinnen als (33)):
synoniem met Ndl. Ik heb vandaag niks nodig, waarin het adjectief predikatieve objectsbepaling is (zoals klaar in Ik heb het klaar); de constructie veronderstélt het is nodig. Hoe de Groningse constructie met zijn, waarin nodig evenals kwijt in (29a) semantisch in betrekking staat tot het object en niet het subject beschrijft, ontstaan gedacht moet worden is evenzeer een probleem. In dit geval is echter niet uitgesloten dat het uitgangspunt gezocht moet worden in een (hypothetische) verbinding als die van (34): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een onpersoonlijke constructie met een vooropstaande ‘locatieve’ NP in de 3e naamval en een genitief-object bij nodig, zoals in het Mnl. (35):
vervolgens door de genoemde oorzaken ‘verpersoonlijkt’ tot (34b):
Er is voor deze hypothese enige steun te vinden in een tekstplaats bij Bredero (Lucelle 1140). Zie (36):
waarin het adjectief nodig (in het Mnl. met de gegeven betekenis ‘nog zeldzaam’, Mnl. Handwoordenboek) eveneens met een genitiefobject, zij het niet met een (persoons)datief verbonden is (Van der Veen 1905, 76). Is het houvast voor een dergelijke verklaring van (33) al niet al te stevig (het WNT verschaft geen ondersteunende gegevens), voor een overeenkomstige verklaring van (29) en (25) ontbreekt zoiets geheel. De syntaxis van kwijt is dus lang niet doorzichtig, moet de conclusie zijn. Dat het een van de Nederlandse ‘transitieve adjectieven’ is lijdt intussen geen twijfel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|